| |
| |
| |
Van vertalingen en vertalers
II
Henri Barbusse. het vuur. vertaling van Andries de Rosa. Em. Querido. Amsterdam 1918.
De heer Andries de Rosa lijkt mij een gelukkig man: klaarblijkelik beschikt hij over een staf van trouwe vrienden, die hem verdedigen, desnoods tegen eigen overtuiging in. Ik gun hem dat van harte, maar daarom kan ik nog niet verklaren, dat zijn vertaling van ‘Le Feu’ iets anders is dan een verregaand prul.
Het schijnt gevaarlik te zijn deze vertaling aan te vallen. De heer Victor E. van Vriesland heeft in ‘De Nieuwe Groene’ een aanval beproefd en is meteen met huid en haar verslonden. De heer Van Campen, bewieroker van de vertaling, heeft hem van uit een duizelingwekkende hoogte een weinig smaakvol bombardement vereerd, hem daarna fijn gestampt, zorgvuldig in stukjes gekapt en ingezouten.
Zelf heb ik al van verschillende kanten te horen gekregen, dat ik van de Rosa's arbeid had moeten afblijven, want - Johan de Meester èn Van Campen hadden het ‘een herschepping’ genoemd. Wat deze heren een waarschuwing moet zijn, hun reputatie beter te gebruiken. Mijn oordeel is, dat Van Campen na de critiek van Van Vriesland wat katterig geworden is en daarom zo te keer ging. Ik hoop, hem nog een beetje katteriger te maken.
* * *
Ik heb nooit beweerd, dat Andries de Rosa niet voldoende Frans kent. Van Vriesland heeft beweerd, dat de vertaler niet behoorlik op de hoogte was van het Franse argot, en dat heeft hij m.i. zeer voldoende bewezen. Dat hij desondanks is afgemaakt zal z'n redenen wel hebben. - Wat ik beweer is het volgende:
1e. | Andries de Rosa kan geen fatsoenlik Hollands schrijven. Zijn twintigjarig verblijf in Parijs, zo uitbundig geroemd als een zijner grootste verdiensten, heeft blijkbaar zijn Hollands taalgevoel totaal vervalst en de directe invloed van ‘Le Feu’ heeft de rest gedaan: overal wemelt het van Franse constructies, zinswendingen en gesprekvormen. |
2e. | Andries de Rosa kent maar één Hollands dialect, maar één argot: het Amsterdams-Jiddies. Daarom was hij ten enenmale de man niet om een boek te vertalen, dat overvloeit van verschillende dialecten en dat doorspekt is met het zeer bizondere soldaten-bargoens, dat ook in ons leger voorkomt. |
3e. | Andries de Rosa heeft vaak slordig en onjuist vertaald, ondanks zijn fameuze kennis van het Frans. |
| |
| |
4e. | Andries de Rosa, de niet-litteraire, heeft litterair willen doen en daarmee het recht verbeurd als pretentieloos overzetter gespaard te worden. |
5e. | Een boek als ‘Le Feu’ is te schoon, te groot, om voor ons volk verprutst te worden, zij het dan ook door iemand, die twintig jaar in Parijs gewoond heeft, en invloedrijke vrienden heeft onder de Nederlandse critici. |
6e. | De Nieuwe Stem bestudeert zelf de dingen en is niet van plan zijn oordeel te laten beïnvloeden door dat van anderen. |
En nu: ter zake!
* * *
Reeds in het ‘Voorwoord van den Vertaler’ begint het drama van de man, die Hollands schrijven wil en het niet kan. In de tweede regel is ons publiek ‘een der meest goed onderlegde van Europa.’ Verder vertelt hij ons, dat ‘Le Feu’ eigenlik niet beschouwd kan worden als een in de Franse taal geschreven werk, ‘omdat het grootste gedeelte van de dialoog - en deze vormt juist de karakteristiek van deze pagina's (hoor nou die taal, lezer! de J.) - door de poilu's in de loopgraven gebruikt, voor hen, die niet in de onmiddellijk dagelijksche (hoor nou toch die taal, lezer! de J.) levenssfeer der Fransche bevolking hebben geleefd, vaak onbegrijpelijk zal blijven.’ Het zal bij nadere beschouwing duidelik worden, dat de Rosa er niet precies in geslaagd is, ons deze dialoog dan wel ‘begrijpelik’ te maken. Hij richt zich, zegt hij, ook tot hen, ‘die voldoende grammaticale kennis bezitten, doch door onbekendheid met het argot de saveur van Barbusse's arbeid - ontging.’ Een hapje voor Charivarius!.... Voelt de lezer al een beetje, dat deze vertaler zijn Hollands, als ie 't ooit gekend heeft, afdoende heeft verleerd?
Ik neem nu het inleidende Hoofdstuk: ‘Het Visioen,’ een der zeer mooie, en mij dunkt, een der minst moeilike gedeelten. Dit hoofdstuk is ongelofelik gebrekkig en krom overgebracht. Het is moeilik een keus te doen uit de zeer ruime voorraad kreupele vertalingen, die ik aanstreepte. De meeste vinden duidelik hun oorzaak in de weinig Hollandse taal-aanvoeling van de translateur, in zijn geringe woordenrijkdom ook, die hem maar al te vaak het minst-juiste synoniem deed kiezen.
‘On n'entend plus que de loin en loin le bruit des pages d'un livre, tournées à intervalles réguliers,’ wordt:
‘....niets meer dan van afstand tot afstand het gerucht der bladeren van een boek,’ enz. Natuurlik had een schooljongen met een beetje zuivere kijk al geschreven ‘van tijd tot tijd,’ en het luide ‘gerucht’ had hij vervangen door het simpel-juiste ‘geritsel,’ b.v.
De teringlijders in het sanatorium zijn, zegt Barbusse: ‘repliés sur eux-mêmes,’ en dat prachtige beeld van ‘over zichzelf gebogen’ lijden, dat zich hier onwillekeurig presenteerde, laat de vertaler zich ontsnappen, banaliseert hij tot: ‘ze zijn in zichzelf gekeerd,’ wat grammaties juist is, maar litterair slap.
De courant brengt de tijding van de oorlogsverklaring, en een der zieken zegt: ‘c'est chose faite, la guerre est déclarée.’ ‘Het is geschied,’ suffigt de Rosa, van alle Hollandse uitdrukkingen, die hier te gebruiken
| |
| |
waren, de slapste en minst juiste kiezend. Dan presenteert hij ons de volgende prachtzin:
‘Hoezeer ook verwacht, brengt het bericht toch een soort verrassing, want de aanwezigen omvatten er de onmetelijke verhoudingen van.’ En Barbusse zei het zo sober en nauwkeurig: ‘....en sentent les proportions démesurées.’ De Rosa echter wou ‘litterair’ doen.... doch hij deed alleen maar dik.
‘Gens intelligents’ zijn voor hem niet meer dan ‘verstandige mensen.’ ‘Approfondis par la souffrance et la réflexion,’ wordt: ‘nog verdiept in hun wezen door het lijden en de mijmering,’ waarmee een hinderlike dubbelzinnigheid ontstaat, die opnieuw aantoont, dat de Rosa zijn Hollands niet voelt. - De trieste, helderziende lijders zijn: ‘aussi éloignés du reste du genre humain que s'ils étaient déjà la postérité,’ en de Rosa vertelt nu gemoedelik van hen: ‘ze zijn even ver verwijderd van de overige rtienschheid alsof zij reeds tot de nagedachtenis behoorden’.... Men duide het mij niet ten kwade, maar ik vind dit een manier van ‘herscheppen,’ die strafbaar gesteld moest worden!
De sanatoriumpatiënten ‘réfléchissent que c'est le plus grand événement des temps modernes et peut-être de tous les temps.’ Natuurlik, maar in de vertaling staat: ‘.... wellicht de grootste gebeurtenis der moderne tijden en misschien van alle tijden is.’ Wie de invoeging van dit naar de letter en de geest volmaakt foutieve ‘wellicht’ ‘een kleinigheid’ vindt, begrijpt toch niet goed, wat er in een schrijver omgaat bij het scheppen van zijn werk en hij ziet waarschijnlik evenmin als de heer De Rosa in, dat zulke slordigheden niet geduld mogen worden, en wijzen op een grondig gebrek aan eerbied en - begrip.
De passage, die nu volgt zit zo stik- en stikvol fouten, onzuiverheden en onverstaanbaarheden, dat ik niet begrijp, hoe iemand hier doorheen komt zonder in zich te voelen opkomen een groeiend wantrouwen, weerzin en ongeloof. Een zin als deze:
‘De rustige wijdten der vallei, versierd met dorpen als rosekleurige rozen en fluweelen weiden (vermoedt u nu, lezer, dat de man deze foutieve samentrekking niet opmerkt, alweer omdat in 't Frans misverstaan onmogelik wordt door het voorgezette: de? de J.) de heerlijke vlekken der bergen, het zwarte kantwerk van dennen en het witte kantwerk van de eeuwige sneeuw, dit alles bevolkt zich met mensch-beweeg,’
zo'n zin moest toch iemand als b.v. Van Campen doen zeggen: ‘jongen, laat ik oppassen.... dat is toch een beetje suspect’.... En als hij verder leest, dat allerlei verschijnselen ‘wijzigen de vorming der landouwen,’ dan moest hij toch gaan vermoeden, dat ‘de vorming’ een herschepping is van ‘la forme,’ de doodgewone vorm, die vermoedelik de hooggestemde bewerker wat al te banaal voorkwam weliswaar, maar daarom toch nog niet gelijkstaat met een zekere ‘vorming.’ En als zo iemand zonder meer genoegen neemt met een zin als:
‘Naar iedere richting der uitgestrektheid kan men zich wenden en er is geen enkele, waar aan het eind ervan de oorlog niet woedt,’
dan begrijp ik met mijn nuchtere verstand niet meer, waar het crities vermogen, de critiese voelhorens van de man gebleven zijn!
‘Un fleuve de mort’ wordt vertaald als: ‘een dooden vloed.’ ‘Un des voyants pâles’ wordt herschapen in: ‘een der bleeke.’ ‘Des mul- | |
| |
titudes fourmillent par masses distincts,’ wordt bewerkt tot: ‘Groote menigten krioelen in zichtbare massa's’.... Verder verrast De Rosa ons nog door de volgende originele constructie:
‘In het Noorden, in het Zuiden, in het Westen zijn het veldslagen van alle kanten, in den afstand.’ Het is prachtig Hollands! Wie het begrijpt, moet het maar zeggen!
Een eindje verderop toont De Rosa toevalligerwijze, hoe weinig serieus hij het werk bestudeerd, hoe weinig diep hij het gevoeld, hoe hij het eigenlik meer - oppervlakkig bekeken heeft. In het Frans staat:
- Arrêter les guerres! Est-ce possible! Arrêter les guerres! Ea plaie du monde est inguérissable.’
De laatste zin staat er op een nieuwe regel. Toevallig. En niet inspringend. Zij behoort n.l. tot den uitroep. Maar De Rosa maakt er een nieuwe alinea van en laat het er dus apodicties door Barbusse achtervoegen. En: ‘Est-ce possible,’ herschept hij in: ‘Is het mogelijk!’ Precies als een schooljongen. Maar goed is het niet.
In deze ‘futiliteit’ - want wat gééf ik de bewonderaars een stof om mij voor een muggenzifter uit te schelden tegenover de koninklike breedheid van de herschepper! - toont de vertaler een beminnelike nonchalance tegenover de diepere eenheid van het boek, die men toch tegenover een werk als dit niet zonder meer mag laten passeren. En dit zelfde verschijnseltje van wanbegrip en vluchtigheid komt meer voor in deze vertaling, die een herschepping, die een wedergeboorte is, ‘nauweliks minder voorspoedig dan de eerste.’
De zieken zeggen dingen, die men niet graag ‘babbelpraatjes’ noemen zou. Barbusse zegt: ‘Ees parleurs rentrent, un à un, en eux-mêmes.’ ‘De babbelaars,’ kletst De Rosa, ‘keeren een voor een in zichzelf terug’.. ‘Préoccupés du mystère de leurs poumons, du salut de leurs corps,’ wordt weer aldus verhollandst: ‘bezorgd om het geheim hunner longen, om het heil van hun lichaam’.. Ja, het is inderdaad een herschepping, maar je moet niet vragen wat voor een!..
Ziehier, lezer, een enkele der vele bloempjes, gelezen uit nauweliks twee bladzijden druks! En ik heb werkelik maar zo hier en daar wat gegrepen. Het is allemaal even slap en miserabel. Het is maar zelden direct foutief, maar het is overal kreupel. Het Hollands is nergens enigszins presentabel, laat staan litterair op peil en nog veel minder ietwat in overeenstemming met Barbusse's stijl. Het zweemt er niet naar. Zelfs daar, waar De Rosa, op gevaar af een totaal verkeerde en volkomen onbegrijpelike zin te construeren, verkozen heeft, letterlik te vertalen, is er nog niets overgekomen van de eigenaardige, bitter-zoete stijl van Barbusse. Soms begrijpt hij zelfs de beeldspraak niet, kan hij zich niet dwingen tot de visie, die de auteur deze beelden deed vormen. Ik las op blz. 5:
‘Met al die slijkdammen en plassen lijkt het (de aarde! de J.) een ontzaglijk grijs doek, dat op zee drijft en af en toe wordt ondergedompeld.’
Men voelt toch dadelik, dat dit beeld onbestaanbaar is! Dit kon Barbusse, de fijne, zuivere stylist, de sobere, maar juiste aanwender-vanbeelden, niet gezegd hebben. Ik zocht het op in ‘Le Feu’ en vond:
‘.... on dirait une toile grise démesurée qui flotte sur la mer, immergée
| |
| |
par endroits’.... dus een doek, dat hier en daar onder de oppervlakte gezonken is, n.l. daar, waar de plassen zijn!!!
* * *
En dan de dialoog! De dialoog, waar het immers op aankwam in dit boek? De dialoog der poilu's in de loopgraven? Die zou De Rosa ons begrijpelik maken! En dat doet ie aldus:
‘Wel, hoe gaat ‘et er mee, Firmin?’
‘'t Gaat nog al, het komt en het gaat,’ zegt Volpatte.
‘Zo iets zeggen onze Hollandse veldbonken ook alle dagen,’ denkt De Rosa misschien, maar ik geef hem de verzekering, dat het nog nooit is voorgekomen. En dat dit ‘Hollands’ ons absoluut niet verstaanbaarder is dan het Franse: ‘ça va-t-et ça vient,’ al heeft De Rosa de werkwoorden dan ook voor ons verwisseld. Integendeel.
‘Lamuse, de mensch-os,’ zegt De Rosa. Wij zeggen: ‘dit is Frans, meneer (l’homme-boeuf). Hollands is: ‘de os-mens’.... Deze Lamuse zegt:
‘Non (ik heb niks gehoord), j'ronflais. Faut dire que j'ai été de travaux de nuit, l'autre nuit.’ De Rosa vertaalt:
‘Nee, ik snurkte. Maar vergeet niet, dat ik van de nachtploeg was, vannacht.’
Zo'n eervergeten lijntrekker! Die snurkt as ie van de nachtploeg is! Maar zo erg is die Lamuse eigenük toch niet, hoor! Hij bedoelt eerlik de vorige nacht. De vertaling moest zo zijn:
‘Nee, ik bronsde. Maar de vorige nacht heb ik ook met de nachtploeg meegesappeld!’
Zo praten onze poilu's, ziet u, meneer de Rosa.
Biquet debiteert het volgende kranke ‘bargoens:’
‘Zie me nou toch zo'n rotte inrichting. Ik heb bijna niks gemaft: juist wou ik beginnen, toen werd ik wakker gemaakt door de aflossing van het 129ste, dat(!) voorbij ging. Maar niet door het geluid, door de stank. O! al die kerels met hun voeten vlak bij me smoel! Het heeft zoo in me’ neus gepiekt, dat ik er wakker van werd.’
Ik verzeker u, dat dit een salon-poilu is, herschapen voor gebruik in de huiskamer. Wij, in het veldleger, zeiden dat ongeveer zo:
‘Mot je zo'n keleira-hol zien! Ik heb haast nie kenne pitte, 'k Was haast onder zeil, toe kwam die pest-aflossing van 't 129ste en toe wier ik weer klaar wakker. Nie van de keet, maar van de stank. Bah! al die pesstrale met’er zweetjatte vlak bij me poszegel!.... Ik ben wakker geworre van de rotlucht!’
Het klinkt minder gekuist, maar het is heus niet meer dan de waarheid, die Barbusse wou geven, getuige zijn hoofdstukje: ‘Les gros mots.’ Daarom had De Rosa ook niet mogen vertalen: ‘zaniken.’ Dat woord is veel te zachzinnig en te weinig tekenend, te weinig gepeperd voor soldaten-monden. Hij had gerust mogen wagen: ‘ouwe hoeren,’ of zelfs het onaesthetiese ‘zijken’.... ‘Schaapskop’ zeiden we nooit tegen mekaar. Dat lieten we aan ouwerwetse dorpsschoolmeesters en knappe vertalers over. Wij zeiden:‘kaffer,’ of ‘boerelul,’ al naar onze stemming. En als Pépin van Tirloir zegt: ‘C'con là!’ dan is De Rosa's
| |
| |
vertaling: ‘Wat'n mispunt!’ mijlenver abuis. Dat moet zijn, eerlik: ‘klootzak!’ kort en krachtig. Netjes is dat woord niet, maar ‘con’.,., dat is ook niet flauw, wat? ‘Keukenpiet’ en ‘pannekrabber’ zijn onbekende grootheden voor de Hollandse soldaat, en een bajonet noemt hij geen ‘tandenstoker,’ zoals de Fransen doen, maar een ‘slakkensteker.’ ‘Ceinturon’ zal wel ‘koppel’ betekenen en zeker is het niet ‘ceinturen’.... En stel je voor, dat er één Hollander, poilu of niet, gevonden zou worden, die het volgende fraais debiteren kon (tegen een buitengewoon vet en roeterig kameraad):
‘Want op het stuk van kinderen krijgen, zou je bij je vrouw negertjes verwekken!’
Ook zegt een Hollandse soldaat nooit: ‘Het zijn uitvaagsels, van het 129ste.’ Misschien kàn hij zeggen: ‘Het 129ste is uitvaagsel,’ maar vrij zeker zou hij beweren: ‘Dat 129ste is allemaal vullis.’
‘Stelen’ noemt de veldbonk niet ‘gannefen,’ maar ‘achterover drukken,’ meneer De Rosa. En zo zou ik kunnen doorgaan in eindeloze reeks.... Maar waartoe zou het dienen? Als u niet tevoren beseft hebt, dat deze soldatendialogen, geschreven door een soldaat, alleen konden worden overgebracht, met enige kans op een ietwat zuiver resultaat, door iemand, die zelf onder de soldaten geweest was en him bargoens verstond en wist te hanteren. Dat u in ieder geval de hulp van zo iemand dringend behoefde en het zonder die hulp niet had mogen wagen, deze ‘herschepping’ te ondernemen. U had bovendien het dialect der Auvergners, Picardiërs, Parijzenaars, Provençalen en wat dies meer zij, moeten overzetten b'v. in Brabants, Gronings, Amsterdams en Limburgs en als u dat niet kon, dan had u hulp moeten vragen al weer, want ook deze eigenaardigheid behoort tot ‘de saveur van Barbusse's arbeid.’ Nu is dat alles overgekomen op zodanig verwarde en kreupele manier, dat het in niets meer de scherpe realiteit nabij komt, die Barbusse ons gaf in ‘Le feu.’
‘De saveur van Barbusse's arbeid,’ die wou de heer Andries de Rosa het Hollandse publiek doen genieten. En door z'n pralend gedoe, ijverig bijgestaan door een onverantwoordelike en gemak-zuchtige kritiek, is de goegemeente in de waan gebracht, dat ie serieus werk leverde, dat ie ons die fameuze ‘saveur’ bracht. En hij geeft ons een onbegrepen, niet-doorleefd schijn-realisme, in een taal, die geen Hollands is, maar een gebrekkige overgangsvorm tussen Frans en Rapenburgs. Het prachtige grote boek is hopeloos verprutst. Het is vervalst in z'n edelste bestanddelen! En daar zitten we nu weer opgescheept met een ‘bewerking’ van dit belangrijkste boek der laatste jaren, een bewerking, die welbeschouwd niet meer of minder is, dan een schande voor onze letterkundige naam. Dat hebben we te danken aan de heer De Rosa, die mis* bruik maakte van zijn roep als uitnemend Frans-kenner door zijn langjarig verblijf in Parijs, en verklaarde, dat hij dit wel kon. Maar we danken het ook aan de treurige wijze, waarop de kritiek in Holland haar taak opvat. Als het hier gewoonte was om vertalingen serieus onderhanden te nemen, ten minste wat het Hollands betrof, dan zou er al veel gewonnen zijn en de brutaliteit van de litteraire kwartjesvinders, die men hier ‘vertalers’ noemt, zou wel wat minder worden. En dat is toch zo moeilik niet?
| |
| |
Tot in de spelling van zijn dialogen immers levert zo'n meneer De Rosa bewijzen te over, dat taal voor hem iets is, dat buiten zijn macht, om niet te zeggen, buiten zijn bevatting ligt. Deze spelling, bedoeld als foneties, is overal vals, verkeerd en niet volgehouden. De Hollandse manier van afkorten en liëren leeft niet in de oren van De Rosa, omdat dat geen kunstenaarsoren zijn. Hij doet het maar zo'n beetje lukraak, op de bonnefooi af. Vlak naast mekaar in één regel, schrijft ie soms eerst een eindje in de officiële, grammatiese spelling, en dan weer plotseling een stukje realisties afgekort: ‘Maar wat is er aan te doen? Niks van antrekke.’ Dat zijn aanwijzingen van principiële, litteraire minderwaardigheid.
En als er dan iemand komt, die met zeer voldoend bewijsmateriaal aantoont, dat De Rosa, zo knap als ie dan mag zijn, op geen vamen na opgewassen is geweest tegen deze taak, dan wordt die man aangeblaft en gehoond als een infaam struikrover. Het reageren van de vertaler laat mij koud, maar het had een Van Campen gepast zijn vergissing te herstellen, zijn lof te herroepen, al had ie dan op bijkomstige omstandigheden z'n aanvaller kunnen te woord staan. Hij was verplicht geweest, eens consciëntieus te onderzoeken, of het wel zo mooi wàs, als hij eerst gedacht had, en dan had ie dienen mee te helpen, dit smadeük bedrijf aan de kaak te stellen en - buitenlandse kunstenaars te beschermen tegen de uitbuiting der vertalende roofgieren. Wat zou de heer Van Campen er van zeggen, als zijn werk in 't Frans vertaald werd op dezelfde wijze als de heer De Rosa ‘Le Feu’ in 't Hollands overbracht? En wàt zou ie zeggen van de Franse criticus, die zich lovend uitliet over deze zonderling-brutale ‘herschepping?’
Ons vertaalsysteem is een liederlikheid. En ‘Het Vuur’ van Andries de Rosa is niet beter dan de rest. Dit is brutaal speculeren op de naam van een vriend artiest en geld verdienen aan vreemd werk, dat elk vertaler verhanselt en verfloddert naar de mate van z'n wanbegrip en stommiteit.
En daaraan is de critiek schuld: De onverantwoordelike, om niet te zeggen gewetenloze critiek.
Wij eisen, dat de wereldlitteratuur op waardige wijze in onze taal wordt overgebracht, en wij eisen, dat mensen als deze heren S. van Praag en Andries de Rosa hun handen er van af houden. Omdat dit kunstenaarswerk is.
Men zegt: ‘maar de inhoud kan nu toch door ieder Hollander genoten worden!’ Misschien, maar dat is voor een kunstwerk niet voldoende, wellicht niet eens het voornaamste. Een kunstenaar had ons ‘Le Feu’ gebracht. Nu zitten we te kijken met ‘Het Vuur.’ En ergeren ons.
* * *
Men heeft mij gevraagd, mijn aanval van de vorige maand te documenteren. Ik was nooit anders van plan. Ik heb het niet uitgebreid gedaan. Maar voor elk begrijpend, litterair voelend mens zeker voldoende. Het is een triestig en afmattend werk. Maar als de heer De Rosa misschien niet tevreden is, wil ik hem ook nog wel enkele honderden ‘kleinigheden’ onder z'n neus toveren; het hele boek zit vol, van 't begin tot het einde.
| |
| |
Ik heb gesproken van ‘dit loeder van een vertaling.’ Men vond de uitdrukking onhebbelik. Ik kan er niets aan doen. Ik ben ook een soort realist en noem de dingen graag bij hun juiste naam.
Zo.... en nu mogen de vrienden hun merkwaardige procédé's ook op mijn angstige persoonlikheid gaan toepassen, als de lust daartoe hen bekruipt. Als ze maar weten, dat ik nog al stevig geharnast ben en dat mijn munitiemagazijn onuitputtelik is....
A.M. de Jong.
|
|