Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Een poëzie van weekheid
| |
[pagina 22]
| |
Omslag van De Beweging, jaargang 1914.
zijn minder aangenaam heeft doen zijn dan ik dat had gewenscht’.Ga naar eind4 Eind 1917 zag de eerste (en enige tijdens zijn leven verschenen) bundel van Danser het licht, Ontmoetingen. De uitgever was de jonge typograaf J. van Krimpen, die de bundel liet drukken in een oplage van 75 exemplaren. Ontmoetingen bevatte 24 sonnetten waarvan een groot deel, zoals het prospectus haast trots vermeldde, eerder werd gepubliceerd in het tijdschrift De Beweging.Ga naar eind5 | |
Verweys kritiekVeel aandacht in kranten en tijdschriften kreeg het debuut van Danser niet: Verwey was een van de weinige critici (zo niet de enige) die een bespreking aan de bundel wijdde. Zijn recensie verscheen in De Beweging van maart 1918, maar wie een vriendelijk en positief stuk van de hoofdredacteur over een van zijn ‘eigen’ dichters verwachtte, kwam bedrogen uit. Verwey begon zijn stuk in de rubriek ‘Boeken, menschen en stroomingen’ als volgt: | |
[pagina 23]
| |
Het kleine bundeltje [...] bevat in zijn vierentwintig sonnetten een poëzie van weekheid en zinnelijke gevoeligheid die aandoet als de laatste schoonheid van een voorbijgegaan tijdperk. Weemoed en verlangen, zachte genieting en angstige leegheid, broze aandoening en vluchtige ontroering om al wat, vergankelijk, troost en belooft en zou willen sterken, áls het maar niet zoo voorbijgaand was, en het hart zijn eigen bron van sterkte in zichzelf bezat. Zóó is het gevoelsleven van hen die aan het eind en niet aan het begin van een tijd staan.Ga naar eind6 Verwey omschreef de verzen van Danser als van een ‘al te weerstand-looze gevoeligheid’, maar wees wel op de (beperkte) kwaliteiten van enkele sonnetten: de precisie van het gevoel in een zuivere volzin, het gebruik van treffende adjectieven en het voortdurend spel van geschakeerde tonen. Maar dit dan wel ‘ten bewijze dat bij aandachtiger en dieper beschouwing ook de poëzie van een weinig krachtig aandoend dichter schoonheden kan blijken te bezitten die voor de afwezigheid van wat hij niet heeft, schadeloos stellen.’ Het waren niet alleen de sonnetten van Danser die kritiek kregen, ook de persoonlijkheid van de dichter kwam meerdere keren ter sprake. Verwey kenschetste zijn karakter als week van gevoel, maar waarschuwde er tegelijk voor dit de dichter niet aan te rekenen: het was immers geen ‘dichterlijk tekort’, maar alleen een ‘gemis tegenover een andersgeaarde, breeder, dieper en sterker aangelegde menschelijkheid.’ In de volgende alinea deed Verwey er nog eens een schepje bovenop: Er zijn veel jongelieden zooals Danser. Zij hebben geen andere stof dan hun zinnelijke en gemoedsaandoening. Zij leven in een tijd, waarin dergelijke aandoening zich kan verfijnen, en doorproefd en genoten worden, soms als een stille vreugde, vaker met de bijsmaak van bitterheid en leegte die altijd tegen de aanstorm van een nieuw-opkomend, sterk-bewogen streven rondom hen, het onvermijdelijke deel wordt van hen die hun eigen rust als doelloos ondervinden en toch niet in staat zijn zich van haar, die voor hen een noodzaak is, los te maken. Als kleine mosplanten, ondiep geworteld, zouden zij willen kleuren en verkleuren in het beschutte duindal, en hebben ieder Albert Verwey in zijn studeerkamer,
oogenblik te vreezen dat de wegen-slaande menigte hen zal vertreden of op zij werpen, zoo niet de dreiging van de zee achter de duinen werkelijkheid wordt en hen overstroomt. Voor Danser kwam Verweys kritiek als een volslagen verrassing, en zal deze recensie haast hebben aangevoeld als karaktermoord. Uit hun briefwisseling heeft hij dan ook niet kunnen opmaken dat Verwey op deze wijze over zijn dichterschap dacht. Met name de manier waarop Verwey Dansers gevoelsleven beschreef, trof hem zeer pijnlijk: zo zag hij zichzelf geenszins.Ga naar eind7 De vraag waarom Verwey zulke harde woorden had gekozen, zal meer dan eens door Dansers hoofd hebben gespookt. Natuurlijk vormde de poëzie die in De Beweging werd afgedrukt geen directe afspiegeling van Verweys persoonlijke smaak. Maurits Uyldert toont in zijn biografie van Verwey aan de hand van tal van voorbeelden aan dat De Beweging open stond voor dichters ‘van de meest uiteenlopende gezindheid’.Ga naar eind8 Verwey liet zich bij zijn keuzes niet leiden door verwantschap met de dichter, maar door de intrinsieke kwaliteiten van het gedicht zelf: ‘dat het ingestuurde gedicht een persoonlijk gevoel weergaf en zo was geschreven, dat het aandoening en verbeelding op de lezer overdragen kon’.Ga naar eind9 In de sonnetten van Danser had Verwey voldoende kwaliteiten gezien om ze in zijn tijdschrift op te nemen. Maar waarom legde hij in zijn recensie dan zo de focus op het karakter van de dichter? Het paste weliswaar in zijn betoog aan te tonen dat een | |
[pagina 24]
| |
Titelpagina van De Beweging, jaargang 1914..
poëtische gave zich zowel bij sterke als zwakke persoonlijkheden kan voordoen, maar de toon en woordkeuze van Verwey viel weinig omzichtig te noemen in vergelijking met zijn eerdere literaire kritieken over dichters uit de kring van De Beweging.Ga naar eind10 In het jaar voorafgaand aan Verweys recensie van Ontmoetingen was de relatie tussen Danser en Verwey al vertroebeld geraakt. Op 17 augustus 1917 stuurde Danser een uitgebreide brief aan Verwey waarin hij
zijn plan kenbaar maakte zijn sonnetten te bundelen. Daar het bundeltje (hier nog Het gedroomde weefsel geheten) een kleine oplage zou kennen en niet in de reguliere boekhandel te verkrijgen zou zijn, vroeg hij Verwey om adressen van mogelijk geïnteresseerde poëzieliefhebbers. Daarnaast verzocht hij de voorman van De Beweging een aanbeveling te schrijven voor het bundeltje, een tekstje van 120 tot 150 woorden dat in het prospectus zou worden afgedrukt.Ga naar eind11 Een antwoord uit Noordwijk bleef echter uit. Een maand later herhaalt Danser zijn verzoek en voegt daaraan toe dat ‘de uitgave van het bundeltje moet wachten alleen omdat het prospectus niet gedrukt kan worden’.Ga naar eind12 Verwey schreef per kerende post het volgende terug: Daar er nog zeer veel verzen op plaatsing in De Beweging liggen te wachten wist en weet ik ook nu niet of ik de uwe vóór de verschijning van uw boekje - waarin ze vermoedelijk zullen voorkomen? - zou kunnen opnemen. Wat betreft de bemoeiingen die u mij verzoekt, - ik onthoud mij daarvan uit beginsel.Ga naar eind13 Tegenover Jan Greshoff, zijn literaire mentor, uitte Danser zijn teleurstelling over de onwillige houding van Verwey.Ga naar eind14 Ook de mededeling dat De Beweging voorlopig geen ruimte meer bood aan zijn gedichten, zal Danser onaangenaam getroffen hebben. Al zijn werk tot nu toe was immers verschenen in het tijdschrift van Verwey, op twee uitzonderingen na. Eind 1916 had hij (vermoedelijk op voorspraak van mentor Greshoff) twee sonnetten gepubliceerd in het letterkundig maandschrift Groot Nederland, dat onder redactie stond van Cyriel Buysse, Frans Coenen en Louis Couperus.Ga naar eind15 In de zomer van 1917 verscheen nog eens een gedicht van zijn hand in Het Signaal II, het tijdschrift van de gelijknamige kunstgroep.Ga naar eind16 Het is niet onwaarschijnlijk dat uitgerekend deze publicaties kwaad bloed bij Verwey hebben gezet. | |
VerbondenheidDe oorlogsjaren trokken zowel op Verwey als op De Beweging een zware wissel. Verweys houding tegenover Duitsland zorgde voor spanningen op het persoonlijke vlak (bijvoorbeeld in zijn relatie met Stefan George) en dit wakkerde bij hem gevoelens aan van depressiviteit.Ga naar eind17 Daarnaast brachten immer stijgende papierprijzen en teruglopende abonneeaantallen het voortbestaan van zijn tijdschrift in gevaar.Ga naar eind18 In deze moeilijke tijd verwachtte Verwey van medewerkers aan De Beweging een zekere mate van trouw, en zeker van jonge dichters die hij een platform had geboden. Hoe Verwey hechtte aan de verbondenheid van auteurs met De Beweging, blijkt duidelijk uit de brief- | |
[pagina 25]
| |
wisseling die hij begin 1917 voerde met een andere jonge dichter, Martinus Nijhoff. In september en december van het voorafgaande jaar had Verwey een aantal van Nijhoffs verzen in zijn tijdschrift opgenomen. Eind januari 1917 zond Nijhoff twee nieuwe gedichten aan De Beweging en schreef daarbij aan Verwey het volgende: Den laatsten tijd heb ik het met mijn dienst tamelijk druk gehad (ze zijn er n.l. in geslaagd mij luitenant te maken!) zoodat ik lang niet genoeg heb kunnen werken, naar mijn zin. Maar van de vier verzen, die ik dezen tijd geschreven heb, zend ik U deze twee. De andere twee gingen naar de redactie van ‘De Gids’.Ga naar eind19 Op de achterzijde van deze brief noteerde Verwey in potlood kort zijn veelzeggende antwoord: Geen tijd. Wat de twee gedichten betreft geef ik u in overweging ze aan uw kleine bijdrage in De Gids toe te voegen. Persoonlijk geef ik me altijd graag moeite om jonge dichters bekendheid te verschaffen, maar is dat doel eenmaal bereikt, dan moet ik de ruimte van het tijdschrift reserveeren voor de medewerkers die zich meer in het bijzonder ermee verbonden voelen. Voor Nijhoff kwam deze reactie van Verwey als een schok, want uit de laatste zin kon hij opmaken dat zijn werk voortaan niet meer in De Beweging gepubliceerd zou worden. In de brieven die hij de daaropvolgende maanden aan Verwey stuurde, putte hij zich uit in excuses en vleiende opmerkingen. Uiteindelijk lukte het hem Verwey weer voor zich te winnen, want halverwege 1917 verschenen er weer gedichten van Nijhoff in De Beweging.Ga naar eind20 Danser heeft, in tegenstelling tot Nijhoff, nooit geweten dat zijn uitstapje naar concurrerende tijdschriften de oorzaak was van zijn verwijdering uit de gelederen van De Beweging. Het blijft uiteraard gissen in welke mate deze excommunicatie Verweys mening over Dansers werk heeft beïnvloed. Het is echter wel aannemelijk dat Verwey niet in zulke felle bewoordingen over het karakter en gevoelsleven van de dichter zou hebben gesproken wanneer hij Danser nog wel tot de ‘inner circle’ van De Beweging zou hebben gerekend. Danser zelf beschouwde zijn relatie tot Verweys tijdschrift als beëindigd toen Verwey ‘uit beginsel’ weigerde een aanbeveling te schrijven voor het prospectus van Ontmoetingen. Hij zou in 1918 nog enkele gedichten publiceren in Groot Nederland, maar halverwege dat jaar werd hij geveld door een ernstige griep, die de voorbode van tuberculose bleek te zijn. Een jaar later leek hij even genezen, maar er volgde al snel een terugval. Danser overleed op 27 maart 1920, slechts zesentwintig jaar oud. Op zijn begrafenis waren uit literaire kringen alleen Van Krimpen en Greshoff aanwezig.Ga naar eind21 |
|