zonder bestemming en zou na zijn overlijden geveild worden. Het ging hierbij vooral om afbeeldingen die de geschiedenis van Nederland in beeld brachten en om portretten, van zowel Nederlanders als buitenlanders.
Vanwege het nationale belang dat aan zijn verzameling portretten van Nederlanders werd toegekend, greep de staat in en verwierf voor aanvang van de veiling de hele verzameling en bloc om deze te deponeren bij het Leidse Prentenkabinet. Bodel stond bekend om zijn ongebreidelde verzamelwoede en er ging geen veiling voorbij zonder dat hij tot de bieders behoorde. Hij slaagde er uiteraard niet altijd in het werk te bemachtigen waarop hij zijn oog had laten vallen. In dat geval liet hij een kopie maken naar het origineel en die voegde hij toe aan zijn verzamelingen.
Hiertoe behoort ook de tekening met afbeelding van Jan van Ruusbroec. Ze is te vinden in de veilingcatalogus in de categorie ‘clergé catholique / saintes’ (veiling Leiden (Brill / Muller), 16/17 november 1874, nr. 513). De tekening is niet gesigneerd door de kopiist, maar er bestaat weinig twijfel over dat de maker ervan de Leidse tekenaar Jacobus Cornelis Wendel is, die tal van kaarten, prenten en tekeningen voor Bodel Nijenhuis kopieerde. Over deze Wendel weten we vrijwel niets, zelfs zijn jaartallen waren tot nu toe onbekend. De Leidse stadsarchieven wijzen uit dat hij is geboren op 26 mei 1796 als zoon van de huisschilder Coenraad Wendel en van naaister Margaretha Pelgrom. Hij overleed op 30 oktober 1860. Wendel wordt in de archieven aanvankelijk vermeld als metselknecht en winkelknecht, maar vanaf 1833 als tekenaar en in 1835 zelfs als tekenmeester. Een omschrijving als ‘wijnwerker’ komt in latere archiefstukken overigens ook voor. Wendel huwde in 1820 met Johanna Vegt en samen kregen ze twaalf kinderen, onder wie de latere lithograaf Abraham Johannes Wendel (1826-1915). Vijf kinderen overleden voor zij de volwassenheid bereikten. Helaas weten we niets over de manier waarop Wendel voor Bodel Nijenhuis werkte. Werd hij bijvoorbeeld door zijn opdrachtgever op reis gestuurd om hier en daar originelen te kopiëren? Bodel Nijenhuis was gewoon zijn prenten en tekeningen van aantekeningen te voorzien. Zo noteerde hij op de kopieën die door Wendel werden gemaakt, bij gelegenheid de verblijfplaats van het origineel. Dit kon de collectie van het Leidse Prentenkabinet zijn of die van zijn verzamelende collega Frederik Muller in Amsterdam. In geval van de tekening van Ruusbroec was dat niet nodig. Het origineel berustte immers in Leiden bij de Maatschappij in het handschrift met signatuur Ltk 343.
Tussen 1900 en 1902 publiceerde de Vlaamse filoloog Willem de Vreese in twee delen zijn boek met beschrijvingen van de handschriften met werken van Jan van Ruusbroec. Aan het Leidse handschrift wijdde hij negen bladzijden, inclusief een tamelijk gedetailleerde beschrijving van de tekening. De Vreese citeert uit de aantekeningen van Reewinkel, die bij het opnieuw inbinden van het handschrift op enkele toegevoegde bladen aantekeningen over Ruusbroec had gemaakt. Zo blijkt dat de afbeelding als een soort frontispice voorafging aan een korte inhoudsopgave en een beknopte levensbeschrijving van de auteur, van de hand van Reewinkel. Helaas zegt De Vreese niet meer over die biografie dan ‘in elk geval moet erkend worden dat ze niet onaardig gesteld is’.
In 1914, bij de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog, was het handschrift met afbeelding uitgeleend aan de Vlaamse schrijver en Ruusbroec-specialist Léonce Reypens, die in Leuven de eerste kritische editie van Ruusbroecs Brulocht voorbereidde. Bij de verwoesting van de Universiteitsbibliotheek zijn alle handschriften die Reypens naar Leuven had laten komen, verloren gegaan. Al wat overbleef van Reewinkels boek, is de foto die Reypens had gemaakt van de tekening - in zwart-wit uiteraard. Wendels tekening geeft ons een kleurenreproductie.