- Je hadt als jong meisje iets, dat.... dat eerbied wekte, wij naderden je met een zeker ontzag!
- Dat was braaf van jelui.
- En vroom dat je was. En wars van wereldsche dingen. Een ieder meende, dat je je leven aan God zou wijden.
De piano raasde als een bezetene.
- Lotje, deed hij nu diep ontroerd, en hij rees op en liep naar haar toe; hij naderde behoedzaam, als tot een schaap, dat hij vangen wilde.
- Lotje, wat een leven.
- Het is om te schateren.
- Lotje, je kunt nog terug.
- Neen, zeg, houd nu op, het is een comedie.
- Lotje, bedenk eens hoe slecht je bent....
- Schei uit. Schei uit. Het is kostelijk.
- Lotje....
- Ja, ja, het is goed.
Zij lachte schel op.
De jonkman was bleek geworden.
Zijn gastvrouw droeg een aanminnigen blos op de wangen. Die werd niet uitgedoofd.
De piano gierde, zoo valsch, zoo vàlsch. De vrouw lachte maar, en stak gekkend de tong naar hem uit.
Ineens zweeg de piano, gelijk een circusorkest bij den ophanden doodsprong van een acrobaat.
- Lotje, Lotje, zei hij nog, - denk om je onsterfelijke ziel.
- Ik beloof het je, zei ze.
De jonkman had een gebaar van onwil.
Dan bracht hij zijn beurs te voorschijn en nam er twee rijksdaalders uit. ‘Zoo,’ deed hij, terwijl hij ze op de tafel lei, en hij stak haar flauw de hand ten afscheid toe.
- Houd je geld maar, zeide zij.
- Is het te weinig? deed hij met, naar hij meende, bittere wreedheid!
- Het is te veel, antwoordde zij, - ik neem geen aalmoezen aan.
Ik ben geen bedelaarster.
- Neen, maar wel 'n....
- Ik wil ervoor wèrken, zei ze, en met een vragenden blik naar den benarden jonkman, en zoowaar, zoowaar, nog altijd glimlachend, maakte zij weifelend haar ceintuur los.
De ontredderde bezoeker wendde zich af.
De piano rammelde in duizelingwekkend tempo, wat al zeer effectvol was in dit oogenblik.
De versmade Lotje gespte haar ceintuur weder vast, eilaas, voor hoe lang?
De jonkman ging.
En Lotje, alleen gebleven, lachte niet meer. Integendeel, zij.... of neen, ge zoudt me toch niet gelooven....
De piano zweeg. Een groepje bezoekers was binnengekomen. En met hen de distinctie, waaraan het huis zijn goeden roep dankte tot in de verst verwilderde provinciesteden.