aan een kunstwerk, het aanwijsbare en eng-begrensde. Het essentiële, het zuiver geestelike, is wat voelbaar, wat alleen met de geest waarneembaar, onder en om en achter die vorm leeft. En een kunst, die zozeer de vorm, de zuiver individuële vorm bestreeft, abstraheert zich tot volkomen onverstaanbaarheid.
Kubisme is volgens Verhoef het hoogste realisme. Het is de werkelikheid zelf en daardoor essentiëel ontroerend. Maar - zelfs de werkelikheiden de term realisme zijn betrekkelik: de zielen, die haar waarnemen, worden niet op gelijke wijze door haar ontroerd, d.w.z. zij zien en voelen er elk iets anders in. In elk werk, dat ontroerd geschapen werd, leeft iets van de werkelikheid en iets van de kunstenaar. De uitbeelding van de werkelikheid kan daarom onmogelik aan een bepaalde vorm gebonden worden, en ik zie overigens niet in, hoe iemand kan spreken van een eindpunt, van het ‘enig mogelike,’ met de geschiedenis van de menselike evolutie, met de kringloop van de ideeën over kunst voor ogen.
Verhoef verwijt alle niet-kubisten, dat zij niet zien, hoe de wereld en het leven ‘lang geen harmonie’ is, en dat zij maar trachten een ‘zot gevoel van zelfgenoegzame behagelike “harmoniese” tevredenheid te wekken.’ Ik kan in deze alleen voor mezelf spreken en hem naar mijn werk verwijzen, dat hem anders leren kan. In ‘Ondergang’ b.v. zal hij niet het ‘mooie,’ ‘harmoniese’ gedemonstreerd vinden, en hij zal, hoop ik, niet tevreden gaan slapen, na de lezing van dit boek, overtuigd door mijn bedriegelike praatjes, dat de wereld een lammerenweide is.
‘Deze werkelikheids-emotie kan alleen ontstaan door het symbool.’ Zeker, zoals elke kunstemotie. Maar daarom is ook elk woord, dat een kunstenaar spreekt, een symbool, en elk samengestelder levensgeval, dat hij schept, is een symbool van groter indringendheid.
Met de algemene dingen, die Verhoef zegt, over de verhouding van de kunst tot de werkelikheid zijn we het volmaakt eens. De kunst heeft altijd ‘de werkelikheid in z'n samenhang doen zien,’ of ze dat bewust wilde of niet. Maar in den brede is dat alleen gelukt aan een gans geslacht en nooit aan één kunstenaar, en dat zal ook nooit gelukken, want de werkelikheid heeft meer onderdelen, dan die ene kunstenaar overzien kan en samenvatten in z'n werk, al is hij ook een reus als Michel Angelo of Dostojewski.
De kunst der tachtigers is ook antagoon aan de onze. De kunst der tachtigers was de kunst van de oogenblikkelike persoonlike opwelling, de onze zal er een zijn moeten van langzaam gegroeide rijpheid, van bezinning en overwogenheid. Al breekt ze dan ook nog zo plotseling los. En ze zal moeten staan te midden van de branding van het moderne leven in z'n hele samenhang. - Ik geloof niet, dat Verhoef met zijn gevoel en zijn streven zo ver van ons afstaat als hij wel denkt. In wezen willen wij hetzelfde waarschijnlik, maar de wijze, waarop wij het willen, verschilt. En dit verschil kàn een onoverbrugbare kloof worden door de uitspraak: ‘Dominerend zijn de opvatting en de vorm,’ want daarmee wordt opnieuw het beginsel van het individalisme à outrance op de voorgrond gestoten.
Verhoef wil zo ongeveer alles wat wij ook willen. Maar wij willen verstaan worden in zo breed mogelike kring, ook door ‘het plebs,’