| |
| |
| |
De martelares spreekt:
Dit is de laatste dag.... Daar buiten licht hij aan
in bloedig rood en vloeiend goud.... hoe schoon.
Hier is hij slechts een vale schijn, die, bleek en grauw,
de muren afzijgt en zich uitbreedt op den grond....
Dit is de laatste dag.... de allerlaatste dag....
Nu zal ik Jezus zien en Zijne zoete Moeder,
die ons zijn voorgegaan in 't al en eeuwig licht....
Ver boven de sterren zal ik stijgen, en gedragen zijn
door eng'len schoon op brede wieken, den wijden hemel in....
En alle dagen zal ik zingen en juichen en ten reidans gaan....
Simon Petrus heeft het mij gezegd.... o heerlikheid!....
Dit is de laatste dag.... de laatste dag op aarde....
Ik ben zo jong.... ben ik al twintig?.... Ik weet niet meer....
de dagen zijn vergaan als schimmen in avond,
d'een na den ander.... ik heb zo veel beleefd al....
O deze korte tijd was zoet en wreed, een angstvolle verblijding....
Hoe velen hebben ons verlaten voor den kerker, die aldoor
opnam en niet weergaf.... slechts open ging voor de arena....
Zij kusten ons en in hun ogen was een wond're vlam,
die brandde als een zachte lamp in stillen, blijden schijn....
Zij zijn dood, allen.... ach, zo velen, dat ik niet meer weet....
Nu ben ìk hier.... en dit is d'allerlaatste dag, die binnensluipt....
..............................................................
Moeder.... gij weet het niet.... gij hebt geweend om mij,
en mij verstoten.... en nu weent gij weer.... ik weet het....
Ik ben om u bedroefd, dat gij niet kunt begrijpen, moeder,
mijn vreugde.... Ben ik verheugd?.... ik ben zo jong....
Ik weet nog, moeder, hoe ik speelde aan uw schoot....
Wat is dat eind'loos lang geleden.... ik was zo klein,
ik reikte aan uw knieën maar, en speelde gans den dag,
en stoeide in de zon, en rustte in het gras, en 's avonds
in de scheem'ring, weet ge 't nog? als 't donker daalde
en de grote nacht heel ver over de landen nader sloop....
dan, moeder, ging uw zoete stem verhalen van wat schoons
en liefeliks.... Of gij zongt een teder liedeken op droeve wijs,
tot ik in slaap viel.... en sliep, totdat de zon mij wakker riep
tot nieuwe vreugd en spel, tot nieuwe lach en lied....
hoe schoon was dat.... Maar ik werd groter en ik weet niet
wat verdriet mij kwellen ging.... maar, moeder, al het oude
| |
| |
leek mij zo grauw en troosteloos.... en aldoor heb ik iets gezocht,
en wist niet wat het was.... Ik heb het u gevraagd.... gij hebt
geglimlacht en mij stil gekust.... maar hebt het niet gezegd....
En 'k wist toch niet? En 'k mòest het weten, 'k mòest....
ik was zo rusteloos, en zocht en werd vermoeid....
's Nachts dacht ik na, en weende soms.... en was verbaasd,
waarom ik weende.... maar mijn ogen brandden en mijn tong
was droog, en in mijn borst een vreemde pijn.... hoe heb ik toen geweend!....
Eens, op een avond, toen de zon zo rood was en de hemel àl in vuur
heb ik Antonius gezien, als 'k water haalde aan de bron....
Hij zag mij aan.... wij stonden voor elkaar.... en in zijn ogen
heb ik dezelfde vraag gezien, wier antwoord ik nooit vinden kon,
en rustloos zocht.... ik was verbaasd en ongerust....
Wij hebben zwijgend stil gestaan.... ik voelde, hoe
ik bloosde.... en zag mijn blos op zijn gelaat, als in een spiegel....
Wij hebben niets gezegd.... ik ben heel langzaam, en beschaamd
naar huis gekeerd, met diep gebogen hoofd.... Ik heb geweend
dien nacht.... de vreemde pijn stak scherp en zoet....
'k was eindeloos bedroefd, en onuitspreek'lik blij,
terzelfder stond.... de morgen gloorde eer ik sliep....
Den and'ren dag heb ik niet willen gaan: ik was zo bang....
ik was er vroeger nog dan anders.... en Antonius was al daar.
Wij wilden beiden vrolik zijn en praten, maar wij zwegen....
Hij heeft mijn hand genomen en mij zacht gekust....
ik heb geweend van zaligheid, en met mijn tranen
Antonius verschrikt.... hij bad mij om vergeving, en ach,
ik had hem zo lief, ik was zo blij, en ik schreide maar....
Hoe dikwijls hebben wij gewandeld samen en gezeten aan de bron....
hoe is mijn onrust heen gezwijmeld in een zoete weelde....
Hij was zo goed, Antonius, en zo teder.... En hij had mij zo lief....
O, vele schone dingen heeft hij mij verteld.... en van zijn dromen.
Wij waren argeloze vlinders, en dachten nooit aan enig duig,
dat buiten onze liefde lag.... wij leefden bij het ogenblik....
Ben ik wel ooit zò innig en volmaakt gelukkig nog geweest?....
Mijn God! wat waren wij onnozel en verheugd!.... hoe schoon was dat!
Ja, o ja.... schoon was het!.... en wij beiden ook, wij waren schoon, zo jong....
Eens bleef een grijsaard staan en zag ons na.... en toen ik omkeek,
heb ik tranen in zijn ogen zien blinken, en toch lachte hij mij toe....
het was vreemd.... het was, omdat hij ons zo schoon vond....
..............................................................
Toen kwam Simon Petrus met zijn streng gelaat.
Het eerst dat ik hem hoorde, o hoe droevig was zijn stem!
Hij sprak ons van den Meester, van den bleken, droeven Man,
die allen liefhad, allen, mij ook.... mij ook.... en ik kende Hem niet..
maar Hij wist van mij.... en ook om mij had Hij geleden....
en o, zò had nog niemand ooit geboet, nog niemand ooit....
| |
| |
en was het niet door mijne zonden mede?.... ach, hoe vreselik!
de goede Jezus met zijn zachten blik en eindeloze weemoed
en deernis om ons lot.... hoe hebben ze hem gepijnigd
en aan het kruishout genageld.... aan het wrede kruis....
met scherpe nagelen door Zijn handen en Zijn voeten....
om mij!.... ik kon het niet geloven.... maar Simon Petrus,
die Hem gekend had, heeft het mij verklaard.... en het was waar!..
Kon ik dan nog iets anders doen, dan Hem beminnen? o de zuiv're vlam,
die in mijn hart ontbrandde en mij ganselik doorgloeide,
met zulk een zoete vreugd en een zo wonderbare kracht....
Antonius, wees niet meer boos?.... gij hebt het niet begrepen,....
ik heb gebeden voor u.... o ik heb zo vurig gebeden voor u,
maar gij hebt het toch niet begrepen.... en gij waart bedroefd!....
Wees nu niet boos meer, Antonius.... wat vreemds is dit,
dat ik den goeden Jezus meer beminde dan u, Antonius?
Hoewel ik u zeer lief had, meer dan mij zelf, of mijne moeder....
Straks, als ik in den Hemel ben, zal ik mijn Jezus voor u vragen,
dat Hij uw hart raakt met zijn zuivr'e kool,.... dan zult gij weten
wat het is, Antonius, en niet meer boos zijn en bedroefd.... en Jezus,
onze goede Heer, Hij zal het doen, want ik heb u zeer lief gehad,
Antonius, zo onuitspreeklik lief, dat ik eens uwen mantel
heb gekust.... gij wist dat niet.... en dat mijn hart een diepe bron was,
en 't altijd wellend water mijner liefde mateloos....
..............................................................
Nu zit ik hier, en door het nauwe venster gluipt het licht,
dat ik niet meer in duisternis zal zien verkeren....
Dit is de laatste dag.... de àller-laatste dag....
Straks zullen de soldaten komen en zij zullen mij slaan,
zij zullen mij beledigen ook.... zo deden zij Jezus.... Hij verdroeg....
Dan zal ik moeten gaan in de arena en er zal handgeklap zijn,
en gejuich.... Ik zal voortgaan door het vochtige zand en luide bidden..
En dan.... dan zullen zij komen, de leeuwen en de panters....
brullend zullen zij nadersluipen en mij beruiken....
dan mij neerslaan met him machtige klauwen en mijn vlees
zullen zij scheuren van mijn lijf en mijn bloed
likken uit de wonden en mijn beenderen verbrijzelen
in hun schrikkeliken muil.... en er zal weer gejuich zijn en handgeklap..
maar angstig worden zal ik niet, en schreien niet, maar glimlachen....
En ik zal Jezus zien, stralend in òverschonen glans, daar hoog
boven al deze wrede gezichten.... zijn stem zal mij roepen, klinkend
uit boven het gebrul der leeuwen en der panters.... waarom huiver ik?
Is dit dan om voor te vrezen?.... Is dan dit lichaam mij iets waard?
Ik wìl niet, dat het mij smartelik is, te weten hoe dit jonge lijf
zal door de wilde dieren worden vaneen gereten en vermorzeld....
daar toch dit tijd'lik kleed is als een vunzig hulsel.... slechts de ziel
is schoon.... en heel dit aardse leven als één trieste regendag
bij 't eindeloos gelukkig zijn met Onzen Lieven Heere, die mij
lief heeft boven aller mensen maat....
| |
| |
Zal ook Antonius daar zijn.... op de tribunen.... bij het volk?
zal hij mij zien verslinden en meejuichen, en mij schelden,....
of zal hij, blind van tranen, zacht wenen om mijn dood?....
Ja, hij zal wenen, Antonius, want hij is zo goed.... en hij weet niet....
O Jezu! Jezu! geef, dat hij niet daar zal zijn.... niet dààr!
hij niet.... Antonius niet.... ik offer u toch alles.... al mijn jeugd....
mijn blanke jonge leden en mijn bloed.... o geef,
dat Antonius mij niet ziet sterven.... naakt in de arena....
Misschien toch zou mijn hart dan breken, eer het lijden kon voor U...
Daar komen de soldaten.... dit is het einde.... het is gedaan.....
Antonius niet, mijn Jezus.... hij niet....
Frank van Waes.
|
|