| |
| |
| |
Preeken van een heiden
II.
Voor mij ligt het eerste nummer van De Nieuwe Stem en ik heb nog een maal overgelezen wat ik U schreef in dien eersten ‘Preek van een Heiden’ en ik heb met de grootste verwondering en ontsteltenis mijzelf afgevraagd, hoe het mogelijk was, dat zoo'n artikel geschreven kon worden nog geen maand geleden.
In welk een verwonderlijk snel tempo leven wij. De maand November 1918 is er een van de geweldigste beteekenis voor de toekomst der maatschappij.
Als reizigers door een onafzienbare troostelooze woestenij voelden wij ons; reizigers door een wreede, moordende, eentonig folterende woestenij van afwachten en uitzien naar de verkwikkende oorden van Vrijheid en Arbeid en geestlijken Strijd. De onstuimige hoop en het oproerig verlangen der eerste oorlogsjaren waren gedoofd tot een vaag en krachteloos besef, dat toch eens het einde komen moest. Het noodlot drukte zwaar op ons ‘Goddank’ neutraal geblevene, maar helaas werklooze toeschouwers in de ontzettende worsteling der volkeren.
Maar ziet - op het onverwachts zagen onze oogen het groene land van onze hoop en ons verlangen als een lichtende heerlijkheid aan den horizon!
De Vrede zou komen!
Maar meer dan de Vrede kwam!
Daar stak uit alle hoeken van het wildgeteisterd Europa een storm van oproer, van verzet op en de machtige stroom der revolutie, door de heerschende klassen niet langer te dammen binnen de dijkjes hunner onwillig toegestane concessies, rolde in woeste golven over de verslagen landen van Midden-Europa. Uit de door achterlijk geweld en domme machtswaanzin jarenlang toegeschroefde kelen, brulde een orkaan van opstand en met één hooge zee zonk het gansche gebouw van een verwaten heerschersbende ineen.
O, in die eerste dagen van de Oostenrijksche en Duitsche revolutie, hoe klopte ons het hart in de keel als eens, toen het Russische Volk zich het slavenjuk van het tsarisme van de schouders schudde als een waardeloos vod. Al onze gescheiden belangstellingen waren als bij tooverslag omgesmolten tot één allesbeheerschende en deze richtte zich op het groot gebeuren van over de grenzen. Eindelijk was het doorgedrongen tot het besef van het volk van soldaten en arbeiders dat de nationale, economische, militaire en moreele krachten waren uitgeput tot den bodem en eindelijk eischte het van de regeeringen vrede en niets dan vrede.
Neen, niet niets dan vrede!
| |
| |
Het kwam tot het besef met de dreigende volkomen verwoesting van de volkskracht voor oogen, dat er een klasse was in de samenleving, aan wie niet langer de regeermacht mocht worden gelaten, omdat die klasse op zich geladen had de vreeselijke verantwoordelijkheid voor de débâcle, omdat die klasse de samenleving gevoerd had door een zee van bloed en tranen tot aan den volkomen ondergang. En het volk van soldaten, dat met den bloederigen, vleeschverscheurenden Dood, en het volk van arbeiders, dat met den onguren, sinisteren hongerdood leefde als met een kwaden huisgenoot, het voelde zich eindelijk in uitersten wanhoop in opstand komen tegen den banvloek van militairisme en machtswaanzin en de stroom brak baan en het ruischend geweld zijner golven vulde onze ooren als met een hemelsche, bevrijdende muziek. Niets kon ons redden dan dat en hoezeer wij wisten, dat het komen moest, thans beleven wij het met iederen klop van ons hart. Neen, niet alleen de vrede behoeven de volkeren der wereld. Meer dan door tientallen jaren van propaganda is het vertrouwen der massa's in het goed recht der oude maatschappelijke orde geschokt door de ontzetting van den oorlog, dieper is doorgedrongen het scherpe besef van rechteloosheid door de bloeddorstige wreedheid van het koel sjacherend kapitalistisch systeem. En zij die keeren van de slagvelden, zij keeren niet willig weer onder het juk der kapitalistische slavernij; zij nemen niet als na een onschuldig intermezzo hun plaatsen weer in in fabriek en werkplaats, zij hebben een hooge rekening te vereffenen met de klasse, die hun kameraden den dood heeft ingejaagd, hun gezinnen heeft doen verkommeren van angst en gebrek.
En zij hebben de roode vlag ontplooid, het aloude symbool van den opstand!
De revolutie vaart door Europa!
Wij wachten nog alleen op den intocht der revolutie in de landen der Entente. Wij weten, dat door de meer democratische staatsinstellingen een revolutie daar onder andere vormen zal verschijnen dan in de verpletterde dynastieën van Midden-Europa. Maar hebben de arbeidersscharen van Frankrijk en Engeland géén rekening te vereffenen met hun machthebbers? Zij hebben de hongerige bende hyena's onschadelijk te maken, die thans hun van roofzucht kwijlende muilen aflikken, begeerig naar de beste stukken van het gevelde wild. Zij zullen verstaan, zij hebben reeds verstaan de broederlijke stem van hun makkers uit het vijandelijk land en zij zullen elkander weervinden in hun geweldigen strijd tegen den eenigen vijand, de kapitalistische heerschersklasse. Sneller dan het den machthebbers in de Ententelanden lief zal zijn, zal de Internationale opnieuw zijn grootschen arbeid aanvangen voor de groeiende socialistische maatschappij.
De arbeiders en soldaten van drie machtige Keizerrijken hebben de roode vlag ontplooid.
Hoe het klopte in onze harten, hoe wij juichten van vreugde, toen stuk voor stuk van het ondermijnde regeerkasteel in elkaar stortte, hoe wij ook de angst voelden kloppen in onze keel, hoe de geweldige ontketende krachten, prachtig en heerlijk in den afbraak, zich zouden samenvoegen tot een prachtiger en heerlijker opbouw; hoe wij vurig hoopten, dat geen bloed zou kleven aan den geestdriftigen arbeid voor welvaart en vrede,
| |
| |
hoe wij vuriger nog hoopten, dat oude veeten zouden worden begraven en de revolutionnairen elkander zouden vinden in eensgezinden arbeid.
Hier in dit neutrale land, na vier jaren van een sloopenden strijd tegen een onwillige bourgeoisie voor de kleinste en geringste hervorming en verbetering van de nooden der arbeidende klasse, hier voelden wij langs onze hoofden waaien de verfrisschende en versterkende winden der groote revoluties. Wij voelden den stap dreunen van machtige arbeiderslegers, niet om de aarde te verwoesten tot een bloedende hel, maar om te komen tot een samenleving van meer gerechtigheid, meer geluk en grooter schoonheid.
En ook hij had de winden voelen waaien langs zijn hoofd, voelen strijken over zijn hart als een lafenis na een doffen, benauwenden droom, ook hij had den stap der arbeiderslegers hooren dreunen door Europa en zijn eigen bloedwarme hart voelen sidderen van ontroering.
Hij - Troelstra.
* * *
Inderdaad ja, ik moet tot U spreken over den leider der S.D.A.P. Ik ben er mij ten zeerste van bewust, dat wij leven in een tijd, zóó critisch en zóó absoluut in het stellen van eischen aan de persoonlijkheid.... van anderen! dat het een zeker waagstuk is de rollende scheldwoorden en de bijtende sarcasmen te trotseeren en te durven spreken open en onomwonden, beter, in sterke bewondering, eerbied en liefde van een mensch, die aan den weg timmert, van een mensch, die geen veilig op z'n studeerkamer opgeborgen theoreticus is, maar een partijman, staande in de volle, nuchtere praktijk des levens. Wij kennen de methoden van al die buitengewoon knappe en zelfstandige oordeelen vellende lieden, die zich nooit te buiten gaan aan liefde voor groote mannen, omdat ze te vastgeroest zijn in hun bekrompen eigengerechtigheidjes. Het is de ziekte van onzen tijd onder de intellectueelen. Wij weten ook, dat een groot man, die aangevallen wordt en verdacht gemaakt, zelden of nooit zal kunnen rekenen op een openlijk en door warme liefde ingegeven verdediging zijner vrienden. Men rekent, dat hij zichzelf wel zal verantwoorden en gevoelt geen roeping door vóór hem te gaan staan, hem het bewustzijn te schenken van niet alleen geëerd en gehuldigd te worden in tijden van voorspoed (wat ieder groot man in den grond volkomen onverschillig laat) maar ook beschermd en met liefde omringd te zijn, als de laster zijn gif verspreidt, misverstand of falende berekening verwarring of tweespalt dreigen te stichten. En aan dit laatste hebben alle groote mannen, eenzamen in de diepte van hun wezen, een kinderlijk en tegelijk tragische behoefte.
Onvergetelijk zal zijn in de geschiedenis van de bevrijding der Nederlandsche arbeidersklasse het congres van den 16den en 17den November 1918 te Rotterdam, waar voor het eerst na vier jaren van oorlogsleed, na een wanhopigen strijd tegen den onwil eener gewetenlooze of zwaar-op-de-handsche bourgeoisie de S.D.A.P. en het N.V.V., broederlijker vereenigd dan ooit, opnieuw een veldtochtsplan beraamden en onvergetelijk zal zijn het onbeschrijfelijk enthousiasme, waarmee deze vergadering van arbeiders zich schaarde rond haar grootsten leider, die het doelwit was geworden van een woeste vervolgingswaanzin van een zich de macht
| |
| |
voelende ontzinken heerschersbent. Troelstra wilde na hetgeen in de afgeloopen week gebeurd was door zijn tegenwoordigheid geen invloed uitoefenen op het congres en was dus niet verschenen. En toen Moltmaker, afgevaardigde van 16000 georganiseerde spoorwegmannen, vanaf een der galerijen het woord voerende, erop wees, dat Troelstra in hun midden behoorde en dat onder geen enkele voorwaarde mocht worden geduld, dat de indruk werd gevestigd, als maakte dit congres en daarmede de heele arbeidersbeweging zich los van zijn grooten leider, toen brak er uit die honderden en honderden afgevaardigden een applaus en een gejubel los, zóó onstuimig en zoo spontaan, als ik nooit tevoren hoorde en dat alleen verre en verre overtroffen werd door wat geschiedde, toen besloten werd Troelstra telegrafisch te verzoeken toch op het congres te verschijnen en toen in den Zondagmorgen hij op het podium verscheen met een ernst op dat bleek en ontroerd gelaat, die van dezen man een held maakte. Het was midden in de redevoering van den afgevaardigde der handels- en kantoorbedienden, dat het publiek in de zaal Troelstra door een deur op het tooneel zag verschijnen. Minuten lang barstte deze menigte uit in gejuich en gejubel en daverend handgeklap, terwijl hij naar voren trad, moeilijk bedwingend, wat zijn ziel beroerde en voortdurend houdend dien pijnlijken ernst op zijn gelaat. Hij groette die menigte van arbeiders met een zoo groot en mild gebaar, als drukte hij hen allen persoonlijk de hand, ter bezegeling van hun onverbrekelijk bondgenootschap. En toen brak los, hier en daar en overal, schor, wild, onstuimig, en geschroeid van ontroering een onverstaanbaar lied, dat eindelijk opsteeg tot het donderend refrein van de Internationale.
Deze manifestatie was een dier hoogtepunten uit de socialistische bevrijdingsstrijd zooals niet ieder jaar er één vermag op te leveren.
* * *
Hij zag, dat in de Middenrijken de tijden rijp waren voor de groote omwentelingen, hij voelde zijn gansche wezen aangedaan door de stormen, die de oude stelsels als stofnesten wegvaagden, hij zag de groote mogelijkheden voor een nieuw gelukkig Europa openbreken voor zijn verlangende oogen en hij voelde de vraag borrelen in zijn hart: ‘Is het niet onzen tijd mee in dit kleine land, hebben de arbeidersscharen ook hier niet jaren en jaren gebeukt tegen den tragen en sluwen onwil eener bezittende klasse? Heeft de oorlog ook hier niet zijn offers geëischt aan lichamelijk, geestelijk en zedelijk weerstandsvermogen? Zullen de soldaten van het meer dan vier jaren lang gemobiliseerde leger tot hunne gezinnen weerkeeren met de hoonende Treubiaansche wijsheid, dat voor de reconstructie der ontwrichte maatschappij in afzienbaren tijd geen sprake zal kunnen zijn van verkorting van arbeidstijd?
En hij was niet de eenige in wiens hart de verlangende vraag rees: ‘En wij? Wat doen wij? Is het niet nu of nooit?’
En zij hebben geloofd, dat het kon, zij hebben geloofd, dat ook in Nederland de arbeidende klasse reeds zoo zeer zich bewust was van het vloekwaardige stelsel, waaronder zij gebukt gaat, zij hebben geloofd, dat er onder den indruk van het gebeurde in Oostenrijk-Hongarije en in Duitschland reeds genoeg schuldbewustzijn en angst leefde bij de verwaten bourgeoisie, dat het uur gekomen was om de macht te
| |
| |
grijpen en het raderwerk der samenleving voort te drijven in hun richting naar het schoon lokkende land der socialistische gemeenschap, waar arbeid geen vloek is, weelde en gebrek niet langer de schoonste gaven der menschelijke ziel verstikken.
Ha, dat is het juist, zij hebben willen grijpen naar de macht, zij waren geen aanhangers der absolute meerderheidstheorie, zij hebben de revolutie gewild, zoo noodig de oprichting van arbeiders- en soldatenraden en toen is het koor losgebroken, het koor der reactie!
Het was verraad aan de democratie!
Hoe dorst iemand, strijder voor het algemeen kiesrecht als geen ander, zinspelen op de overheersching van een meerderheid door een minderheid. Gansch hun opgeschroefde zedelijke verontwaardiging stortte het liefelijk koor der maatschappelijke orde uit over Troelstra en zijn vrienden en over de beweging wier leiders zij zijn.
En de zaak is evenwel doodeenvoudig!
Wij moeten U maar eens vertellen, welgedane heeren van den overkant, dat heel uw heibeltje voortgesproten is uit de geweldige angst, die gij reeds begonnen zijt te gevoelen, toen de revolutie in Rusland uitbrak en die in dezelfde mate steeg, als ze zich voortplantte tot aan de landsgrenzen, want het is voor U, die ook wel een en ander van historie weet, niets nieuws, dat een minderheid, die de bestaande wettelijke middelen heeft uitgeput, zonder - of zonder voldoend resultaat, naar de macht zal grijpen om haar eischen te verwezenlijken, zoodra het wantrouwen in of de wrevel tegen de bestaande wettelijke middelen maar groot genoeg is en zoodra een aanleiding zich voordoet, heftig genoeg om wantrouwen en wrevel tot uitbarsting te doen brengen. Wanneer, mijne heeren, een meerderheid in een parlement meent bij voortduring sabotage te mogen plegen met behulp van een wanhopig stroef loopende wetsmachinerie aan de meest primitieve eischen van een meerderheid van het volk, dan mijne heeren, kunnen er zich omstandigheden voordoen, dat het kloekste en meest vastberaden deel van die meerderheid des volks ten behoeve van die meerderheid een greep doet naar de macht en als dan de factoren aanwezig zijn om dezen greep naar de macht te doen gelukken, dan zullen wij hebben een onbloedige revolutie, waarbij de meerderheid van het parlement zich weldra noodgedrongen voegen zal naar de minderheid en den nieuwen stand van zaken als een onpleizierige, maar onafwendbare noodzaak zal aanvaarden. Zoodoende kan het noodig zijn, teneinde de parlementaire ontwikkeling gelijken tred te doen houden met de maatschappelijke, tijdelijk het parlement op zijde te zetten.
Zoo heeft Troelstra en hebben ook velen met hem het gewild en ook gezegd en niet anders. Het was geen frase en geen beroep op de weerloosheid van de meerderheid des volks om zich kalm te bukken onder den rooden terreur, toen Troelstra sprak: wij willen geen bloedvergieten. Hij zei dat in de volle overtuiging, dat het arbeidende volk van alle richting achter hem zou staan, wanneer het duidelijk zou blijken, dat het ging om de meest afdoende en snelle totstandkoming van de arbeiderseischen, die leven en weerklank vinden ook in de harten der christelijke werklieden, in de harten van hen, wier oogen hij hoopte, dat open zouden gaan in den storm van het groot maatschappelijk gebeuren van dezen
| |
| |
tijd. Hij geloofde en de geweldige feiten gaven hem het recht daartoe, dat de machtsverhoudingen in het parlement niet dezelfde waren als die daar buiten.
En opstaande om tot het congres het woord te voeren zeide hij na een opnieuw losbarstende ovatie en een duizendkelige Internationale, met een haast vlakke stem, maar waaronder ieder tijdens de ademlooze stilte de geweldige ontroering voelde trillen, deze sobere woorden:
‘Ik bind u niet aan door mij geuite konklusies. Uw denken is vrij. Maar gij wildet mij hier hebben, niet om mij ter verantwoording te roepen, maar om mij te ontvangen als een medestrijder. De bourgeoisie zal hieruit zien, dat wij allen uit den grooten tijd van het heden willen halen politieke en sociale machtsverheffing der arbeidersklasse van Nederland.
In hoever dit zal gaan, hangt af van de geheele machtsverhouding in ons land. Ik gevoel mij als eerlijk man verplicht, te zeggen, dat ik die machtsverhoudingen niet geheel juist heb gezien.
Gij zult begrijpen, hoe men zelfs op mijn plaats tot overschatting van kracht komen kan. Zelfs de grootste voorgangers hebben wel eens hun wil en hun verlangen te veel doen meespreken in de berekening van het tempo. Dat deden Marx, Bebel en Engels. Dat deden de vurigste strijders. Gij voelt de ziel, het hart, en den revolutionnairen zin die leeft in elk socialist. Gij begrijpt den geweldigen indruk van het gebeurde in Duitschland. Ik moet het eerlijk zeggen: ik heb niet getoond het weerstandsvermogen tegen dien indruk, dat gewenscht ware voor een koel en bezadigd leider, te bezitten. Veel revolutionnair vuur echter is daardoor onder u opgelaaid en de bourgeoisie en een deel der arbeidersklasse hebben daardoor ingezien, dat wij zijn de ware dragers der groote socialistische idealen.’
Hoe onzegbaar klein zijn tegenover dezen grooten mensch de schelden kleineer-virtuozen uit De Tribune of De Nieuwe Groene, de redactie van De Courant, die boven het verslag met vette letters laat drukken: ‘Mr. Troelstra in het boetekleed.’
* * *
Zag Troelstra inderdaad de machtsverhoudingen verkeerd? Het is zeker, dat in den nacht van 9 op 10 November, toen het geheele leger nog onder de wapenen vertoefde, de kansen buitengewoon goeèd stonden. Het is misschien een fundamenteele fout geweest, dat Troelstra reeds 11 November zijn Rotterdamsche rede hield en men niet liever de week van 9 tot 16 November heeft gebruikt ter voorbereiding van de omwenteling in het geheim. Vóór het uitbarsten van de Duitsche revolutie kònden geen voorbereidingen worden getroffen, dat is zonder meer duidelijk. In revolutie kon ons door den oorlog gespaard landje niet vóórgaan. Hoe zouden de kansen hebben gestaan, indien ook Frankrijk en Engeland in opstand waren gekomen? Ongetwijfeld oneindig veel gunstiger en welhaast heeft Troelstra op die uitbarsting gehoopt, die voor zeer waarschijnlijk gehouden. In elk geval hingvan den gangvan zaken in het buitenland geheel en al af, of een geslaagde Nederlandsche omwenteling inderdaad
| |
| |
ook van zoodanig blijvende beteekenis zou zijn geweest, dat groote verlangens der arbeiders konden worden vervuld, of dus de reactie gedurende een behoorlijk groot tijdperk niet weer sterk genoeg zou worden, om de resultaten der omwenteling te niet te doen. En het onzekere, het buitengewoon moeilijke juist van de consolidatie van een eens veroverde machtsverhouding, maakte en revolutionnaire onderneming, die niet op moet trekken tegen door groote massa's fel gehate toestanden, verhoudingen en instellingen, al te spoedig tot een revolutionair avontuur. Daarom mag theoretisch gevraagd worden of een revolutie onder de staatkundige verhoudingen, zooals hier te lande bestaan, ondanks alle bezwaren aan de stroeve staatsmachine verbonden, niet een in zijn gevolgen al te onberekenbaar middel is. Evenwel is er ook nog zoo iets als het warme sentiment en dat Troelstra daar wellicht wat te veel van heeft gehad, strekt hem ten slotte slechts tot eer. Niet de droogstoppels brengen de menschheid naar het beloofde land, wel de enthousiasten, de geloovers, de artisten van geboorte.
Heeft Troelstra ook wellicht juist daarom die groote openhartigheid betracht tegenover het Nederlandsche Volk, omdat hij wilde hooren of zijn revolutionnair geluid weerklank vinden zou in de harten der tallooze ontevreden Christelijke arbeiders, onder wie immers dezelfde praktische wenschen en verlangens leven als onder de modern georganiseerden? Ook hij weet waarachtig wel, dat men geen revolutie ‘maakt’ en zich door openbaarheid bloot stelt aan tegenmaatregelen, maar hij wilde juist de kracht meten van het anti-kapitalistisch verzet onder de geloovige arbeiders om zoodoende mèt een sterken ruggesteun in het volk, het parlement de wet voor te schrijven.
Ondertusschen is de revolutionnaire opzet van 11 en 12 November niet uitvoerbaar gebleken. De regeering en de regeerende klasse, doodsbang voor de macht der arbeidersbeweging, was er van stonde af aan op bedacht de oude, vervloekte antithese in het arbeidersleger weer toe te spitsen en druppelde van dag tot dag beloften en concessies in het volk, teneinde een contrabeweging in het land te verwekken. Zij begon met midden in de militaire debatten, toen nog tot geen resultaat was gekomen, gedeeltelijke demobilisatie te gelasten, waardoor zij zich het snelst waarborgde tegen onaangename verrassingen van het leger. En toen kwamen de ‘sterk ingrijpende hervormingen’: achturendag, vrouwenkiesrecht, desnoods afschaffing Eerste Kamer en wat al niet meer, terwijl op een handige wijze gebruik gemaakt werd van de mogelijkheid eener ruimere en betere voedselvoorziening door beschikbaarstelling van militaire voorraden, verhooging broodrantsoen, aankondiging van de resultaten der Londensche Conferentie, met de mededeeling, dat daar in geval van revolutie niets van kon komen, uitdeeling van militair schoeisel, het meegeven van onderkleeding en een paar schoenen aan vertrekkende soldaten met bovendien een maand kostwinnersvergoeding. En dat alles overgoten met een democratische gezindheid en een paar oraties over het begrijpen van wat de tijden eischen, die eenvoudig verbluffend waren als donderslagen uit een helderen hemel. Maar bovendien riep de regeering en trouwens het heele burgerlijke deel van het parlement, een felle reactie op in het land tegen de tot nieuw leven ontwakende en zich tot den strijd voor haar program van eischen klaarmakende
| |
| |
moderne arbeidersbeweging. De onbetrouwbare oudere lichtingen van het leger werden ongewapend naar huis gezonden en de geweren en bajonetten uitgereikt aan burgerwachten, die de orde wel eens zouden helpen handhaven. De heele kwajongenstroep van de vrijwillige landstorm werd voor appèl opgeroepen, zooals de officieele leugen heette en vervolgens gebruikt om ‘diverse punten van strategisch belang’ in dorp en stad te bezetten, nadat man voor man de nadrukkelijke verklaring had afgelegd er geen bezwaar tegen te hebben om op de burgerij te schieten en nadat zij, die deze christelijke en vaderlandslievende belofte niet wilden afleggen, eenvoudiglijk naar huis werden gestuurd. En toen heeft men de burgerwachtjes en de landstormkereltjes op post gezet in de kou, zoo maar in de heusche kou en zelfs in den heuschen nacht en men heeft zelfs geprobeerd ze ‘den wapenhandel’ te leeren of het vroeger geleerde met ze te herhalen - en dat viel de dappere heldjes lang niet mee - ze hebben zelfs hier en daar tegen zoo'n behandeling geprotesteerd.
Men voerde een papieren agitatie, als zelfs in verkiezingsdagen niet gezien en natuurlijk verleende de kerk als altijd haar hand- en spandiensten aan de reactie. De heeren dominees en pastoors, trouwe slippedragers van het bezit, vinden het alleen maar mooi als Jezus de geldwisselaars uit den Tempel verjaagt, bij wijze van gelijkenis. In de werkelijkheid zijn geldwisselaars en hunne kornuiten zeer achtenswaardige lieden. Het is wel jammer dat er niet es een keurbundel kan verschijnen van de in die dagen gehouden predikaties. Het heeft weer kolossaal geknetterd van ‘Zij die den Christus volgen en zij die God loochenen en zijn Gebod’ en onze Lieve Heer heeft z'n ooren weer hooren tuiten van het walgelijk gejammer: ‘Welzalig hij, die in des Boozen raad niet zit, noch op het slechte pad des zondaars gaat.’ Het is wel de moeite waard in deze dagen en onder het licht van deze gebeurtenissen de verhouding van Kerk en Maatschappij eens nader te overdenken.
Maar al is de revolutionnaire opzet van 11 en 12 November niet uitvoerbaar gebleken, de roode week van 10 tot 17 November leverde schoone vruchten. Achter haar zenuwachtige verweermaatregelen, achter haar schetterende proclamaties en haar brieschende perscampagne vermag de heerschende klasse niet het feit van de haar afgeperste concessies te verbergen. Opgestuwd door de moderne beweging, hebben de christelijke arbeiders hun program van wenschen, een uittreksel uit het program van S.D.A.P. en N.V.V., kenbaar gemaakt aan de regeering met de uitdrukkelijke verklaring van hun oprechte trouw en aanhankelijkheid en.... of het alsjeblieft ook een beetje gauw kan komen! En de regeering en de burgerlijke partijen zijn een en al oor voor de verlangens en wenschen der arbeidersklasse. De deftigste, bezadigste lieden, tot op voor enkele dagen stokdoof voor wat er woelt in het volk, ‘verstaan’ plotseling als bij genadige ingeving, ‘de teekenen der tijden’ en constateeren plechtig, dat we snel leven tegenwoordig. Inderdaad ja en het is te hopen, dat dit besef den heeren nog een tijdje bij mag blijven.
Hoe juist wees Troelstra in zijn redevoering er op, dat in de troonrede van dit jaar geen van onze eischen voor inwilliging werd vatbaar geacht. ‘Welnu, sprak hij, ‘dit program is ons antwoord op de troonrede.’
Bedoeld program is op het congres van 16 en 17 November met algemeene
| |
| |
stemmen onder donderend applaus vastgesteld en bovendien is aldaar besloten, dat, zoo de regeering mocht meenen, nu de mogelijkheid is uitgesloten van een revolutie, uitgeroepen door de moderne arbeidersbeweging, dat is de eenige, waarvoor zij met reden bang behoeft te zijn, dat zij hetzelfde trage en sluwe spelletje van wetsfabricage weer gerust kan vervolgen, deze haar machtigste en scherpste wapen zal hanteeren, n.l. de algemeene werkstaking. En het behoeft geen betoog, dat het Congres hieraan ondanks al het gebeurde een buitengewoon revolutionnair karakter ontleende. Indrukwekkend ondanks hun eentonige herhaling waren de besliste verklaringen van de groote vakbonden om achter dit program te staan, vastbesloten en eensgezind in den grooten strijd, die komende is. Dat was een duidelijke bezegeling van het donderend applaus op de woorden van Edo Fimmen, voorzitter van het congres, toen deze verklaarde, dat de bourgeoisie zich vooral geen illusies moest maken over de verdeeldheid in de rijen der moderne arbeidersbeweging.
Wij laten het program hieronder volgen:
1. | Onmiddellijke demobilisatie met uitkeering van behoorlijke vergoedingen, zoolang de gedemobiliseerden werkloos zijn. |
2. | Onmiddellijke invoering van algemeen vrouwenkiesrecht; kiesrecht voor alle meerderjarigen. |
3. | Afschaffing der Eerste Kamer en het recht van oorlog en vrede aan het parlement. |
4. | Dekking der kosten van alle crisisuitgaven en sociale maatregelen door heffingen ten laste van het groot-kapitaal en van het grootgrondbezit. |
5. | Socialisatie van alle bedrijven, die daarvoor in aanmerking komen. |
6. | Snelle en afdoende voorziening in den woningnood. |
7. | Verbetering van den toestand der kleine boeren. |
8. | Inwilliging van alle eischen van het program van den Bond van Dienstplichtigen en van den Bond van Minder Marinepersoneel. |
9. | Intrekking van de stakingswetten van 1903. |
10. | Levensmiddelenvoorziening als gemeenschapszorg met samenwerking van boeren-, landarbeiders- en verbruikersorganisaties. Regeling van productie en aanvoer. |
11. | Invoering van Staatspensionneering op 60-jarigen leeftijd. |
12. | Aanvaarding en tenuitvoerlegging van de internationale eischen der vakvereenigingen op het gebied der sociale wetgeving (program van Bern). |
13. | Onverwijlde invoering van den wettelijken 8-urendag en van den 6-urendag voor ondergrondschen mijnarbeid. |
14. | Volledige werkloozenzorg onder beheer der arbeidersorganisaties. |
15. | Belangrijke verhooging der salarissen van werklieden en lagere ambtenaren in publieken dienst en van het spoorwegpersoneel. |
16. | Invoering van een wet voor Plaatselijke Keuze. |
* * *
En thans!
De nacht is ten einde. De reveille van een nieuwen tijd is geblazen. De wereld herademt nu de benauwende greep van den oorlog los laat
| |
| |
en maakt zich gereed tot nieuwen arbeid en nieuwen, edeler strijd. Deze strijd zal staan in het teeken van de volledige erkenning van het recht van den arbeider op de schoonheid en de heerlijkheid onzer aarde. Voor hem niet langer het sloopende gezwoeg, het onmenschelijk bestaan in krotten en moordende sloppen en stegen. Daar ligt een reuzentaak te wachten, ook voor ons Jongeren, die de geroepenen zijn om te gaan bouwen aan den nieuwen tijd. Nog weten wij niet, hoe de evenwichten in Europa zullen worden hersteld, tot welke vormen van Staatsorganisatie alles thans bezig is te groeien. Maar wat thans aan hoop en verlangen is gewekt in millioenen, dat kan geen reactie blijvend versmoren. Het geldt slechts één voorwaarde te vervullen en dat is, dat wij erbij zijn, wij, iedre man en iedre vrouw en ons geven met al de kracht, die in ons is aan het werk, dat moet gedaan. Het zal in de allereerste plaats een groot opvoedend werk zijn, teneinde verheldering te brengen in de hoofden der duizenden, die opgeschrikt door het onomwonden getuigenis van revolutionnair sentiment in onze rijen, een willig oor leenen aan de hysterische ophitsing der reactie. Wij zullen allen moeten trachten voorbeelden te zijn van trouw aan de organisatie, overgave aan het Ideaal met volkomen terzijdestelling van onze geringe persoonlijke grieven. Wij zullen moeten arbeiden aan den opbouw en de versterking in onszelf van ons inzicht, onze kennis, onze intellectueele kracht. Wij zullen moeten gaan - en wij zullen ervaren welk een schoonen arbeid dat is - tot allen, die nog het inzicht en nog het geloof missen in de noodzakelijke zegepraal onzer beginselen en hen wekken tot het nieuwe leven.
Voorwaarts kameraden!
De nacht is ten einde.
De reveille is geblazen van een Nieuwen Tijd!
20-11-'18.
Koos Vorrink.
|
|