bewogen door de deiningen en de stromingen, die dat grote geheel doorwoelen. Je zou, denk ik, daar alles terug vinden, wat je eigen belangwekkendheid uitmaakt, en in die vage, moeilik te doorschouwen woeligheid zou je het terugvinden schoner, grootser, veelzijdiger en ingewikkelder. Dat zou je zeker, want - je bènt kunstenaar!
En dan zou je in beginsel ook anders gaan denken over de critiek dan je nu doet. Want je zou tot het alles-verklarende inzicht rijpen, dat kunstenaar en ‘publiek’ verbonden zijn door wederzijdse onverbreekbare ketenen. Door z'n opneming in de grote, levende massa erlangt de kunstenaar z'n hoogste kracht. Maar daar staat tegenover, dat diezelfde massa hem behoeft, hem nodig heeft om haar in zekere dingen te leiden en voor te lichten. Het is mogelik, nietwaar, dat jouw appreciatie van een stuk kunst ten slotte meer blijkt, dan een vage, totaal onbelangrijkpersoonlike aandoening van lust of weerzin. Het is mogelik, (daar je kunstenaar bent) dat je in die gewaarwording het beginsel er van, de zuivere prikkel ontdekt en dat dit je leidt tot de analyse van je ontroering, en dat je zo langs de weg der juiste analyse komt tot de ontdekking van het wordingswonder.
Zo wordt de critiek meer dan het geven van een simpele appreciatie. Het zal de mensen inderdaad weinig kunnen schelen òf Jan, Piet of Klaas een boek mooi vindt al dan niet. Maar ànders wordt het, wanneer een kunstenaar in z'n critiek z'n ziel voor ons opent, ons vertellende van de schone ontroering, die het gevolg was van deze toevallige ontmoeting tussen twee geesten en zielen. Want als je dat doet, als je laat zien het in ontroering samenkomen of het in toom opvlammende conflict van jou en de man, die het boek schreef, dàn - dan schrijf je toch wat anders dan een schoolmeestersopstel, hè? Dan doe je alweer precies datgene, wat de kunstenaar doen moèt: je geeft jezelf. In een bizondere vorm, dat is waar, anders dan in een roman of een gedicht, maar ben je zo exclusief? Ik niet, mij is elke vorm een welkom voorwendsel....
En och, als ik eerlik dacht over de grote massa van ‘het publiek,’ zoals jij doet, waarachtig, ik schreef er geen letter meer voor. Ik zou me al te ver verheven voelen boven dit plebs om er onder te verkeren in romanvorm. Ik zou me dan maar absoluut opsluiten en niets anders meer doen dan kijken naar de vogels voor m'n venster - die vermoedelik onder mekaar wel net zulk plebs zullen zijn als de mensen overigens!
Maar zo erg, als je 't zegt, meen je 't niet. Je poseers een beetje, neem me niet kwalik. Misschien weet je 't zelf niet. Je bent vereenzaamd en je bent zo zoetjes aan ziek geworden van eenzaamheid. Je doet een beetje ziekelik romanties en je stelt je aan als een vergeten, door de tijd vergeten De Musset of Jacobsen. Maar dat gaat niet, amice. De tijden zijn veranderd en in onze dagen hebben we andere mensen nodig dan de stille, fijne dromers in eenzame hoekjes, die leven van hun droefgeestige fantasie en hun hoogmoed. Kom een beetje naar ons over, 't is hier fris en gezond. 't Stormt wel es erg en er stuift wel es wat onaestheties veel stof. Maar jongen, je zou zo'n mooie kans hebben, dat je borst zich enkele centimeters uitzette en dat je mee kon sjouwen met de doodgewone, stevige typen, die met mekaar en met jou de samenleving uitmaken.
Als je volhardt in je houding, dan heb je maar één kans. En die is,