de andere wilde genoten van het bos. En liet werd de voederplaats, waar ze allen kwamen smullen.
Toen bouwden de sluipende samenzweerders daar een stevig huisje op hoge, veilig hoge palen en op een heldere herfstdag, al vroeg, kwam de prins en klom in het huisje. Zijn vale gezellen waren met hem en droegen boog en pijlen en de scherpgepunte jachtspiesen. Op een brede, goudgekroonde zetel ging de prins zitten en zijn verkochte zielen schaarden zich eerbiedig achter hem.... Zij wachtten....
De een na de ander kwamen zij, de everzwijnen en de herten, de grappige kleine beren en de sluwe vossen.... in goed vertrouwen. Van uit de veilige hoogte van zijn schuilplaats slingerde de prins met een hand, die nimmer trilde, de felle spies en diep boorde het scherpe ijzer zich in het schrik-schokkende vlees, in het argeloze hart.... steunend zonken de machtige lijven overzij en kort was het benauwde gereutel des doods. Of de spitse pijlen suisden en nagelden de kleinere dieren aan de zachte grond vast.... En al de brekende ogen zochten daar omhoog naar de vreemde oorzaak van hun plotse dood.... De jachtbuit was aanzienlik. Het gelaat van de prins bleef strak en bleek. Maar zijn gezellen stonden achter hem en zagen toe, en glimlachten.... zoals alleen ellendelingen glimlachen kunnen....
En het werd de prins een hartstocht. Zo vaak hij onder een of ander voorwendsel kon wegsluipen, gleed hij door de bossen naar zijn afgerasterde terreinen en moordde naar hartelust.... gevaarloos.... listig en laf.
Tot op een dag de vorst, zijn vader, in gezelschap alleen van zijn ouden jagermeester, het bedrijf verraste. Toevallig. Ze stoven op hun snelle paarden achter een hert aan, dat heen rende naar de voederplaats, en daar een onverwachte dood vond onder de neerzwaaiende speer van de jonge bloeddorstige lafaard.... Het verschijnen van de twee ruiters verwekte een paniek. Naar alle zijden vluchtten de gezellen van de prins het hout in, maar deze zelf zat, versteend van schrik onder de ijskoude ogen van zijn vader op zijn troon-gelijke zetel. Een gebaar van de vorst deed hem afdalen, klimmend als een verachtelike aap langs de palen neer, want het vergulde trapje kon hij zelf niet laten zakken.... Hij vroeg niets, wetend, dat hij veroordeeld was, gebroken onder de ontzettende verachting, die uit de koude ogen van zijn vader over hem stortte. De vorst gaf zijn oude, trouwe jagermeester een kort bevel. Deze zag hem, een seconde aarzelend, aan, maar een heftig gebaar dwong hem tot gehoorzaamheid. Hoog hief hij de zware rijzweep en ranselde de prins voor zich uit, tot aan de grenspalen van het gebied zijns heren. En toen de smalle gestalte van de verjaagde prins tussen het kreupelhout verdween, glimlachte de oude jagermeester, zoals alleen goede mensen glimlachen kunnen....
* * *
O wat is het lang geleden.... dat de afzichtelike lafheid van een prins op deze wijze gestraft werd!.... In onze dagen maakt men fotografieën van de aldus gedode jachtbuit en krantenmensen schrijven geestdriftige, vaderlandslievende stukjes er bij....
En bij dit bedrijf glimlachen wij, zoals alleen bedroefde mensen kunnen glimlachen.... in wier ziel de hoop op betere dagen gloort....