Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Hartstocht of hyperseksualiteit?
| |
[pagina 15]
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe in 1899. Bron: Liefdesbrieven gewisseld tusschen Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe. 's-Gravenhage, 1927, tegenover p. 448.
Wanneer een schrijfster niet voldoet aan de eis van fatsoen en zuiverheid, dan wordt haar roman verworpen door die critici die in het conflict tussen de eisen die voor vrouwen en de eisen die voor literatuur gelden, voor de eerste kiezen. Zo'n criticus is Anna de Savornin Lohman. Over de juist op dit punt geruchtmakende roman Hartstocht (1899) van Jeanne Reyneke van Stuwe zegt zij: ‘Voor mij is het een raadsel hoe een jonge, verloofde vrouw er hare hersenen bij voorkeur mee afmoeit, den zedelijken ondergang af te beelden van een walgelijk, wellustig jongmensch, zooals de hoofdpersoon uit Hartstocht dat is. [...] Men mocht, gelijk de ondergeteekende, het boek walgelijk en terugstootend vinden, het met ergernis van zich gooien, omdat het de hand eener vrouw is die zich aldus bezoedelt met het ontleden van zulke vuiligheid, dat belette niet dat men, voor het werk op zichzelf [...] eerbied kan voelen om het talent waarvan dat alles getuigde.’Ga naar eind4 | |
Jeanne en WillemAlvorens de roman in kwestie nader te bespreken wil ik er de schrijfster en haar toenmalige verloofde over aan het woord laten, en wel op basis van wat Zaal omschrijft als dat ‘gezwel, monstrueus van omvang, van binnen slijm en water’Ga naar eind5: de in 1927 door beide echtelieden in druk bezorgde liefdesbrieven.Ga naar eind6 Naar aanleiding van de aanstaande verschijning van Hartstocht, waarover zij opmerkt dat ze er onafgebroken aan heeft gewerkt van 3 oktober 1898 tot 14 januari 1899, ‘tien uur per dag!’ (505), vraagt Jeanne haar geliefde in een brief van 21 juli 1899: ‘Maar luister nu eens, Lief: Zal jij er tegen kunnen [...] dat ik, je meisje, een boek heb geschreven, dat nu wel niet “onzedelijk” is, zooals je 't wel eens schertsend-veronderstellend noemde, als ik er over sprak, maar waarvan toch heel waarschijnlijk “la fille en défendra la lecture à sa mère”’ (437). Even later beschrijft zij haar roman als ‘het werk van mijn leven’, dat zij zo moest schrijven als het geworden is (438). Begin augustus kondigt zij aan: ‘Wil ik je eens wat zeggen, Lief? Als “verrassing” breng ik morgen mijn boek Hartstocht voor je mee. Om de beide gebonden deelen te kunnen bergen, heb ik expres een city-bag gekocht!!’ (521). Twee dagen na haar bezoek aan Bussum, waar Kloos toen nog woonde, schrijft deze haar op 4 augustus 1899 dat hij ‘op blz. 90 van 't eerste deel’ is aangeland, maar dat hij pas commentaar wil leveren als hij het hele werk uit heeft (530). In volgende brieven over en weer (536-559, passim) ontspint zich dan, tussen allerlei andere literaire beschouwingen en hartstochtelijke ontboezemingen door, een soms wat tenenkrommend intieme literatuur-kritische discussie. Natuurlijk is Willem onder de indruk: ‘ik dacht niet, dat zoo iets superbe-vasts en grandioosgeziens in een vrouwenziel mogelijk was!’ (538). En dan is hij nog maar op blz. 430! ‘O, Jean, Lief!’, jubelt hij, ‘wat is je roman toch zedelijk! Als dát onzedelijk is, dan is de eerzame lantaarnopsteker de alleronzedelijkste man ter wereld, omdat hij, zonder te waarschuwen, plotseling het licht doet ontvlammen boven vrijende paartjes in een eenzame straat’ (542). Op zondagmorgen 6 augustus leest Willem ‘in bed’ haar boek verder uit. Nu begint hij toch enige kritiek te leveren op de hoofdpersoon, de zoals we zullen zien wel erg seks-beluste Felix van Weert van Oldenhagen. Kloos vindt dat hij niet ‘het type is van den beschaafden man’, maar eerder ‘een echte, | |
[pagina 16]
| |
Omslag Hartstocht. 's-Gravenhage, 2de druk, z.j. [1899-1900].
onbeduidende zwakkeling, lichamelijk zoowel als geestelijk’, en uiteindelijk een ‘zinneloos-zinnelijk dier’ (542-543). Jeanne maakt hieruit op dat zij haar personage niet voldoende authentiek heeft uitgebeeld: ‘Maar, Lief, het is heusch niet mijn bedoeling geweest, om hem als het “type” van het een of ander voor te stellen; hij deed zich zóó voor aan mijn geest, en zóó beeldde ik hem na. B.v. Eline Vere of “Een Zwakke”, die toch ook niet iedereen zijn, zijn toch niet de “typen”, de een van het meisje uit den hoogen, de ander van den jongen man uit den halven stand?’ Zij vindt dat ze Felix juist goed heeft getroffen: ‘Want weet je niet, Lief, dat de zoogenaamde “lievelingskinderen der dames”Ga naar eind7 door mannen áltijd worden veracht.’ (543). Willem put zich hierna uit in loftuitingen. Jeannes boek heeft hem verschrikkelijk ‘gepakt’ (546) en telkens ‘komen scènes er uit voor [z]ijn verbeelding of in [z]ijn gedachten’ (547). Hij vindt dat Jeanne zich ‘eigenlijk prettig had moeten voelen’ dat hij Felix ‘zóó levendig’ voor zich ziet, ‘als een werkelijk mensch. Dat ik hem zóó sterk voelde, en toen mijn antipathie-tegen-hem uitte, dat was pure lof voor de artistieke waarde van je roman’ (553). Zijn kritiek was gericht op ‘het soort mannen als hij in de levende werklijkheid’, niet op de schepping van haar verbeelding, ‘want die is meesterlijk-magnifiek’. Hij komt tot de slotsom: ‘Jijzelf zit nog te veel in je | |
[pagina 17]
| |
roman, om die twee geheel verschillende standpunten precies uit elkaar te kunnen houden.’ Als ze zo iemand in werkelijkheid zou ontmoeten, en doorzien zoals ze haar romanheld doorziet, dan zou ze, gelooft hij, zacht in zichzelf tegen hem zeggen: ‘Vlieg voor mijn part op, mijnheer, ik kan onmogelijk iets met je te maken hebben’ (554). Hij betreurt het dat hij in zijn brieven misschien wat ‘strak’ bij haar is overgekomen: ‘Ik heb me geen oogenblik strak tegen je gevoeld: ik was integendeel inwendigopgewonden, o, zoo blij-opgewonden na de lezing van je boek!’ (557). | |
Hartstocht of hyperseksualiteit?Seksueel geladen termen als ‘avontuurtjes’, ‘wellustdroomen’, ‘lijfsgenot’, ‘zinnelijk begeeren’, ‘genotvolle opwinding’, en zelfs ‘geilheid’, zou men in de Nederlandstalige roman rond 1900 niet zo snel verwachten. De aangehaalde termen komt men echter wel degelijk tegen, bij navolgers van Flaubert en Zola als Herman Robbers, Marcellus Emants, Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel. Laatstgenoemde gaat in de eerste ongekuiste druk van Een liefde (1887) hierin het verst.Ga naar eind8 In het kader van deze thematiek doet Hartstocht qua intrige echter eerder denken aan Robbers' Roman van Bernard Bandt (1897). Ook de gelijknamige hoofdpersoon van dit krachtig geschreven boek, een jonge vrijgezelle Amsterdamse koopman, is geobsedeerd door vrouwelijk schoon. Eigenlijk is hij ‘altijd verliefd’, en ook is hij soms ‘onrustig door zinnelijkheid’ en gaan zijn ‘gedachten, dreinig-onweerstaanbaar, telkens naar 't naakt van vrouwen’.Ga naar eind9 Maar ‘naar de meisjes’ gaat hij niet - nou ja, één keer, met tegenzin - en hij is voornamelijk een tijd lang gefocust op één verleidelijke allemansvriendin. Bovendien vindt hij ‘een verstandelijk genot, een bijna zinnelijke bevrediging’ in het slagen van zijn zaken (p. 113). Uiteindelijk vindt ook hij de ware liefde. Het bijzondere van Reyneke van Stuwes roman is niet alleen dat de mannelijke wellust hier door een jonge vrouw beschreven wordt, maar dat die van haar hoofdpersoon zodanig obsessief wordt weergegeven dat men er een moderne ‘seksverslaving’ in kan herkennen, of op zijn minst een zwaar geval van hyperseksualiteit. Jeanne Reyneke van Stuwe en Willem Kloos. Bron: Liefdesbrieven gewisseld tusschen Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe. 's-Gravenhage, 1927, tegenover titelblad.
De vierentwintigjarige Felix van Weert van Oldenhagen, pas afgestudeerd jurist, wordt al als knaap ‘overal door de dames aangehaald en verwend’.Ga naar eind10 Kort na aanvang van de roman gaat hij weg bij zijn moeder in de deftige Haagse Amaliastraat, om samen met zijn studiegenoot en boezemvriend Jacques van Breevelt op kamers te gaan wonen in de Prins Hendrikstraat. Terwijl Jacques ijverig aan zijn dissertatie werkt en op het terrein van de liefde alleen een tijdlang twijfelt over de keuze tussen zijn nette verloofde Louise Rodenburgh en zijn wat minder nette (want winkeljuffrouw) maar aanhankelijke vriendinnetje ‘Marietje’, beijvert Felix, die niets om handen heeft, zich met een reeks amourettes. Hoe hij zich ook gedraagt, de vrouwen worden door hem aangetrokken als motten door de spreekwoordelijke kaarsvlam. In nog geen jaar tijd heeft hij soms tamelijk expliciet beschreven avontuurtjes of liaisons met de kokette freule Thera de Wild, de | |
[pagina 18]
| |
Utrechtse ‘amie des étudiants’ (155) Lolotte, de onafhankelijk van haar afwezige Duitse echtgenoot opererende jonge Hélène von Mayerhofen, ‘een echte avond-schoonheid’ (190) met ‘gevulde vormen’ en ‘hartstochtelijke ogen’ (187), en de teerhartige Brusselse demi-mondaine ‘Toutou’, om maar te zwijgen over zijn aandacht voor talrijke aantrekkelijke dans- en tennispartners, chanteuses en op straat passerende ‘meiden’. Alleen voor de kordate Willy van Heemstede heeft hij achting, maar haar (of wie dan ook) trouwen wil hij niet: ‘Dan hing 'k me nog liever op’, onthult hij aan Jacques (230). Overigens gaat Hartstocht niet alleen over de ‘mannelijke zinnelijkheid’ van Felix en Jacques, maar ook, zij het wat subtieler, over de seksuele verlangens van al dan niet gehuwde jongedames uit de betere kringen. Tijdens een korte escapade naar Nice en een aansluitend verblijf in Brussel bij zijn decadente vriend Karel van der Woude wordt Felix steeds vermoeider en lustelozer. Thuisgekomen herwint hij tijdelijk zijn kracht als Willy van Heemstede hem haar liefde betuigt nadat hij zich berouwvol heeft getoond over zijn ‘ruwe leven’ (294). Willy's moeder stemt echter alleen in met een huwelijk als hij zich maatschappelijk nuttig gaat maken, al is het financieel niet nodig. Zij wil haar dochter ‘nièt blootstellen aan de grillen en nukken van 'n man, die zich... verveelt.’ (302). Diep teleurgesteld en verontwaardigd stort Felix weer in. Op doktersadvies gaat hij een tijdje de stad uit. Maar op het kasteeltje van een oude studievriend, de aristocratische Bernard van Weerdesteijn, wordt diens zeventienjarige zusje met de veelzeggende naam Virginie hevig verliefd op hem. Hij kust haar in de laatste nacht van zijn verblijf, en zij valt in zwijm en wordt ziek. Hier ligt voor Felix toch een grens en hij keert terug naar Den Haag, zijn vriend bezwerend dat er niets onwelvoeglijks is voorgevallen. Jacques, inmiddels gepromoveerd, biedt hem een partnerschap aan als advocaat, en de verloving met Willy gaat door. Maar als Virginie sterft van liefdesverdriet en Bernard hem daarvan in razernij de schuld geeft, krijgt Felix een laatste zenuwinzinking, waaraan hij kort daarna bezwijkt.Ga naar eind11 Dat Reyneke van Stuwe aan ‘beschrijvingszucht’ leed,Ga naar eind12 kan haar in die zin niet kwalijk genomenTitelblad, met foto van beiden links, van Liefdesbrieven gewisseld tusschen Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe. 's Gravenhage, 1927.
worden omdat dit nu eenmaal kenmerkend is voor de naturalistische schrijfstijl. In Hartstocht zijn de beschrijvende passages in elk geval functioneel. Weliswaar komt de roman enigszins moeizaam op gang met wat erg lange uitweidingen over amateuristische toneelvoorstellingen, maar men kan er zich de verveling van Felix, die uiteindelijk het meest geboeid is door ‘vrouwen-vleesch’ (226), des te beter door voorstellen. Het derde hoofdstuk eindigt met de tekenende beschrijving van een uitstapje dat Felix samen met Jacques en zijn Brusselse vriend maakt in Den Haag. Nadat hij laatstgenoemde onder meer de Gevangenpoort, Pulchri Studio, het Mauritshuis en de ‘spektakel-concerten’ in het Casino en de Dierentuin heeft laten zien, neemt Felix zijn vrienden mee naar ‘[d]at gemeene kroegje’ (108) met een café-chantant, een ‘onooglijk kroegje in een obscure buurt’.Ga naar eind13 Maar het ‘geelachtig vocht [...] dat brandde als pure spiritus’ (109), het vulgaire publiek en de chanteuse met haar ‘wijd-open schreeuw-mond’ en ‘beenderige nek’ (110), en de sinaasappelschillen die Felix om de oren vliegen als ze ijlings de uitgang weer willen opzoeken, waren kennelijk toch amusanter in hun studietijd: ‘Hebben we dààr nou lol in gehad?’ (112). Als Jacques zich op zijn toekomst als werkzaam en getrouwd man begint te richten, gaat Felix meer en meer over tot zelfreflectie. Voor het raam staand en naar buiten kijkend overweegt hij onder meer: | |
[pagina 19]
| |
Wat was dat toch, dat eeuwig-onrustige in 'm? [...] Hoe kwam ie toch an die ultra-sensueele neigingen, die toch niet thuis mochten hooren in 'n moreel-ontwikkeld, in-z'n-fatsoentje-gekneld jongmensch. Hoe kwam ie d'r an? De meesten waren na hun student-zijn uitgeraasd en werden dan solide, niet alleen omdat ze 't nou noodig begonnen te vinden, maar vooral omdat ze d'r zoo geen behoefte meer an hadden. Waarom hij dan wel? Waarom had hij nog lang niet genoeg na z'n studenten-jaren, al had ie ook nog veel doller geleefd dan de meesten? Of kwam 't juist daardoor... en was ie d'r nou an verslaafd geraakt. Dan ziet hij aan de overkant een ‘groote, forsche, nog jonge meid, met breeden rug en nog breeder heupen’ (139) ramen zemen, en daar wordt hij behoorlijk hitsig van: ‘Zijn hoofd werd heet, zijn hart klopte hevig en hoorbaar haalde hij adem... zijn handen kneep hij zenuwachtig ineen’. Plotseling realiseert hij zich: ‘Wat bliksem nog toe, had ie dan zóó weinig macht over zichzelf? En was 't dan wàar, dat zelfs zoo'n log, onbehouwen stuk vleesch attracties voor 'm had?’ (140). De volgende dag, terwijl Jacques Louise formeel ten huwelijk gaat vragen, denkt Felix: ‘Zouen alle mannen, die trouwen, zich inbeelden, dat ze nou voor hun heele leven genoeg hebben an die ééne vrouw? Wàren d'r mannen, voor wie 't voldoende was?’ (144). Hij kan zich dat niet voorstellen, en vraagt zich af of zijn ideeën het bewijs zijn van een dieper inzicht ‘in 't vraagstuk van huwelijk en moraliteit’ of dat ze voortkomen uit zijn ‘ontoombare zinnelijkheid’. Hij besluit ‘z'n tijd [te] gebruiken, om zichzelf 's grondig te onderzoeken’ (144-145). Kort na de verloving van Jacques met Louise komt deze erachter dat haar aanstaande echtgenoot nog steeds een liefje eropna houdt, omdat hij het niet over zijn hart kan verkrijgen met haar te breken. In een tête-à-tête tussen Louise en Willy beklagen de beide jonge vrouwen zich over het seksuele wangedrag van mannen: ‘Je wist toch wel’, zegt de wereldwijze Willy, ‘dat alle jongelui wel 's 'n liaison gehad hebben... bijna allemaal tenminste.’ Verontwaardigd wijst Louise de suggestie dat zij al te ‘overdreven in haar moraliteits-begrippen’ is, van de hand: ‘Als 'n vrouw zichzelf kan bewaren, kan 'n màn dat dan niet?’ Willy wijst haar erop dat het een man maar al te gemakkelijk wordt gemaakt: ‘an alle kanten wordt 't 'm angeboden. Maar wij meisjes, die nooit in verzoeking zijn... wat beteekent 'n reinheid, die nooit op de proef is gesteld?’ (163-164). Intussen gaat de zelfreflectie van Felix meer en meer over in zelfhaat en afkeer van het leven, ‘waaraan ie te laf was om 'n einde te maken’ (180), en van ‘de wereld’. Jacques verklaart Felix' levensmoeheid uit ‘'n pessimisme van onbevredigd verlangen, maar ook een van oververzadiging’, dat leidt tot verveling (181-182). Tijdens zijn verhouding met Hélène von Mayerhofen, die hem eerst een tijd aan het lijntje houdt, probeert Felix haar te negeren en intussen ‘zijn verbeelding met droomen te strelen’, maar haar afwezigheid is ondragelijk: ‘Zijn vleesch, niet gewoon dat zijn lusten werden weerstaan, kon de pijniging haast niet langer verdragen... het eischte steeds dringender de inwilliging van zijn brandend verlangen’ (206). De vrouwen maken hem gek, zo vertelt hij Jacques tijdens een duinwandeling; ze beheersen hem en winden hem maar op: ‘Op 'n bal, met al dat bloote vrouwen-vleesch, heb 'k me soms moeten inhouen, om die lage lijfjes niet van de schouders te rukken en dat heerlijke, zachte blanke in m'n handen te nemen. Of op straat krijg 'k soms 'n onbedwingbare lust die lonkende deerns op de provocante oogen te slaan en ze dan in m'n armen te drukken, tot ze schreeuwen van pijn’ (226-227). Niet lang daarna wordt Hélène bijna door hem verkracht. | |
BesluitHet moge duidelijk zijn dat de hoofdpersoon van deze roman op zijn zachtst gezegd moeite heeft met het beheersen van zijn seksuele driften, in die | |
[pagina 20]
| |
mate zelfs dat hij eraan te gronde gaat. In dit opzicht past Hartstocht historisch gezien in de literaire context van het naturalisme en ook in dat van het vroege werk van Sigmund Freud: ‘hartstocht’ heeft hier duidelijk de betekenis van ‘libido’. Hoeveel bezwaar er door de recensenten van die tijd ook tegen dit en dergelijke boeken werd ingebracht, het was kennelijk mogelijk om zelfs als vrouwelijke a uteur wat minder of zelfs helemaal geen verhullend blad voor de mond te nemen. Literair-esthetisch is Hartstocht niet gespeend van kwaliteit. De personages zijn psychologisch goed getroffen, de dialogen levendig en vlot geschreven, de beschrijvingen functioneel en niet hinderlijk pietepeuterig zoals in haar latere werk in toenemende mate het geval is, en de ontknoping niet te melodramatisch, al is het ontijdige einde van de seksverslaafde Felix naar hedendaagse smaak misschien een wel wat erg gemakkelijke oplossing. Zowel vanuit cultuur-historisch als feministisch oogpunt van belang zou een moderne herdruk financieel haalbaar moeten zijn, gezien de huidige belangstelling voor historische kostuumromans en voor ‘chicklit’. Het peil van Reyneke van Stuwes latere werken moge ‘zoetjesaan’ gedaald zijn tot dat van ‘dameslectuur’,Ga naar eind14 helemaal verwaarloosbaar is haar oeuvre toch niet. Voor het zestiende en laatste deel van haar romancyclus Zijden en keerzijden, In's Heiligen Bureaucratius' rijk: Roman uit de Haagsche ambtenaarswereld (1920), bedacht zij een ‘Ministerie van Maatschappelijke Voorzorgen’, een departement dat vandaag de dag misschien wel node wordt gemist, al was het maar ter controle van seksverslaving. |
|