aan: moeizame - arbeid. Omdat het glanst en schittert van geest en schoonheid dwars door de onsmakelike smurrie heen, die u er overheen gestort hebt met uw ‘vertaling.’
Want, meneer S. van Praag, ik wil u wel geloven, als u zegt, dat u zo goed Russies kent. Ik feliciteer u daarmee en ik wou, dat ik het ook kende. Maar dat interesseert mij toch maar matig, want u hebt een kwaal, die door deze kwaliteit niet geneutraliseerd wordt. Begrijpt u me al een beetje?
Iemand, die een vertaling in 't Hollands maakt, die moet, behalve de vreemde, ook de Nederlandse taal kennen. Dat klinkt toch niet vreemd? Dat is toch geen overdreven, geen aanmatigende eis, wel?
Nou, meneer S. van Praag, ik weet niet, wat voor een landsman u is, maar ik geef u mijn woord als Hollander, dat het taaltje, door u voor Nederlands uitgegeven, bedroefd weinig op Nederlands lijkt. Op wat wij, kunstenaars, wij letterkundige kunstenaars, begrijpt u? Nederlands noemen. Het is een zonderling koeterwaals. Misschien is het voldoende voor correspondentie met uitgevers, daar heb ik geen verstand van, maar in de vertaling van een kunstwerk mag het niet voorkomen. Het lijkt me soms, meneer S. van Praag, dat u een beetje dronken wordt als u zit te vertalen, dronken van uw eigen gewichtigheid, niet van hartstocht voor de schepping, die u te ‘reproduceeren’ zit, versta mij goed. En met uw beneveld verstand hebt u dan geen contrôle meer over wat u schrijft en vooral niet over het verband met wat u pas geschreven hebt. ‘Schrijven’ dan bij wijze van mechaniese bezigheid, ziet u, want wat wij schrijven noemen, meneer S. van Praag, wel, dat kunt u natuurlik absoluut niet. De misère begint al in uw voorlichterige ‘Voorrede.’ Ik licht er op goed geluk een zin uit:
‘Schaart Koeprien zich hier niet welbewust in het gelid van Gorki en de zijnen en wie ter wereld zou het invallen op hen het l'art pour l'art van toepassing te laten zijn.’
Ziet u, dit zijn wel Nederlandse woorden over 't algemeen, maar, meneer S. van Praag, daarom is het nog geen Nederlands. En zeker geen taal, die u ons moet voorzetten in uw kwaliteit van - vertaler. U moest u voortaan maar bepalen tot vriendschappelike correspondentie - o, niet met mij - dan mag u zoveel koeteren als u verkiest, maar zodra u uw neus buiten de deur steekt met dit geleuter, gare à vous!
Meneer S. van Praag, u kunt dus geen Hollands schrijven. En toch vertaalt u kunstwerken. Uit het Russies nog wel. U beseft natuurlik niet de fijne, de bijna niet aanwijsbare logica, die het woord aan de stemming, het beeld aan de atmosfeer van een zin, van een periode bindt. Dat is uw goed recht, hoor, u is geen kunstenaar. Maar het bestaat en eigenlik, ziet u, eigenlik moest dat alles óverkomen bij vertaling. En dat verstaat u ten enemale niet, dat kunstje. En daarom, meneer S. van Praag, u moest er nu maar uitscheien met vertalen, want u wordt langzamerhand hinderlik, weet u dat wel?
Om u uw zin te geven, zal ik een fragmentje uit uw vertaling overschrijven en daarin een paar woorden onderstrepen en een paar opmer-