De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||||
Personen:
Het eerste bedrijf speelt in de salon van Mevrouw van Ommeren, in 't voorjaar van 1916. | ||||||
Ie Bedrijf.
Het toneel stelt voor 'n gewone huiskamer van een gewone ploert. Er is dus veel, dat blinkt; veel, dat in de weg staat - d.w.z. veel comfort - en niets, dat eenvoudig en zonder pretensies zijn plicht doet. De wanden zijn beplakt met papier, waarop een kunstenaar rozen heeft getoverd van de grootte en gratie van rode kool, doch de schoonheid ervan komt volstrekt niet tot haar recht, omdat geen vierkante meter wand ‘onbenut’ gebleven is. Er hangen n.l. enkele lieftallighedens in gouden lijst, die men in de wandeling schilderijen pleegt te noemen, 'n spiegel van meer dan abnormale afmetingen en geslepen randen - de twee kenmerken van een deftige spiegel -, wandteksten als: ‘wandelt als kinderen des lichts’ en ‘in rustig afwachten en vertrouwen zal uw kracht bestaan,’ die ons in het voorbijgaan vertellen, dat het gezin modern-godsdienstig is en niet met de Here te koop loopt; 'n geborduurde portejournaux, 'n geborduurde stofdoekenhanger en een pijpenrekje met borduursel - zolang de strafwet hier niet ingrijpt zullen dergelike dingen zich wel blijven vermenigvuldigen als bakteriën - en een vrijzinnige scheurkalender: ‘Voor verstand en hart,’ die elke morgen een droppel levenselikster te puren geeft als 'n dauwdrop aan de dorstende bloeme.... doch minstens veertien dagen achter loopt.
Wat de meubels betreft: er is natuurlik een buffet met blauw-geschilderde bordjes er boven. Dat buffet heeft 'n ongemotiveerde hoeveelheid ruitjes en daar het naast de schoorsteen staat, waarboven de spiegel troont, doet het geheel denken aan een kapperswinkel. Op het buffet een geborduurd kleedje en daarop 'n divisie glaswerk: wijnflessen met zilveren stoppen en limonadekaraffen met nikkelen oren en deksels. | ||||||
[pagina 51]
| ||||||
De schoorsteen is van zwart marmer en torst behalve meergenoemde spiegel een drietal aardigheden in ‘verguld:’ een juffrouw en een meneer, die naar elkander zouden kijken, als de ‘pendule’ in 't midden er geen stokje voor stak.
Links van de schoorsteen een huisorgel: uitgenomen drankmisbruik en huichelachtigheid de ergste zonde van ons groot volk in het kleine. Op dit instrument 'n kalken Beethovenkop, die zich vruchteloos ergert aan 'n verzameling symmetries om hem heen gerangschikte familieportretten. Er is voorts een tafel, die in de uitoefening van zijn bedrijf wordt belemmerd door een zwaar pluche tafelkleed, met dwars daarover een tafelloper, als 'n sjerp op de borst van een kommissaris-van-orde, en er zijn stoelen met rood pluche. Het is niet volslagen onmogelik daarop te zitten. Twee fauteuils en een canapé,'n étagère vol voorwerpen van 'n zeer wankelbaar evenwicht en een muziekstandaard beperken ten slotte de vrije vaargeul. Op enkele punten van strategies belang staan vazen met blommen - wel te onderscheiden van bloemen, die niet als haringen in een ton verpakt zijn en ook niet de atmosfeer vergiftigen, doch dan ook minder duur zijn - 't Middelpunt van de tafel wordt beheerst door 'n zilveren schaal, overladenvol met felisitatie-kaartjes. Rechts van de zijwand een vestibule met glazen tochtdeur, hanglamp en kapstokken, op de achtergrond een trap naar de slaapkamers boven. | ||||||
1e Toneel.
Meneer v. Ommeren.
Jacob van Ommeren, die reeds voorlopig werd aangeduid als 'n gewone ploert, is tevens koopman en reder. Men zoeke geen tegenstelling tussen beide laatstgenoemde funksies en de eerste; handelaar-koopman-ploert is een moderne drie-eenheid. Daarmee is meteen afdoende aangeduid, dat men het woord ‘ploert’ niet hevig-romanties of met de maagdelik-kuise schroom van een burgerjuffrouw moet aanvatten, doch als 'n term, die gans een serie voortreffelike eigenschappen omsluit als 'n syphon een gecomprimeerd gas. 'n Ploert is altijd self-made en aldus het toppunt van individualiteit: - men kan er evenmin voor studeren als voor landloper of slapende juffrouw - hij is in de omgang altijd even joviaal en hanelik, zelfs met zijn concurrenten, en belastert deze alleen achter hun rug en dàn nog slechts met gepaste matigheid; hij is rojaal en goedgeefs, doet aan philantropie en is atlijd optimisties gestemd, behalve in zaken; heeft zeer gepaste begrippen van eer en fatsoen en dus 'n even gepaste afschuw van naakt en koud water. Hij is presies even oneerlik als dat voor een geacht man noodzakelik is en veroorlooft zich steeds de vrijheid doodeerlik te zijn op ogenblikken, dat alleen 'n ploert in staat is, de waarheid te zeggen. Dat hij in zijn zaken knoeit, steelt, afzet en bedriegt, zodat elke sent winst die hij opstrijkt, vloekt tegen elk der tien geboden, zoals wel beweerd wordt, kan niet anders dan 'n zeer lasterlike aantijging worden genoemd; niet alleen, omdat de tien geboden niet voor de handel gemaakt zijn en 't al een bizonder gekke geschiedenis zou worden, als men deze koos tot basis van 't praktiese handelsrecht, maar ook omdat v. Ommeren alle min of meer scabreuse affaires opdraagt aan ondergeschikten en stromannen en dus voor Onze Lieve Heer steeds zijn alibi zou kunnen bewijzen, als het eens nodig was. | ||||||
[pagina 52]
| ||||||
Kortom, hij is 'n 50-jarig, allersympatiekst type van een gezeten Hollander in een geklede jas, 'n soort van nationale instelling, waarop we even groots behoren te zijn als op onze roemruchte natie zelve.
V. Ommeren
(treedt van links binnen en laveert op 'n wijze, die gezette oefening verraadt naar een fauteuil op de voor grond. Vervolgens consentreert hij zijn aandacht op de hoorn des overvloeds):
Allemachtig aardig toch, al die belangstelling (zoekt z'n bril) la-me es kijke, da's nou ènkel van vanochend.... d'r benne d'r minstens al 'n fijftig (doet een enveloppe open en haalt er een kaartje uit) . Meneer en mevrouw Van Santen-Veldwijk (alsof hij ze vóór zich heeft) Aangenaam, aangenaam.... da's ànder spul as op me kòpere bruiloft, toe kende diè lui ons nog niet, ja, ja in 't geniep schempen op die Oweeërs, dat màgge ze, dat ken mijn niks schelen, ik zeg maar: ‘late ze maar opkomme’ en as ze je nòdig hebbe.... dan komme ze vanzèlf.... Wacht, nou zei ik eerst es 'n lekker sigàretje opsteken (bedient zich van 'n sigaar met 'n verguld bandje) . En dan zelle we es vèrder kijke (doet weer 'n kaartje open) van Zwalmen.... ha, ha! nou maar, diè is goed.... zag me oòk liever m'n nek breke, dan m'n zuivere bruiloft vieren.... hèb ik hem verlede jaar lekker dwàrs gezeten... afijn, tòch attent van hem, je moet 'et nooit late merke, as je de schùrft in heb ('n nieuw kaartje wordt geopend) . G. v. Best (nadenkend) .... v. Best.... 'k Mag doódvalle as 'k weet, wie dat is.... v. Best.... (er gaat hem 'n licht op) ò, wat donder, dat is dat ventje, dat klerk wou worde an de zeevishal (grinnikt) . Dat noeme ze nou 'n spiering uitgooie om 'n kabeljauw te vange.... ja, ja, op iéder van die karetjes staat pé èf en toch hebbe ze allemaal verschillende betékenisse, dàt is 't lollige ervan....
| ||||||
2e Toneel.
Meneer. Mevrouw.
Mevrouw van Ommeren komt min of meer geagiteerd van rechts op. Ze is 25 jaar geleden wettig met Van Ommeren getrouwd, waardoor ze, behalve het recht deze in alles de voet dwars te zetten, waarvan ze een dankbaar gebruik maakte, de tietel kreeg van vrouw Van Ommeren. Tien jaar later kwam de erfenis en toen werd ze juffrouw Van Ommeren en zette de eerste voet op de ladder der ‘Kultur,’ waarop ze, wat betreft japonnen en aantal dienstmeisjes reeds 'n zeer belangrijke hoogte had bereikt, toen de oorlog begon, die wel geen enkele proleet de tietel van maarschalk bracht - hoogstens van reserve-luitenant - doch in elk geval juffrouw Van Ommeren de tietel van mevrouw. Te zeggen dat ze toen haar hoofd kwijtraakte zou tot de onjuiste gevolgtrekking leiden, dat ze vóór die tijd zoiets bezat. Er werd alleen zeker evenwicht in haar verstoord met als gevolg 'n toenemende slijtage van japonnen en dienstboden, 't aanschaffen van 'n auto met laag nummer, teevisites en 'n conversatie-toon - waarvan de huisgenoten intussen zelden profiteren. Ze is tans zeer modern gekleed, doch haar bekoorlikheden bloeien verborgen onder 'n mouwschort, dat haastig kan worden af geworpen als er bezoek komt.
Mevrouw
(in de deur rechts):
Zeg Jacob, luister nu eens even, zeg.... kom nu eens even.... | ||||||
[pagina 53]
| ||||||
Meneer
(arbeidt en vertwijfelt niet):
Nou?
Mevrouw
(kribbig):
Wat voer je toch uit?
Meneer
(droog)):
Hm.... 'k geniet van m'n zilvere bruiloft.... kan je alleen in stilte genieten....
Mevrouw:
Ja, zo gaàt 'et.... Sta ìk weer òveral alleen voor.... Geen mens, die 'n koppie voor mìjn verzet.... Van zes uur af ben ik al in de weèr.... Jij legt lekker tot acht uur op je nest.... meneers ontbijt staat klaar.... mìjn hoofd loopt òm van de drukte....
Meneer:
Maàk het je niet zo druk.... Je hebt geld genoeg....
Mevrouw:
Ja, jìj hebt makkelik klesse.... Maàk 'et je niet zo druk.... (komt de kamer in) . En as er nou straks visite komt en d'r is nìks klaar, nouw.... wìe hebt 'et dan gedaan.... wìe krijgt er dan de schuld?
Meneer:
Kòmt vandaag geen visite. 't Is Zaterdag. Morgen houden we resèpsie....
Mevrouw:
O zo, kòmt er vandaag geen visite. Nou jìj zegt et.... en dan ìs het natuurlik zo, maar anders....
Meneer:
Nou?
Mevrouw:
Ik met m'n domme verstand zou zeggen, dat de dòminé in elk geval vandaàg komt, maar dat zei ik wel mìs hebbe.... as jij zegt, dat er vandaag geen bezoek komt (komt voor de tafel staan) .
Meneer
(kiest een sterker operatie-terrein):
Heb je ook een koppie koffie voor me?
Mevrouw
(nu voor goed nijdig):
Zèg, 'k ben je meid niet hè.... Zit me daar op z'n gemakkie, terwijl ik me de hele ochend loop àf te jakkere, dat het zweèt me langs me lichaam loopt, om alles klaàr te krijge; en 't enige, dat je dan hoort is: ‘heb ie dit,’ ‘heb ie dat,’ ‘zou je dìt niet es voor me kenne doen,’ ‘zou je me daàr niet es an kenne helpe’ (wijst op haar voorhoofd) denk ie soms, dat ik het hièr mankeer.... Mot ik soms je pantoffels en je pijp òòk nog achter je gat slepe?
Meneer:
Niet nodig, 'k rook al (doet 'n haal aan z'n sigaar en verliest daarbij wat as) .
| ||||||
[pagina 54]
| ||||||
Mevrouw:
Ja, dat ziè ik.... me hele tapijt drijft van de as.... ben je nou nog te beroerd om voor 'n asbakkie te zorge.... of ken 't je hélemaal niet meer schele, hoe of 't er uitziet.... Je mot het maar zegge, dan weet ik wat me te doen staat....
Meneer
(schouderophalend):
Droòg vuil - wat kwam je eigenlik doèn?
Mevrouw:
Nee maar, noù wordt ie goed.... Wat kom je eigenlik doen? Zeg meneer van Ommere, waar bén ik eigenlik, in een diènst soms, of in me eìge huis....
Meneer
(bijna wanhopig):
In uw eigen huis, mevrouw; U viert vandaag uw zilveren bruiloft.... met mìj, geloof ik.... Wat kwam je hier uitvoere....?
Mevrouw
(overbluft):
God, wat benne we lòllig vandaag, houd je dat zo de hele dag vol - of slaat het weér strakkies om.... dat benne we zo gewend teminste.....
Meneer:
'k Ben vandaag 25 jaar getrouwd.... en dus ben 'k lollig....
Mevrouw:
Ja dat vind jìj erg lollig.... dat wete we nou al vijf en twintig jaar.... as jìj maar op je tijd je natje en je drochie hebt, dan ken 't joù niks schele, as wij ons afsjouwen, dat we d'r haast bij neèrvalle.
Meneer
(verliest zijn geduld):
Schei d'r noù maar es uit met dat verdomde gelammenteer, niet.... Wàt kwam je doen?.... Waàrom riep je me? Zèg dat nou kort en krachtig en maak dan, dat je wègkomt....
Mevrouw
(tergend):
O zo, je zou lòllig blijve.... dacht ik.... Blijf nou ook lollig.... Je denkt toch niet, dat 'k bang ben voor je grote smoel? (gaat op haar gemak zitten) . Aa jìj me zo graag weg wil hebbe, dan zel ìk es kàllem hier blijve.... en noù jij.... Zèt nou maar 'n gròte bek op.... Gà je gang.... Dat kènne we immers tòch allang. 'k Ben voor nìks geen vijf en twintig jaar met je getrouwd....
Meneer:
Nee, daàr heb je gelijk in. Wás 't maar voor niks.... Dan had ik teminste een kòpie an je....
Mevrouw
(in haar gevoeligste punt geraakt):
Ja, en noù ben 'k duùr hè (staat op en nadert heftig gesticuleerd haar jubilerende ega). En dat mot 'k dan van joù hore.... Wat jìj op de soos weggooit (maakt 'n beweging van drinken) daar raàien wij vrouwen niet naar.... maar 'k heb je nàgegaan, hoor; 'k zet tegenwoordig me ore goèd ope, as 'k bij àndere mevrouwe komt.... as jij na de stad gaat
| ||||||
[pagina 55]
| ||||||
is 't óók niet altijd voor zàke.... (hoonlachend) , ja, wèl voor zàke, maar voor zake met 'n lùchie d'r an (meneer lacht) en daarom weet ik wàt goed, dat jìj, jìj (wijst met de vinger der wrekende gerechtigheid en gooit n vaas bloemen om - de gerechtigheid is blind en treft daarom misschien wel meèr 'n onschuldige - 't water loopt over 't tafelkleed; meneer ontkomt het bad door haastig op te springen) . Wel allemàchtig (grijpt de vaas en zet deze bijkans-leeg weer rechtop) . Nòg niet genoeg heb ik te doen.... komt er dàt ook nog bij.... lelike smeerlap.... je zou 'n mens helemaal overstuur màke....
Meneer
(met onverholen leedvermaak):
Doe ìk 't soms?
Mevrouw
(buiten zichzelf):
Jìj, jìj.... gemene smeerlap,.... huichelaar.... vrouwebeul.... vier jij alleèn maar feest, al komme d'r duizend.... al komt de burgemeester zèlf.... mìjn zel je vandaag niet meer zien.... en morge oòk niet.... draai jìj d'r nou maar alleèn voor op, nou verdòm ik 't langer, me as 'n hònd te late gebruike.... (in de deur) poòier!.... hoèreloper! (in een paradoxysme van woede) .... nétte man.... (af) .
| ||||||
3e Tooneel.
Meneer. Later Jo.
Meneer.
Laat er nou es ièmand weze, die denkt, dat 'et geen feest waàrd is, as ie vijf-en-twintig-jaar-getrouwd ben.... (lacht ironies) .... en hoé dan.... as 'k moed genòg gehad had, dan had ik ze late zìtte.... 't pèstwijf.... met d'r huichelachtige smoel.... Geen grèintje verstand... daar mot je nou je léve mee deur.... omdat je als snòtneus, toe je nog niet beter wist.... es 'n stòmmiteit uitgehaald hebt.... 'n bliksemse krankzinnigheid in zoo'n klein nest van 'n plasie.... Was ik tòe maar naar Den Haag gegaan.... nou mot ik tòch.... en nou word ik er niks beter van.... Affijn.... d'r benne d'r duizende zo.... 't beste is, om d'r je maal maar mee te doen (gaat naar de deur rechts en roept in de gang) Jo, kom es hièr....
Jo
(van-uit de keuken):
Ja vader, dadelik.
Meneer:
Breng kòffie mee....
Jo
(als boven):
Ik kom zòo.
Meneer:
Mooi (treedt weer binnen) 't Is beter, dat zij 't even opruimt, dan de meid, die gaat binnekort weg en dan gane we weer over de tong....
Jo komt van rechts op met 'n kop koffie, waarbij een paar koekjes en met een vaatdoek. Ze is de jongste dochter van het echtpaar van Ommeren, overigens heeft ze - vooral geestelik - met het hele gezin niets gemeen.
| ||||||
[pagina 56]
| ||||||
Het noodlot voegt soms mensen bij elkaar tot èèn huisgezin als het haringen bij elkaar voegt in èèn ton; de haring heeft evenwel vóór op de mens, dat hij dan dood is en dode haringen verdragen elkaar even goed als dode mensen. Hoe het ook zij, Jo hoort niet in dit gezin en nochtans is zij er: ze heeft 'n onafhankelik karakter en zette een zeer vrienschappelike omgang voort met 'n jonge schoolmeester, zoon van 'n buurman uit de voorhistoriese tijd van Mevrouw van Ommeren - d.w.z. uit de tijd van voor de erfenis. - Doch deze buurman werd voorzitter van een moderne arbeiders-vereeniging en van de plaatselike bestuurdersbond en zijn zoon kwam in de rode gelederen terecht, terwijl vrouw van Ommeren promoveerde tot mevrouw van Ommeren. Nochtans verbrak Jo de diplomatieke betrekkingen met de vijand niet en Mevrouw beschouwt dit terecht als landverraad en ‘dèfaitisme.’ Desondanks heeft Jo het tot een leeftijd van twintig jaar gebracht; mama ontkent stellig, dat zij ‘knap’ zou zijn of zich smaakvol zou kleden, zodat deze zaken veiligheidshalve buiten discussie blijven.
Meneer
(pakt de koffie aan):
Dankie hoor. (Jo gaat resoluut naar de tafel om het water op te nemen) . Zeg, Jo?
Jo
(opziende):
Ja, 'k weèt 'et al, vader....
Meneer
(verbaasd):
Heb jullie waarachtig nou 't héle verhaal al geslikt?
Jo
(glimlachend):
Ja, vader, 't hele verslag.... òngekorrigeerd....
Meneer
(wat driftig):
Zeker in de keuken.... met de meìd erbij....
Jo:
Diè is hier al drìe weken, dus ze weet er toch àlles van....
Meneer
(wat verlegen):
Ja, zie je.... 't is een bliksemse toer om met je moeder es 'n beetje redelik te praten....
Jo:
Als er tenminste geen bezoèk is....
Meneer:
Nou maar, as ze dan oòk zo voor de dag kwam liet ik me scheije....
Jo:
U hebt 'n bizonder mooie opvatting van 't huwelik, vader. Of u elkaar het leven tot een hel maakt komt er niets op aan, als de buìtenwereld.... als de mènsen er maar niets van merken.... Is u getrouwd voor het plezier van de buitenwereld?
Meneer:
Nee, maar voor m'n eìgen plezier toch oòk niet. Och kind, as jìj nou es morge ging trouwen, zou jìj dan weten waarom? | ||||||
[pagina 57]
| ||||||
Jo
(kalm):
Zeker! Omdat het nou eenmaal noodzakelik is, om samen te leven met de man, waarvan je hoùdt.... anders trouwde ik noòit.... (Mevrouw en Betty verschijnen sluipend in de vestibule en postèren zich voor de kamerdeur. Het aantal graden schandelikheid van 't gesprek binnen is op hun gelaat af te lezen.)
Meneer
(hoofdschuddend):
Dàt is nou weer 'n staaltje van die losse moraal van je vroègere vrind De Koning....
Jo:
Hij is nòg m'n vriend, vader....
Meneer
(afwerend):
Je weèt wel, dat je dàarmee bij mìj niet hoeft an te komen.... as diè z'n zin kreeg, zou de wereld een nètte boel worden.... Jo
(bitter):
U heeft wèl recht om zoiets te zeggen, vader.... (met plotselinge aandrang tot vertrouwelikheid) Och, liegt u tegen mìj niet.... 't is niet nodig, ziet u.... ik weèt wel.... dat moeder niet eigelik uw vroùw is.... dat u haar niet liefheeft.... en (kleurend) daarom hoù ik toch van u.... al doet u dat lelike (zeer zacht) in Den Haag....
Meneer
(eerst gegêneerd, schrikt bij de laatste woorden):
Ik.... maar Jò.... hoe kòm je daaran.... (nijdig) klesse ze bij De Koning over die dingen?
Jo:
Welneen vader, maar laat dat rusten.... en ontken het niet, dat verlaàgt u in mijn ogen.... heus.... ik beklàag u.... maar praat daarom ook nièt van moraal.... en dergelike leugens.... ù moet voelen, dat het leven van twee mensen, die elkaar liefhebben.... en die nièt getrouwd zijn, hòger staat dan ùw huwelik....
Meneer:
Kind, kind.... wees toch voorzichtig met diè dingen, 't lijkt zo mooi.... maar 't leve is zoo'n bedonderd ding.... ik ben oòk wel es zo groen geweest as jij.... maar as 't leve je tusse z'n klauwe neemt....
Jo
(zacht):
En je bent dan zwàk....
Meneer
(honend):
Zwak, zwak!.... Had ik dan wèg motte lope.... toe ik zo stom geweest was.... dat was stèrk geweest hè.... nou?
Jo:
Ben u toe geblève en getrouwd.... uit medelijden met moeder.... of om de mènse.... vader.... zeg dat es eèrlik op.... | ||||||
[pagina 58]
| ||||||
Meneer:
Oòk om 't laatste.... en hoe oùwer je wordt, hoe meèr je daar om gaat doen.... Jo.... waarachtig kind....
Jo:
Maar U laat mìj m'n gang gaan, om me leven te maken, zoals ik zèlf wil.... nietwaar vadertje.... beloof u me dat in stilte....
Meneer
(moeielik):
Jo.... om je eìgen bestwil.... maak het uìt met die jongen! Vrije liefde en al die dingen.... is zo gevaarlik.... Waarachtig, ik hoù van je.... maar juist daarom mot dàt uit weze.... Je màg niet in schànde..
Jo
(bitter):
Dus tòch de mensen.... Vadertje, wat bent ù zwak....
Meneer
(nijdig):
Och jij met je zwàk. Leg niet te màlen.... 'n Meisje van twintig tegen 'n man van fijftig.... doe jij maar afstand van je kàlverliefde, hoor.... en bespaar me verder je praatjes.... ik ben vandaag vijf en twintig jaar getrouwd.... | ||||||
4e Toneel.
Meneer, Mevrouw, Jo en Betty.
Als Jo wil vertrekken, stormen Mevrouw en Betty de kamer binnen. Kookhitte. Mevrouw's oudste dochter - want dat deze iets aan papa zou ontlenen, behalve de geboorte natuurlik, wordt door mevrouw hardnekkig ontkend - heette Bet in het meergenoemd voorhistories tijdperk, tans beproeft ze tevergeefs de last van de naam ‘Betty’ te torsen. Ze is ook in andere opzichten een creatie van haar mama en bezit in hoofdzaak dezelfde verheven karaktereigenschappen; papa en haar zuster hangt ze aan als 'n jachthond de wilde zwijnen. Tenslotte hangt ze ook nog iemand anders aan, om welke reden ze 'n gouden ring om de vinger en blauwe ringen om de ogen heeft.
Mevrouw:
Zo.... hèb ik jullie daar eindelik eens.... Hèb ik 'et nou es gehoòrd! 'k Heb al làng geweten, dat jullie 'et same eèns benne, dat jullie 'et same zo goèd kenne vinde....
Jo
(bitter):
Ja, dat is hier 'n misdaad, als je 't met iemand goed vìnden kan....
Betty:
Och loop jìj naar je vuile òpraapsel, naar die sosialist (Jo neemt de vaas bloemen, om er water bij te doen en gaat rechts af).
Mevrouw
(conversatie-toon):
Och, laat maar Betty, je zuster Jo is benèden onze waardigheid, maar (richt zich - weer in antieke stijl - tot haar ega) dat jìj.... 'n ouwe man, die zijn verstànd most hebben, zulke taal van je dochter afwacht.... (met nadruk) nèe, àfwacht (sterker) goèdkeurt, met 'er meè praat.... dat is zò schàndelik, zò beneden alle peil van.... van..... van.... (stottert)
| ||||||
[pagina 59]
| ||||||
Meneer
(haar op weg helpend):
welvoeglikheid.... (Mevrouw wordt door deze vriendchkheid volkomen buiten gevecht gesteld).
Betty
(uitbarstend):
Pa.... je ben.... 'n kreng....
Mevrouw
(stort wenend op de canapé):
En dát op 'n feèstdag.... op m'n vijf en twintigjarige bruiloft.... wordt je dàg zò door je eìge man.... vergiftigd.... dat je 'n zènuwziekte.... (met lange uithalen) o....! o....! 'k gaat er nog eens an doòd.... an die màn....
Betty
(staat de lijderes bij met 'n glas water en bestookt onderwijl mijnheer):
'n Mìnne vent bent U.... altijd moet u haàr gelijk geven, altijd krijgt zìj d'r zin.... terwijl ze nìks om je geeft.... Hebt ze 't met die jonge van De Koning àfgemaakt.... toe u 't wou hebben? ze had mèrt an je.... 't kon d'r niks schèlen.... en u.... u.... neemt àltijd partij voor d'r en tègen Mama....
Meneer:
Jo weet heèl goed, dat het uìt moet zijn met die jongen (Mama en Betty lachen ironies) .... ìk neem geen partij tegen je moeder.... ik ben niet met ruziemaken begonnen....
Mevrouw
(martelaarsstem):
Nee, daar ben ìk mee begonnen, natuurlik - ìk begin immers altìjd.... met z'n dochter staan smoezen tegen me.... hebt ie oòk niet gedaan.
Meneer
(op verzoenende toon):
Luìster nou toch es naar rède. (Jo komt binnen met de vaas bloemen).
Mevrouw
(springt woedend op):
Ja, dat is jouw praatje àltijd.... luister naar rede.... ìk ken geen rede.... ìk ben dom natuurlik.... mìjn hebt ie genòme uit meelijje, omdat is me niet kon làte zitte, zoo'n ploert...., zoo'n bandiet......
Meneer
(stapt driftig naar de deur links):
Ik krijg er genoeg van voor den donder....
Betty:
Ja, lekker hè, mot je je mìnne manieren maar àfleren.
Meneer:
Barst voor mijn part (draait zich bij de deur om) Vier jullie nou maar feest zonder mijn, nou verdom ìk 'et lànger (links af) .
Mevrouw
(eerst verbijsterd, begint dan schel te lachen, Betty lacht mee):
En daar ben jìj (tot Jo) jìj de steènlegster van.... àltijd as ter hier ruzie is, zit jij d'r tussen met je gefleèm tege hem.... Maar ik weèt wel, waarom je dat doèt.... Om die jònge, hè! Wacht maar, dat zelle we wel es gauw uìtmake.
| ||||||
[pagina 60]
| ||||||
Jo
(kalm):
Dat kùnt u niet.... U kunt me zelfs niet boòs maken....
Betty:
'n Hele kunst, om jou de pèst in te jagen (lacht ironies) 'k Zal er geen moeite voor vuìl maken, je ben me te mìn....
Jo
(tot haar moeder):
Want ìk trek hier vandaan, ziet u, over 'n paar jaar, en zolang zal ik àlles verdragen.... niet voor jullie.... maar voor vàder (rechts af) .
Betty
(schreeuwt haar na):
Och, wat 'n liefde.... 'n schoon vooruitzicht, met je schoolmeester (bel) denk maar nièt dat je vader dat tòch ooit goedkeurt, al haal je 'm nòg zo an....
Mama
(kijkt door 't raam, plotseling zeer geagiteerd):
Betty, in Godsnaam, daar is dominé, zeg tegen Jàns, dat ze open doet en roep dan Jò.... ik zal je vader roepen.... gauw hoor, je ken dominé geen half uur voor de deur laten staan.... (Mama links en Betty rechts af) .
| ||||||
5e Toneel.
Meneer. Mevrouw, Betty, later Dominé Woodbrook.
Mevrouw komt van links op met meneer, die de ‘Nieuwe Rotterdammer’ bij zich heeft, waaraan hij blijkbaar zijn woede heeft gekoeld - hij kon dit veilig doen, want dit blad blijft tòch neutraal - Mevrouw zet zich zonder mouwschort in een fauteuil - conversatiehouding - en glimlacht feestelik, mijnheer kijkt, om z'n vrouw nog tot het laatst toe dwars te zitten opzettelik zeer zuur. Toch gaat hij in de fauteuil tegenover haar zitten, hetgeen zijn boosheidsvertoon alle waarde ontneemt en mevrouw volkomen geruststelt. Dan komt Betty op van rechts met ‘De Rozenhoeve’ van Hilbrandt Boschma, ‘eenvoudige gesprekken over het leven na den dood’ enz. in haar hand. Nochtans ziet ze nijdig.
Betty:
Ze wil nièt komen.... Straks misschien, zegt ze. Ze zal de kòffie wel brengen.... Of Jàns dat niet doen kan.... Ze stelt d'r eigen altijd nèt an, of wij ze voor meid gebruiken.... enkel pèsterij....
Mevrouw
(vinger op de mond):
Ssst! Daar is dominé. (Betty slaat de onsterfelikheid open en leest aandachtig) .
Dominé Woodbrook wordt door de meid binnengeleid, nadat hij in de vestibule plechtig afscheid heeft genomen van jas, hoed en wandelstaf. Hij is een hoogst sympathiek man, in de kracht van zijn leven - in zover het altans mogelik is enige kracht aan een moderne dominé toe te kennen - en wordt door zijn gemeente op de handen gedragen - 'n algemeen verschijnsel trouwens, al mogen zekere sirkulaires uit de Haagse Remonstrantse broederschap er zijn om te bewijzen, dat zelfs de meest sublieme zieleharmonie nog aan afschuwelike misverstanden bloot staat. - Dominé Woodbrook
| ||||||
[pagina 61]
| ||||||
dankt deze aanbidding niet zozeer aan zijn preken, die algemeen ‘heel lief’ worden geoordeeld, hetgeen - hoe vreemd het ook schijne mogen - 'n kritiek is, die meer depreciatie inhoudt dan welwillendheid, doch in de eerste plaats aan zijn beminnelike omgang. Zij, die mochten menen, dat deze beminnelikheid bij de beoordeling van dominé's taak niet in rekening mag worden genomen, hebben slechts 'n ogenblik te denken aan 't vruchtbare ras, dat men gewoonlik - veiligheidshalve - achter de tralies zet, en dat geen andere hartstocht schijnt te kennen, dan iedereen aan te blaffen, die zich in de nabijheid waagt. Zij zullen dan erkennen, dat beminnelikheid in de omgang een deùgd is, die op meerdere najaging aanspraak maakt.
Overigens ként dominè - juist omdat zijn kracht voor het grootste deel in zijn visites zit - zijn gemeente op z'n duimpje, hetgeen ongeveer zeggen wil, dat hij precies weet, waar men hem noodzaken zal minstens driè kopjes koffie of tee te aanvaarden en waar hij het er met één àfkan: ervaringswijsheid die hem - en z'n maag - natuurlik van onberekenbaar nut is.
Dominé
(neemt meneers hand):
Beste vriend van Ommeren, ik kom u op deze schòne dag mijn bèste gelukwenschen aànbieden.... Wanneer ge zo vijf en twintig jaren alle lief en leed met elkander gedeèld hebt....
Meneer
(wat bedremmeld):
Zeker dominé.... zeer vereerd....
Dominé
(neemt Mevrouw onder handen):
Nietwaar, Mevrouw, zelfs het meest ideale huisgezin biedt in vijf en twintig jaren, naast veèl geluk natuurlik, waarvoor ons hàrt dankbaar is - veel leed.... waarvoor we èigelik òòk dankbaar moeten zijn, nietwaar, omdat het onze zièl loutert en ons nader tot Gòd brengt....
Mevrouw
(allerbeminnelikst):
Allerliefst, dominé, poëties gedàcht en uìtgedrukt. Ja, (met 'n schalks zuchtje) we hebben oòk ons aandeel gehad in 's werelds leed, maar we hebben 'et altijd sàmen (met 'n allersympathiekste blik op meneer) gedràgen, nietwaar, man?
Meneer
('t is hem 'n beetje te kras):
Natuùrlik, vrouw, natuurlik....
Dominé
(tot Betty):
En U, Betty, oòk mijn gelukwens, kind; de jonge vogel, hè, die straks het warme nestje van 't ouderlik huis zal verlàten.... Wat dànkbaar moet U zijn, dat U enkel blijde en zonnige herinneringen van huis zult ménemen....
Betty
(zeer aangedaan):
O dominé, als U dàt zo zegt, zou ik bìjna niet durven.
Dominé
(gaat lachend zitten):
Kom kind, die dùrf zal wel kòmen, hoor! Bovendien blijft U toch in de stad nietwaar.... en uw aanstaande (tot meneer en mevrouw) is een allerdegelikst jongmèns, bij wien het geluk van uw dochter mij volkòmen veilig lijkt.... hij komt altijd trouw in de kerk en op de lidmatencatechesatie en is altiid vòl belangstelling.
| ||||||
[pagina 62]
| ||||||
Meneer:
Zeker dominé.... 't is 'n goeie jonge.... Zult U roken? (presenteert een kistje sigaren) .
Dominé:
Als de dàmes 't permitteren....
Mevrouw en Betty
(tegelijk):
O, geen ekskuus, dominé, gaat uw gang....
Dominé:
Gaarne dan (meneer, mevrouw en Betty beijveren zich, hem te helpen aan 'n vlammetje, 'n asbak en de nodige beminnelikheid) .
Mevrouw:
Ja, de verloving van mijn oùdste dochter is een bizòndere satisfaksie voor ons.
Dominé:
Dàt wil ik graag aannemen, 't is een groòt geluk voor de oùders, niet waar, hun kind bemind te zien door een achtenswaàrdig man, hoewel er altijd enige wemoed in het hart sluipt, niet waar, voor 'n moeder, dat haar taak nu voor 't grootste deel àfgelopen is.
Mevrouw
(haar gemoed is volgeschoten):
Ach ja, dat is een pìjnlike gedachte hè....
Betty
(staat op en omhelst haar moeder op kinderlik-aanvallige wijze):
En ik heb m'n goede mama zo veèl te dànken, hè, ja bijna àlles (tot dominé) : Pà is oòk wel goed, ziet U, maar hij heeft het altijd zo ìjselik druk.
Meneer:
Ja, daar is nou eenmaal niks an te veràndere, hè, rentenìer ben ik nog niet....
Betty
(geeft hem'n beminnelik tikje, terwijl Mevrouw en dominé de scène met gepaste belangstelling volgen):
Ja, bròm maar, we weten 'et wel bèter, niet waar, dominé?.
Dominé:
Och kind, ik ken uw vader wel zo'n beetje hoor.... als ik àlles eens vertelde.... van sommige giften bijvoorbeeld voor 't stàmkapitaal.... en voor àndere goede doeleinden.... (afwerend gebaar van meneer) . Neen, neen, ik doè het natuurlik niet....
Mevrouw
(plagend):
Zo, zo.... heeft manlief òòk nog verbòrgen goede eigenschappen.
Dominé:
Zeker, zeker.... en dat te bemerken, niet waar, wanneer men al vijf en twintig jaar getroùwd is, dat is toch allerlièfst!
Betty:
O papa, wat enig, dat U zo aan filantropie doèt (haalt hem aan) . Dat vind ik zo èdel van U....
| ||||||
[pagina 63]
| ||||||
6e Toneel.
De Vorigen, Jo en Jansje:
Jo komt binnen met een schaaltje bruidsuikers en een schaaltje koekjes, Jansje volgt haar met de koffiepot. Jo ziet de lieftallige ontboezemingen van haar tedere zuster en kijkt er met onverholen minachting naar. Ze zet alles op het buffet, terwijl de meid het lichtje aansteekt en de koffiepot daarop plaatst.
Dominé
(staat op en gaat Jo tegemoet):
Ik feliciteer U, Jo, met het feèst van uw ouders.
Jo
(koud):
Dank U, dominé.
Dominé:
Wel, wat hebt U het drùk, Jo, en dat op dèze dag....
Jo:
Ik heb Jans wat geholpen, dominé, anders moet die alles alleen doen....
Mevrouw
(heel lief):
Kom, kom, Jo, alles alleèn is overdreven, ik heb heùs vandaag al 'n drùkke dag gehad.... (veelbetekenende mimiek van Jansje) .
Jo
(met enige ironie):
O zeker, moeder, dat weèt ik.... (Mijnheer ergert zich, doch waagt geen interventie.)
Mama
(terwijl dominé weer gaat zitten):
Nietwaar kind, maar nù kom je eens 'n ogenblikje gezèllig bìj ons zitten, hè?
Jo:
We moeten nog voor 't eten zorgen, moeder....
Meneer
(boos):
Gekheid, je komt noù bij ons, de meid kan 't in de keùken wel af....
Betty:
Hè zus, schenk jìj de koffie dan, dat kàn je zo handig....
Jansje
(mompelend):
'n Knap stèl (af) .
Jo
(tot Betty):
Goed (gaat op het buffet koffie inschenken, presenteert deze daarna met koekjes) .
Dominé
(zacht tot Mevrouw):
Een groòt verschil, het karakter der beide zusters, niet waar? Weet U, waaraan ze me doen dènken?
Mevrouw
(zacht):
O, dominé, m'n jòngste is zo'n moèilik kind.... | ||||||
[pagina 64]
| ||||||
Meneer
(hardop, waardoor Jo alles snapt):
Ja.... moeilik.... kwaàd is ze anders niet....
Dominé
(trekt nu ook de stoute schoenen aan; - luid):
Zeker niet.... Maar ik dacht aan Luxas X.... Martha en Maria.... Jò altijd in de weer met huishoùdelike zaken en Betty een en al belangstelling voor geèstelike dingen....
Jo
(presenteert koffie):
Alstublieft dominé.... hebt U de bibliotheek van mijn zùster al eens gezien?
Betty
(wil opstuiven, Mama geeft haar 'n dringende wenk en ze beperkt zich tot een):
Foei, Jo, daar stelt dominé vast geen belang in....
Meneer:
Dominé heeft wel wat anders te doen, dan die vodden te bekijken, waar jullie je hoofd mee breke....
Dominé
(neemt Betty's boek):
Integendeel.... (goedkeurend) ‘De Rozenhoeve’ van Hilbrandt Boschma.... Als dìt er 'n deel van uitmaakt, stel ik er juist veèl belang in!
Jo
(onder het werk door):
O, dat behoòrt niet tot haar lectuur, dat is alleen voor bizondere gelegenheden..... zoiets als de geklede jas van Pa.
Mevrouw
(door haar zoete toon klinkt ondubbelzinnige dreiging):
Maar Jo, je doet nèt of je zuster onfatsoèndelike boeken leest.... Daàr verdenk je ze toch niet van?
Meneer
(niet op z'n gemak):
Och kom, gekheid, kinderpraat....
Jo
(presenteert koekjes):
Wel neen, moeder; Werner, Marlitt, Nathalie van Estruth, dat is toch niet onfatsoenlik. Zeer beschaafd geschreven, niet waar dominé?
Meneer
(bemerkt de ironie niet en is alzo merkbaar opgelucht):
Maar wat drommel heb je d'r dan op àn te merken?
Betty
(kwijnend):
Hè Jo, je kunt toch zo koùd oordelen....
Dominé:
Mag ik nu eens oprècht zeggen, wat ik van U denk, Jo?
Jo:
Dat hoor ik altijd graag, dominé.....
Dominé
(zoekt naar 'n voorzichtige woordenkeus):
Ferm.... Maar niet boòs worden hoor! Ik wou dan zeggen: spreek je niet vaak.... een oordeel uit.... van een ànder.... 'n oòrdeel.... waaraan je eigen hàrt vreèmd is? | ||||||
[pagina 65]
| ||||||
Mevrouw
(triomfeert):
Natuurlik dominé (bewonderend) . O, wat doorziet U de mensen toch dàdelik goèd.... Haar omgang is totaàl verkeerd.... heb ik wel duìzendmaal gezegd.... maar m'n man is wel een beetje te toegèvend op dat punt, ziet U.
Betty:
O, als zus toch die nàre jongen wegstuurde, dominé, ze was vroèger zo'n èchte, liève, zus.
Jo
(praat opzettelik alleen met dominé):
Als U 't ‘Onze Vader’ bidt, dominé, spreekt U dan met uw èigen woorden?
Dominé
(ernstig):
Neen Jo, maar mijn hart doorvoèlt dan die ‘woorden,’ zoals U zegt, met de groòtste innigheid. Uw oordeel van straks klonk zo koùd....
Jo:
Als U de wereld kènde, dominé, zou U misschien òòk wel es 'n beetje koùd oordelen.... (eenvoudig) . Kent U bijvoorbeeld ook maar één van al de kettinghandelaars, die 's Zondags vlak onder uw preekstoel zitten? (daar dominé er niet één kent, schrikt hij erbarmelik) .
Meneer
(opstuivend):
Maar Jo.... ben je.... ben je gèk.... dat gaat toch te vèr!
Jo:
Wees maar gerust, vader.... dominé kent alleen de philantrópen....
Meneer
(geprikkeld):
Hoor es, ik gebied je, noù je mond te houden, 't is waarachtig of je zò van 'n sosialistiese vergadering komt....
Betty:
Allemaal taal van die nàre jongen (met innig verwijt) . En je weet, dat je mama er zo mee grièft....
Mevrouw
(droevig):
Och Betty, dàt is het ergste niet.... maar als ik aan de toèkomst denk van m'n èigen kind (deze is tè donker voor nadere omschrijving, zodat mama poogt te snikken) .
Domine
(ziet Jo recht in de ogen):
Jo, kind, geloòf je, dat ik het goede met je voòr heb....
Jo:
Och ja, dominé....
Dominé:
Kijk nu eens, daàr spreekt weer je eigen, goede hart.... Jo, denk er eens goed over nà, kind, of die materialistiese invloed, die van zekere zijde op je wordt uitgeoefend.... wel heìlzaam voor je is....
Meneer:
Waaràchtig niet.... groòt gelijk dominé.... | ||||||
[pagina 66]
| ||||||
Dominé:
Wil je daàr es goèd over nadenken? Als ik 'et je vriendelik vraàg in je eìgen belang....
Mevrouw:
Ach ja, als ze dàt eens deed....
Betty
(vriendelik vleiend):
Toe Jo.... beloòf het....
Jo
(warm):
Denkt U dominé, dat het goèd zou zijn, mij àlles af te nemen, wat ik heb.... aan liefde.... en aan eèrlikheid.... (tranen in de ogen) Och.... U weèt 'et niet.... maar val me dan ook niet langer lastig....
Mevrouw:
O, dus wìj zijn allemaal òneerlik (met 'n diepe zucht) . Er valt met haar niet te praten, dominé....
Meneer
(met ingehouden woede):
't Wordt hoòg tijd, dat de juffrouw die kùren afleert.... 't moet met die jongen uit wezen, al was 't alleèn maar voor de rust in huis.
Jo
(weer geheel kalm):
U weet vader, dat ik wel gaàn wil, als U dat toestaat (met 'n tikje spot) , dan heèft U rust.
| ||||||
7e Toneel.
De vorigen en André van Buren.
Er is 'n stilte ontstaan en zij die Maeterlinck kennen, weten dat de stilte vol geheimenis zijn kan. Dèze stilte behoort tot de soort, die door de spraakmakende gemeente wordt gekarakteriseerd met de uitdrukking: ‘er gaat een dominé voorbij,’ een stilte, die blijkens dit voorbeeld ook kan voorkomen, als de dominé niet voorbij gaat doch aanwezig is. Dan treedt André van Buren binnen, doch zelfs dit eminente jongmens is niét in staat, dadelik de atmosfeer te zuiveren. André van Buren is de verloofde en teerbeminde van Betty. Hij ziet er allerongunstigst-degelik uit, want er bestaat 'n degelikheid - we durven niet beweren dat het 'n spesiaal Hollandse soort is - die geen andere oorzaak heeft dan armoede des geestes. Grote boeven - we durven geen voorbeelden aanhalen uit vrees voor majesteitsschennis - hebben steeds grote karaktereigenschappen en het gemis daarvan kan niet door 'n dikke laag degelikheid worden vergoed. Behalve degelik is André ook verstandig: hij geeft zijn meerderen - want wij burgermensen leven óók in een maatschappij van recruten, korporaals en zo de hele ladder langs tot aan de hoogste regionen van de sterrenhemel - steeds gelijk en reproduseert hun goed- en afkeuringen - liefst in hun bijzijn - met minitieuse nauwkeurigheid. Van Betty houdt hij veel en daar hij over de liefde veel edels heeft leren zeggen, is het volgens mama een ‘ideaal paar.’ Met welk oordeel ieder zich gaarne zal verenigen. | ||||||
[pagina 67]
| ||||||
André:
Goeden morgen.... Gefelisiteert meneer en dat U er nog jàren plezier van mag hebben (meneer hoopt het ook) en U òòk mevrouw, hetzelfde compliment (mevrouw glimlacht witjes) en jij òòk Betty, dat je er maar jàrenlang getuige van mag zijn....
Betty:
Ja, dat zullen we hòpen, hè....
André:
En U ook, juffrouw Jo, hetzelfde kompliment.
Jo
(lichtelik geamuseerd):
Merci.
André
(terwijl Betty hem 'n zetel aanwijst):
Dag, dominé, lekker weer vandaàg, hè?
Dominé:
Zeker, zeker....
Mevrouw
(geeft in bedenking):
Voor de tijd van 't jaàr.
André:
Verlede jaar was 'et teminste heèl wat minder, toen hadden we èlke dag regen, (pauze) maar de wind is toch koùd....
Betty:
Zeker Noord, hè?
André:
Ja, zo'n èchte, koùde Noordenwind.... 't is teminste nog làng geen zomer....
Jo
(laat zich 'n ogenblik meeslepen door haar gevoel voor humor):
Die begint 21 Junie, André; nog 'n maand geduld hebben jongen.... (algemene consternatie) .
André
(de enige, die niets merkt):
Denk je, dat ik dàt niet weet?
Betty
(geërgerd):
Weer zo'n èchte hatelikheid van Jo....
Mevrouw
(sussend):
Kind, bewaar nu de vrède maar....
Jo:
O, André wordt tòch nooit kwaad, niet waar?
André:
Wel neen.... dan zeg je maar dingen, die je niet verantwoorden kan, nietwaar dominé? | ||||||
[pagina 68]
| ||||||
Dominé:
Zeker André. Boos worden verraadt meèstal schuld.... maar Jo meènt het zo kwaad niet met je, daar ben ik zèker van......
Jo
(spottend):
O neen, ik kan 't haast èven goed met hem vinden als Betty.... 'n Kopje koffie, André?
André:
Maak maar geen moeite, ik ga dadelik weer weg (tot mevrouw) mòrgen is er immers pas resepsie?
Mevrouw
(moederlik):
Zeker jongen, maar jìj bent altijd welkom, hè, dat weèt je wel....
André:
O ja.... daarom kwam ik ook even, ziet U, maar met dat moòie weer.... wou ik dadelik met Betty wat gaan wàndelen.... 't is wel koùd ziet U, maar toch èrg mooi weer....
Mevrouw:
Nu, 'n uurtje, maar niet lànger hoor, anders wacht het diner....
Betty:
O neen, maar even, Ma, we zijn gauw terug (staat op) .
Meneer:
Dus je gebruikt niks, André....
André:
O neen, dank U, nù niet.... (staat ook op) .
Meneer:
Nou vooruit dan maar.... Hoepel maar òp, we wète wel; waar het vat lekt....
Mevrouw:
Foei man, wat 'n ordinaire uitdrukking....
Betty:
Nu tot stràks dan (gaat naar dominé) . Dag dominé, tot Dinsdagavond dan op de lidmatencatechesatie.... dan kom ik weer genièten.... als U es wist, hoe 'k daàr altijd naar verlang!
Dominé
(Schalks):
Nog meèr als naar de wandeling?
Betty
(probeert te kleuren):
O foei, dominé, U is ondeugend, hoor! Dàg! (trekt André mee naar de deur) .
André:
Dag dominé.... wel tuis.... Nu, de àndere zie ik nog wel.... Tot mòrgen zal ik maar zeggen. (Betty en André af.)
| ||||||
[pagina 69]
| ||||||
8e Toneel.
De vorigen behalve Betty en André.
Terwijl het gesprek binnen druk doorgaat, kleden Betty en André zich haastig aan, Betty sluipt naar de keuken en komt even later met Jans terug. Deze grinnikt. André stopt de meid een geldstuk in haar hand, deze verdwijnt door de tochtdeur, terwijl de beide degelike jongelui haastig, doch zeer zacht, de trap opgaan naar de slaapkamer boven, men hoort de meid de buitendeur hard dichtslaan, dan doet ze behoedzaam de tochtdeur open en komt weer in de vestibule. Ze bekijkt het geldstuk in haar hand.
Jansje:
H'm, vuìl geld is oòk geld.... zo denke ze d'r bìnne òòk over en ik ben maar 'n meld, dus ìk ken 't zèker niet bèter wete (af) .
Dominé, Meneer, Mevrouw, Jo. Mevrouw
(presenteert wijn):
Een ideaal paartje, niet waar?
Dominé:
Zeker, 'n paar brave, goedhartige kinderen (drinkt) . Op uw gezondheid.
Mevrouw en Meneer:
Dank U zeer, dominé (Jo presenteert bruidsuikers) .
Meneer:
Ja, ze zullen wel gauw uitzeilen, denk ik, dan hebben we weèr feest....
Mevrouw
(wemoedig):
Ja, maar dat zal voor mij eigelik heèl geen feest zijn.... Van mijn kind te moeten scheiden....
Meneer:
Onzin.... Trouwe doen ze allemaal, da's natuùrlik....
Dominé:
Pas òp voor egoïsme, mevrouwtje, òpvoeden betekent het kind voòrbereiden om later 'n eigen weg in 't leven te gaan.... niet waar.... en waar uw dochter nu zal gaan aan de hand van iemand als André, daar is haar gelùk, - menselikerwijze gesproken - verzèkerd. En dàt is voor 'n moeder toch 't hoògste.... Maar kom, laat ons gaàn (staat op) , eerst èten en dan roept me mijn àrbeid weer.
Meneer
(staat ook op):
Dus tot morgen, dominé....
Dominé:
Ja, maar morgen kòm ik niet, hoor!
Meneer:
Ja, maar wij komen wèl tot U.... | ||||||
[pagina 70]
| ||||||
Dominé
(aangenaam verrast):
O ja, da's waàr ook.... Dus tot morgen (geeft meneer 'n hand) . Dus (tot Mevrouw) geèn verdriet meer over het aanstaande vertrek van Betty, nietwaar?
Mevrouw:
Och neen, dominé, U heeft gelijk, dat màg niet.... 't zou egoïsties zijn.... kon ik mijn jongste òòk maar zo gelukkig zien.... Zal ik U uitlaten?
Dominé
(tot Jo):
Nu Jo,.... denk je nog eens na, over wat ik je vroeg?
Jo:
Wilt U me 'n genoegen doen, dominé?
Dominé
(verrast):
Zeker kind....
Jo
(eenvoudig):
Beschouw me dan als onverbeterlik.... (Dominé weifelt nog of hij wat zeggen zal, dan wendt hij zich snel af en gaat met Mevrouw naar de vestibule, zij helpt hem en diep neerslachtig vertrekt hij. Mevrouw komt door de tochtdeur terug en luistert aandachtig aan de trap. Ze schudt het hoofd en is van plan naar boven te gaan, doch komt daarop terug, mompelt: ‘och, laat ik maar geen drukte maken, ze trouwen tòch volgende maand’ en posteert zich luisterend achter de kamerdeur, daar ze op 'n afrekening hoopt.)
| ||||||
9e Toneel.
Meneer, Jo.
Jo wil gaan opruimen, doch meneer komt naar haar toe en belet het haar.
Meneer
(vlak bij haar, houdt z'n stem in voor dominé):
Nou is mìjn geduld ook uit, hoor je, ik zei vandaag nog 'n brief an de ouders van die jònge schrijve, dat ik je verbòden heb, er an huis te komen..
Jo:
Pas òp vader, dominé is nog in de gang.... spreek niet te hàrd....
Meneer
(pakt haar bij de arm):
Verstà je me.... uìt zel 't weze, ik wìl het niet langer....
Jo:
Uw wìl.. die geldt alleen voor uw slaafjes op 't kantoor.... zelfs uw werklui lachen er om.... die stàken als U te veel praats hebt....
Meneer
(buiten zichzelf):
Pas op, tart me nièt Jo, ik ben in staat 'n òngeluk te begaan!
Jo:
't Zou niet uw eèrste wezen.... | ||||||
[pagina 71]
| ||||||
Meneer
(pakt haar bij de schouders en duwt haar op de canapé, schudt haar heftig door elkaar):
Verstà je me, dat je me gehoòrzame zel.... hè.... gehoòrzame zèg ik je.... verstà je me....
Jo
(gekwetst in haar vrouwelikheid, zacht):
Vader.... van joù houd ik nog.... toe.... houd òp.... moet ik eerst van jullie allemaal gaan walgen?
Meneer
(schudt heftiger):
Eèrst doen, wat ik zeg.... doèn wat ik zèg....
Jo
(zacht):
Lafaard.
Meneer
(deinst terug, zijn woede vlamt heftiger op):
Hou òp met die grote woorden, ik verdraàg ze niet langer.... 'k Heb genog òp te vreten hier.... jij zei teminste m'n zin doen.
Jo:
Laat me dan wèggaan, vader.
Meneer:
Nee, om de dònder niet.... Je zel onder mìjn toezicht blijven en je nièt verslingeren....
Jo
(smartelik):
Ik heb me niet verslingerd.... en juist om het niet te doen.... vraag ik.... me te laten gaan.... ook ìk zou zwak kunnen zijn als jullie.... (met verontwaardiging de anderen negerend) als U me elke dag buiten mezelf brengt.... Kom vader, denk aan uzelf.... gunt U mij niet wat meèr geluk?....
Meneer:
Onzin, waarom merkte dominé dadelik, dat je materialisties was? Waarom had dìe het dadelik in de gaten....? Deugt dìe soms ook niet?
Jo:
Och vader, kent dominé U, kent hij.... moeder.... Wat weèt die man? Laat hem er buiten.
Meneer
(weer woedend):
Goed, ik laàt 'm d'r buiten, maar jìj zal ophouwe met die gemenigheid....
Jo
(buiten zichzelf):
Vader, voor 't laàtst nu, neem die woorden nièt meer in uw mond. Al moest ik morgen een kìnd verwachten.... dan liet ik me dat nòg niet zeggen.... Ik zal doèn wat ik wìl, begrijp U, en ik zal heèngaan als ik wil ook, mìjn geluk zult ù niet vermorsen.... | ||||||
[pagina 72]
| ||||||
Meneer:
Straatmeid.... slet.... (pakt haar weer bij de arm en sleurt haar de kamer uit) . Vort, naar je slaapkamer, ik zel je òpsluite. (Jo struikelt over een der sierlikheden aan een tafelpoot en valt; ze blijft op de knieën liggen, één hand voor de ogen. Meneer schrikt, krijgt 'n soort dronkemansberouw over z'n ruwheid, loopt even besluiteloos heen en weer.) .... Jà, daar ken ik niks an doèn.... die kèppigheid ook.... om 'n mens duìvels te maken (buigt zich over Jo heen) . Kom Jo, sta nou maar op.... zo erg heb ik het niet bedoèld.... Jo.... heb je je bezeèrd.... kom late we nou es verstandig prate.
| ||||||
10e Toneel.
Meneer, Mevrouw, Jo.
(Mevrouw acht interventie noodzakelik, wil een verzoening voorkomen worden; ze komt dus haastig op.)
Mevrouw
(geagiteerd):
Wat was die àrme dominé.... (veinst te schrikken) . Wat heb ik toch gehoòrd? (ziet Jo, die haastig opstaat) . O, zo! (tot meneer) . Heb ik eindelik es een beetje steùn an je gekregen.... 't werd ook hoog tijd.... dat gepèst van dat stuk slèt straks was om 't bloèd uit je tenen te halen (ziet Jo met onverholen leedvermaak aan) . Ja... verslìnger je maar meid.... bezorg je ouders maar grijze haren.... daàr is het je om te doen....
(Jo gaat zonder iets te zeggen de kamer uit.)
Meneer
('t besef van zijn onmacht doet hem weer in woede uitbarsten):
En je dènkt erom, wat ik je gezègd heb, 't is ùit, kòrt en goed, ìk wil 'et!
Mevrouw
(tartend):
Ja, ze doet je zin wel.... ken je gelove.... most je 't eerst niet zolang hebben toegestaan - wie weet, wat ze al met die jonge heb uitgehaàld....
Meneer:
Zwijg.... je dochter is gelukkig bèter als jij.... (draait zich driftig om) .
Mevrouw
(a.b.):
Zo.... is ze bèter as ìk.... waarom gaf ie dan straks de dominé gelijk, hè?....
Meneer
(valt in een stoel, afgewend, hand onder 't hoofd):
Laat me alleen....
Mevrouw:
Kijk ie d'r es weèt van hebbe.... hij en die meid, waarachtig één pot nat!
Doek.
20-10-'18. |
|