| |
| |
| |
Het oude leed
Een weemoedige dialoog
door A.M. de Jong
Dramatis personae:
De Moeder. |
Het Meisje. |
De Jonge Man. |
Een grote tuin, met zware hoge bomen, waarin de zoele zomeravond-wind zachtjes suizelt. Er zijn veel bloeiende rozen, rode, gele en witte.
De Moeder zit in een hoge stoel met rechte rug, de handen in de schoot. Zij is een bleke oude vrouw, met nog zwaar, maar zilverwit haar. Een smartelik leven heeft zijn diepe voren over haar gelaat gegroefd, maar de scherpe lijnen van bitterheid, die dit gelaat beheersen, bewijzen, dat haar hartstochtelik gemoed niet verdeemoedigd is, dat haar wil en haar trots niet gebroken zijn.
De Jonge Man en Het Meisje zitten hand in hand, in lage stoelen tegenover de Moeder. Het Meisje leunt met haar hoofd tegen de schouder van De Jonge Man, en ziet telkens naar hem op, met een zoete glimlach van innige verstandhouding.
De Jonge Man heeft een donkere, korte, gekroeste baard en grote, dromerige ogen. Zijn hand streelt dikwels als in gedachten over de haren van het Meisje.
(zacht):
Wat valt de avond schoon over de bomen.... Zie, hoe de bladen worden als grillig geworpen inktvlekken tegen het zware rood van de hemel.... Ginds is de hemel overstroomd van een zwaar en troebel rood.... als geronnen bloed.... De wind is zeer zoel.... en hoe vreemd dromen de rozen in de vallende schemering.... Wat valt deze avond wonderschoon.... Zelden heb ik zulk een schone avond beleefd....
Hij neemt de hand van het Meisje, en kust die zachtjes. Glimlachend ziet zij naar hem op. Het sombere, bleke gelaat van de moeder versombert nog meer. Zij perst de smalle lippen op elkaar en ziet naar de beide jonge mensen met bijna vijandige blikken.
Het is een heerlike avond.... maar het rood aan de hemel is niet als geronnen bloed.... het is eerder als oude wijn, zware, bedwelmende wijn, die langzaam vloeit, de opalen hemel af....
| |
| |
(haar stem klinkt koud en dor, als het breken van dunne, dode takjes. Zij spreekt, zonder de anderen aan te zien. Haar blik gaat over hun hoofden heen, strak gericht of de steeds donkerder wordende bomen):
Het is als donker bloed, traagzaam stromend uit een oud en zeer vermoeid hart naar de duistere grond.... het is als een symbool van grote, stomme smart.... de smart van een moede, oude vrouw, die niet meer zuchten kan en eenzaam neerligt in de nader sluipende duisternis.... bloedend langzaam, langzaam dood....
(zich half oprichtend in zijn stoel, ziet haar in droeve verwondering aan):
Moeder, er is een wrede klank in uw stem.... en in uw ogen brandt de duistere gloed van een gevoel, dat ik niet doorgronden kan....
(leunt tegen de schouder van De Jonge Man, en ziet schuin naar de Moeder):
Er is, moeder, haat in uw stem.... haat, die ik versta....
(kijkt haar strak aan, met een kouden, hooghartigen blik):
Er is niets, meisje, dat jij verstaat, dan één enig ding alleen....
(smekend):
Moeder, spreek zo niet.... Ik wil niet, dat ge zo spreekt, moeder.... het doet mij leed....
(met een bitteren, korten lach):
Deed, jongen, is een woord, dat jij nog niet verstaat.... Deed is er in den avond, die jij vol blijheid waant en stralende schoonheid.... Maar niet voor jou.... Spreek niet van leed, jongen, spreek toch niet van leed.... wat spreekt de jeugd van leed en lacht verholen naar de dromende rozen in de tuin, en is gelukkig met zijn lach.... als een kind....
(achterover leunend in haar stoel, zacht en met een geluidloze lach):
Er bloeien rozen ook in mijn ziel.... en heel het leven is een rozenhof, vol zin vervoerende geuren en kleuren, talloos en verrukkend....
(buigt zich over haar heen en ziet haar diep in de lachende ogen):
En jij,.... jij bent de schoonste roos van alle.... O, je bent schoon in de avond.... in deze wondere avond, nu de lucht zo zwoel is en zo zwaar om mijn hoofd.... nu de wind fluistert in de bomen zijn heimelike taal.... ik weet niet.... deze avond is bovenmate schoon en toch is er een vage dreiging als van ver rommelend onweer.... Wat is er in je ogen zo diep een lach, dat ik hem maar vermoeden kan.... En hoe waaien je haren los als late zonnestralen om je slapen.... Lief, je bent zeer schoon in deze schone avond.
(Hij buigt zich dieper over haar heen en kust haar op het voorhoofd.)
| |
| |
(strak voor zich ziend, met diepe bitterheid in haar stem):
Het leven is een rozenhof.... De winden komen, en rukken de tere bloemen van de broze stengels.... De doornen schieten uit en worden als dolken lang en spits.... die wonden tot in het hart.... En in het slijk liggen de droeve bloemen, en welken langzaam dood.... één voor één... Het leven is een rozenhof....
(de hand als smekend op haar arm leggend):
Zeg niet zulke woorden, moeder.... zulke bittere woorden.... De avond is zo schoon, en zie hoe jong mijn bruid is, en zo liefelik....
(schuift zijn hand weg):
De jeugd is blind, en doof voor de luide stem van het overal klagende leed.... Geen avond is schoon, want zij is de stervensstonde van de lichte dag.... En al wat herinnert aan de dood, is schrikkelik droevig, voor wie als ik de Dood keer na keer zag staan aan zijn deur en wenken.... tot er weer een meeging....
(vaart strelend met haar hand over het hoofd van de Jonge Man; met trillende stem spreekt ze):
Het is alles schoon, voor wie, als wij, liefhebben.... wij zien alles slechts in de straling van het licht onzer liefde.... De dag is schoon, want hij ziet ons samen gaan onder de warme koestering van zijn glorievolle zon.... en de avond is schoon, want hij is de stille belofte van blijder dromen, dan de blijdste dag verwezenliken kan....
(somber):
Maar dromen zijn bedriegelike schijn.... en wat de dag ons rooft, kunnen geen duizend dromen ons weergeven.... en elke dag rooft iets....
(glimlachend):
Vele dagen zijn schoon als dromen in een zomernacht.... en elke dag brengt nieuwe wonderen van nooit vermoed geluk.... Liefde is een rijke wel van altijd-durende zaligheid....
(zacht):
Voor de één.... Maar voor de ander is zij meest een ramp.... Soms, kind, is liefde het zaad, waar felle haat uit opschiet....
(begrijpend):
In het hart van derden....
(toonloos):
In het hart van derden.... en daar hechte wortelen schiet, die smartelik woelen in het veeldoorploegde veld van oude pijnen...... meedogenloos....
(droevig):
Gij beiden doet mij leed.... Moeder, spreek zo niet.... ik bid u, spreek zo niet....
| |
| |
(nerveus):
Laat haar toch spreken.... laat haar toch!....
(dringend):
Zij is mijn moeder, lief!....
(met een kouden giimlach):
Waarom, mijn zoon, zou ik zwijgen, of anders spreken, dan ik denk?... Zijn waarheden minder hard of smarten minder pijnlik voor wie ze verzwijgt of verbloemt?
(zacht en droevig):
Moeder, ik had u lief vanaf het ogenblik, dat ik kon denken, en ik vermoed wat ge nu zeggen gaat.... O, zwijg, moeder.... zeg dit alles niet.... De avond valt in zwaarder tonen de hemel af over onze hoofden.... waarom moet deze schone vreugde verkeren in smart?....
(kalm):
Wijl, mijn zoon, alle vreugde verkeert in smart.... hoe hoger de vreugde opslaat in ons hart, hoe wreder de smart bijt.... later.... Ik ben, jongen, te oud en te moe.... Ik kan niets meer spreken, dan waarheid alleen.... Dit is zeer droevig....
(Men hoort in het lage hout aan het einde van de tuin een nachtegaal zingen. Het Meisje heft luisterend het hoofd op.)
(ziet glimlachend op naar de Jonge Man):
Hoor, hoe de nachtegaal begint te slaan in het bosje aan het einde van de tuin.... Hoor, hoe luid en vol de nachtegaal slaat.... Hij zingt het lied, dat gegrift staat in mijn hart, en dat ik altijd weet....
((De Moeder buigt het hoofd en perst de lippen op elkaar. In haar half gesloten ogen gloeit een somber vuur; zwijgend ziet zij naar het jonge paar. De Jonge Man grijpt de hand van het Meisje en ziet haar met wijdopen ogen aan.)
(met ontroerde stem):
Mijn handen beven en een vreemde deining gaat door mijn ziel.... Het lied van de nachtegaal is als de echo van het lied, dat aldoor zingt in mijn hart, aldoor.... de dagen en de nachten.... Het lied van de nachtegaal is als de wondere strofe van een eindeloos gedicht, zo schoon, dat geen woorden het kunnen uitdrukken, dat geen mond het kan spreken.... Alleen jouw lach is, lief, welluidender....
(met sidderende stem, zacht):
Ik voel mijn polsen slaan, en in mijn slapen klopt het bloed.... De nachtegaal, lief, zingt van de smartelike zoetheid der passie, die de ogen verduistert en een bittere smaak geeft, achter op de tong.... Hoor, hoe zijn stem smelt in weelde.... Het is een geweldig lied, dat hij zingt... het is als de slag van een hijgend hart.... liet is als het smekende bevel van een liefdedronken minnaar....
| |
| |
Je hand ligt ijskoud in de mijne.... en je ogen zijn als het vochtige vuur van de lichtende zee.... Daar zwijgt de nachtegaal stil.... Nu is plots de avond donker en huiverig.... het wordt koud....
(huiverend):
Hoe vreemd suist de wind in deze plotse stilte.... ik hoor blad voor blad ritselen.... het wordt nacht....
(zich oprichtend; met scherpe stem):
Het lied van de nachtegaal is een schone leugen in de bedriegelike duisternis van den avond.... Eerst nu kan ik dat lied verstaan.... het is wreed voor wie het verstaat.. Het is als het leugenlied der dichters, die van uit hun diepste smart zingen van de vreugd, waarnaar zij smachten.... Maar de jeugd vermag dit alles niet te doorgronden.... De jeugd hoort in dit lied de slag van zijn eigen hart.... de stem van zijn eigen onwetende blijheid.... de juichkreet van zijn eigen waan.... Tot eens de stonde komt van ontwaken tot wetenschap en.... leed....
(klagend):
Moeder, waarom spreekt ge niet dan duistere woorden? Ik zie uw gelaat als een bleke bloem, en uw handen in uw schoot zijn als elpenbenen sieraden.... het is vreemd, moeder, dat heel uw verschijning somber is, en onheilspellend....
(bitter):
Kijk naar je bruid, jongen.... en zie, hoe nog in de duistere avond haar aanschijn rozig is en als zachte sterren haar ogen, die lichten naar jou heen in mateloze tederheid.... (in wrede zelfkwelling verscherpt nog haar stem) .
Zo.... zo is het goed.... zo is het goed.... geen straal valt op mij, dorre, oude vrouw.... zo.... overlicht elkaar met de tedere glanzen van liefde, die stralen door je ogen uit je ziel.... en laat mij in de kille duisternis alleen.... ganselik alleen.... Weet, dat mijn oude, koude hart geen warmte meer behoeft....
Een ogenblik verliest zij haar koele zelfbeheersing en haar stem breekt in een snik.
(opspringend en haar handen grijpend):
Moeder!.... Moeder!.... Uw stem is als ijs.... en uw woorden dringen als scherpe spitsen in mijn hart.... Het is niet goed, dat ge zo spreekt, moeder!....
(nerveus):
Laat haar toch spreken, lief.... laat haar toch!....
(zich herstellend, maakt haar handen vrij en wijst de Jonge Man terug, die weer gaat zitten, het hoofd steunend in beide handen):
Het is wel goed zo, jongen.... zo is het in het leven.... later zul je
| |
| |
dat zelf weten.... Wat men het meest behoeft, krijgt men het minst.... Soms schijnt het wel eens anders, maar dat is louter schijn.... Het moet wel goed zijn, zoals het is, omdat het immers altijd zo was....
(met tranen in de stem):
Moeder, gij dwaalt.... het is zo droevig, dat gij dwaalt.... O, ik weet, wat ge bedoelt.... Ge bedoelt te zeggen, dat ik te kort schiet aan liefde tegenover u.... dat is niet waar.... Ik bezweer u, moeder, dat het niet waar is!....
(met een trieste glimlach, hoofdschuddend):
De maat van liefde, jongen, is slechts te beoordelen door wie de liefde ontvangt.... leer dat van mij.... Maar het is niets.... Ik heb het leven verstaan en zijn noodwendigheden.... Ik weet, dat ieder zijn plaats moet ruimen, als de tijd daar is....en het hoofd buigen in doffe onderwerping....
(met koele stem):
Ik heb u niets misdaan, moeder!....
(scherp):
Jij?.... Jij?.... O nee, je hebt mij niets misdaan!.... Waarom zeg je dat?.... Ik heb je niets verweten!....
(als voren):
Heel uw zeggen en heel uw houding was een verwijt tegen mij.
(met bittere ironie):
En wat zou ik jou dan te verwijten hebben?
(dof):
Mijn liefde tot uw zoon....
(met moeilik bedwongen heftigheid):
Jouw liefde tot mijn zoon!.... Wacht toch!.... wacht toch met dat woord.... en gebruik het eerst veel, veel later, als je de betekenis er van zult hebben verstaan.... als je moeder bent, als ik.... moeder.... en veel leed hebt voelen gaan over je hoofd.... Wat spreek jij over liefde, en weet niet, dat jouw gevoel niets is, versta je wel!.... niets! in vergelijking tot wat eens je hart vervullen zal.... en verscheuren!....
(smartelik.):
Ik heb uw zoon zo lief!....
(hartstocht trilt in haar stem):
Niemand kan hem liefhebben buiten mij.... niemand is in staat hem een duizendste deel van de liefde toe te dragen, die voor hem brandt
| |
| |
in mijn hart.... mijn hart, dat breuk na breuk bekwam in dit zware, moeilike leven.... Het leven, dat is als een rozenhof, nietwaar?.... En de laatste, smartelik geliefde bloem, de enige, die de nijdige winden nog spaarden, wordt afgerukt door een baldadige kinderhand, in onbewuste, gruwzame wreedheid....
Moeder!.... matig u.... zeg zoiets niet.... Gij weet niet, moeder, hoe gij mijn hart verscheurt.... Wat is er toch, dat u van avond zo verbitterd heeft....
(zacht zich drukkend tegen de Jonge Man, droevig):
Niet van avond alleen....
(bijtend):
O, nee.... niet van avond alleen.... Al zo lange, lange tijd.... uur na uur.... dag na dag....
(met stil verwijt):
Maar het is eerst sedert korten tijd, moeder, dat u zich zo laat meeslepen.... dat u alle maat verloor, en alle grenzen overschreed.... Het is, sedert onze liefde ontbloeide....
(na een korte wijle, dof):
Eens zag ik, als jij, het leven schoon, en overvuld van schoner beloften... Maar de schoonheid is verwelkt, als de bloemen tegen den winter.... en de beloften waren leugens.... geen enkele ging in vervulling.... Nu is het alles voorbij.... het is alles leeg en droevig.... de laatste zonnestraal heeft zich afgewend van mijn verijzend, leeg-gebloed hart.
(levendig):
Maar na de winter komt de nieuwe lente, met nieuwe bloemen en nieuwe, warme zonneschijn!....
(toonloos):
Maar die bloemen bloeien niet voor mij, en die zon overlicht en verwarmt enkel andere harten....
(dringend):
Moeder, waarom sluit gij uw oren voor mijn stem, en uw hart voor mijn liefde?.... En waarom kan mijn bruid u toch geen dochter zijn?....
Mijn oren, jongen, horen je stem.... en de vreemde klank er in.... Mijn hart kan zich niet sluiten voor je liefde, want zijn laatste slagen gaan als liefkozingen heen naar jou.... naar het laatste, wat mij op aarde rest om lief te hebben.... Maar tevergeefs staat het open in hijgend verlangen, want je liefde gaat elders heen.... Je liefde, mijn zoon, is als de vlinder, die de pop ontslopen is, en zich wendt naar de bloemen, de schone, geurîge, honingrijke bloemen.... en naar het arme, dorre poppehuidje kijkt hij niet meer om....
| |
| |
(heftig):
Moeder!.... nimmer kan ik u vergeten of u minder liefhebben, dan ik deed!....
(schudt droevig het hoofd):
Een hart, mijn jongen, kan zich niet verdelen, geloof mij toch.... Je hart bezit ik niet meer....
(smartelijk):
O, moeder.... waarom misgunt ge mij de liefde van uw zoon?.... waarom misgunt ge hem de warmte van mijn hart?.... Waarom weigert ge mij op te nemen in uw genegenheid?... O, zeg het dan toch duidelik... zeg het maar.... Ik kan u niet begrijpen.... Gij, die zegt, uw zoon lief te hebben, meer dan uw leven?....
(somber-spottend):
Je stem komt tot mij door de duisternis van de avond als de kreet van een jonge vogel, die zich bedreigd voelt.... Heb geen vrees: ìk sta machteloos.... voor mij is alles voorbij, en jou is de toekomst....
(Haar stem wordt dreigend. Het Meisje drukt zich angstig, dicht tegen de Jonge Man aan)
Ik heb alles gegeven.... en jij zult alles ontvangen.... Maar eenmaal zul je aan mij denken, en aan deze avond.... later, als je oud bent en alleen.... als er iemand komt, die het laatste hart, dat voor je slaat, van je wegscheurt.... die de laatste vezelen, die je binden aan het leven, vaneenrukt in overmoedig spel, en onbedwongen drift.... Wacht slechts.... wacht je tijd....
(angstig):
U spreekt tot mij als een bestolene tot de dief.... Het is toch mijn schuld niet, dat ik uw zoon liefheb, en hij mij.... Ik heb aan u niet gedacht....
(met grote bitterheid):
Nee.... je hebt aan mij niet gedacht.... Dat is het immers.... je hebt aan mij niet gedacht.... En hij ook, hij heeft niet aan mij gedacht.. Aan mij denkt niemand, niemand meer.... Het is, als was ik reeds voor lange tijd gestorven.... En des ondanks leef ik nog.... helaas....
(Het Meisje schreit zacht.)
(heftig):
Moeder! wat is u onredelik!.... Met boos opzet legt u haar woorden verkeerd uit.... in de meest smartelike zin voor u.... Het is, als wil u zich wentelen in de smart....
(koud en beslist):
Er is maar ene uitlegging voor, jongen.... Versta je dan niet dit tragiese, dat de moeder immer alleen komt te staan, juist als ze het meeste behoefte heeft aan steun en liefde?....
| |
| |
(triest):
Hoe droevig is dit, moeder, dat ge ons niet begrijpen wilt.... dat gij, juist gij, die zegt mij zozeer lief te hebben....
(met snijdende ironie):
Zo is het goed.... zeg jij het ook maar: ik, die zèg, je zozeer lief te hebben....
(doorgaande):
Dat juist gij, moeder, gal moet storten in de beker van zuivere vreugde, die onze liefde is!.... Waarom?....
(Hij kust zijn bruid op de ogen, en streelt haar teder over de haren.)
(met doffe stem):
Er is geen vreugde zonder bitterheid, mijn zoon.... Maar er is veel bitterheid zonder vreugde....
Opnieuw begint de nachtegaal te slaan in het lage hout aan het einde van de tuin. Het hoofd van de Moeder zinkt diep op haar borst en tranen druppen uit haar oude ogen op haar witte handen in haar schoot. De Jonge Man en het Meisje houden elkaar bij de hand en zien elkaar, reeds weer glimlachend, diep in de ogen....
EINDE.
|
|