Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Pedofilie als geaardheid, thema of publiciteitsstunt?
| |
De uitgestoteneIn 1974 schreef Büch, vijfentwintig jaar oud, aan zijn boezemvriend Peter van Zonneveld: ‘Ik leef in een multilaterale liefdeswereld en ik ken mijn plaats niet meer. [...] Mijn seksuele identiteit wordt steeds onduidelijker.’Ga naar eind1 Een paar maanden eerder was een eind gekomen aan de stormachtige relatie met zijn vriendin Karlijn. Sindsdien begon hij toe te geven aan gevoelens die hij, zo schreef hij aan zijn vriend, tot dan toe had weten te onderdrukken. Naar eigen zeggen had hij een seksuele afkeer van het volwassen lichaam en was hij gedoemd om op kleine jongens te vallen.Ga naar eind2 | |
[pagina 105]
| |
Boudewijn Büch in 1974. Foto Peter van Zonneveld.
Büch kon niet naar spelende buurjongens kijken zonder bevangen te worden door een mengeling van jaloezie en melancholie. In zijn dagboek schreef hij: ‘Ik ben zo groot bij alle kleine jongens. Ze kunnen rolschaatsen en fietsen tot ze hijgen [...] Ik zou willen dat ik kleiner was. De kastanjes uit de bomen gooien en vechten in het duin met de jongens van wie ik de namen niet meer ken.’Ga naar voetnoot3 Ook uit tientallen andere passages schreeuwt het verlangen om weer een jaar of tien te zijn, die magische leeftijd tussen kindertijd en puberteit. Maar een expliciet seksuele lading komt uit die passages niet naar voren. Dat gebeurde wel wanneer Büch met vrienden over deze jongens sprak. Dan vertelde hij wanhopig over de onmogelijke liefde die hij bijvoorbeeld voor het zoontje van de slager voelde en het onbegrip en de afkeuring die dat in zijn omgeving tot gevolg had. Hij voelde zich een uitgestotene die door maatschappelijke kleingeestigheid beknot werd in het meest essentiële van het leven: de liefde. Vergeleken met het huidige verkrampte debat over pedofilie en pedoseksualiteit, was er midden jaren zeventig van kleingeestigheid echter weinig sprake.Ga naar eind4 Eerste Kamerlid Edward Brongersma van de PvdA was zowel binnen de politiek als in de media een pleitbezorger van seksueel contact tussen volwassenen en minderjarigen als het kind daarmee instemde.Ga naar eind5 Ook andere partijen waren van mening dat pedoseksualiteit niet langer strafbaar zou moeten zijn; zo loodste vvd-minister Frits Korthals Altes in 1985 een voorstel door de ministerraad dat seksuele omgang toestond tussen volwassenen en jongeren vanaf twaalf jaar.Ga naar eind6 Toch was pedofilie geen geaardheid waarmee men te koop liep. Het voorstel van Korthals Altes bijvoorbeeld stuitte onmiddellijk op veel maatschappelijk verzet en werd daarom niet bij het parlement ingediend.Ga naar eind7 Büch besefte dan ook terdege dat zijn jongejongensliefde, zoals hij het zelf noemde, in de praktijk nog steeds taboe was. Precies dat besef maakt de duiding van zijn pedofilie lastig. Want op het gevaar af dat ik de verdenking op me laad dat ik Büch wil vrijpleiten van een van de grootste taboes van deze tijd, heb ik mijn twijfels bij die geaardheid. | |
Droevige liedjesDie twijfel komt onder meer voort uit de strategische manier waarop Büch zijn vermeende pedofilie inzette. Zowel in zijn persoonlijke leven als in zijn poëzie gebruikte hij deze als een metafoor om de wanhoop, depressie en eenzaamheid uit te drukken die hem in deze periode tartten. Om aan zijn vrienden duidelijk te maken dat hij niet zomaar een beetje zwaarmoedig was of leed aan iets banaals als liefdesverdriet om een vriendin, vertelde hij over zijn gekmakende liefde voor ‘de heerlijke prinsen van jongensland’.Ga naar eind8 Hij vermoedde dat zijn vrienden het niet zouden wagen om zijn verdriet weg te wuiven met een relativerende opmerking en dat ze na het horen van zijn noodlottige relaas hem meer steun en aandacht zouden schenken dan wanneer hij met een meer alledaags drama bij hen had aangeklopt. Ook in artistieke zin bewees de pedofilie zijn nut. Sinds de middelbare school had Büch de ambitie om een groot dichter te worden. Een romanticus in hart en nieren, was hij ervan overtuigd dat poëzie | |
[pagina 106]
| |
Met Peter van Zonneveld, in 1975, ten huize van Boudewijn Büch. Foto Peter van Zonneveld.
het resultaat was van ‘the spontaneous overflow of powerful feelings’, zoals Wordsworth het ooit formuleerde.Ga naar eind9 Hij beschouwde een tragisch leven dan ook als een voorwaarde voor goede poëzie. Het probleem was echter dat zijn leven niet buitengewoon tragisch was, wat als bijkomend nadeel had dat hij geen overkoepelend thema kon vinden dat zijn los fladderende gedichten tot een oeuvre smeedde. Daarom dwong hij het leven in de juiste vorm. Novalis had tenslotte geschreven dat de wereld geromantiseerd moest worden; Büch begon met zichzelf. Op een avond in april 1974 ging hij bij zijn vrienden Gijs en Evelien eten. Daar bleek nog een tweede gast aangeschoven te zijn: een dertienjarige buurjongen, die ook Gijs heette. Boudewijn herdoopte hem onmiddellijk tot Gijsje, om hem te onderscheiden van ‘Grote Gijs’. Dat was ook het enige waartoe hij in staat was, want hij kreeg geen hap meer door zijn keel bij het aanschouwen van deze jongen met zijn ‘Mick Jagger smoeltje’.Ga naar eind10 Hij kwam woorden tekort om te omschrijven wat dit kereltje met hem deed: ‘iedere hap van hem vervulde mij met de allerhoogste geilheid, bij het toetje stikte ik bijna.’ Gelukkig vertrok kleine Gijs direct na het eten om met een vriendje te gaan spelen, Boudewijn ontredderd achterlatend. Nog diezelfde avond schreef Büch een aantal korte gedichten over Gijs. In de weken die volgden kwam een ware verzenvloed op gang. Ieder gedicht stuurde hij naar zijn mentor, Harry Prick, conservator bij het Letterkundig Museum. Prick voorzag deze ‘droevige liedjes’ niet alleen van uitgebreid commentaar, hij bracht Büch in de zomer van 1975 ook in contact met Martin Ros van De Arbeiderspers, die bereid bleek de gedichten uit te geven. Inmiddels was het leven van Büch, en daarmee zijn thematiek, drastisch veranderd. Hij was smoorverliefd geworden op een prachtige vrouw, genaamd Bernadette, die Gijsje van zijn troon stootte en de rol van muze overnam. Met gevoel voor zelfspot schreef Büch aan Van Zonneveld: ‘We zullen de paedofylie maar vergeten, dat was een beetje een uitgebreid grapje.’Ga naar eind11 | |
[pagina 107]
| |
De kinderlokker verteltMaar grapje of niet, Büch wist dat hij met dit thema opzien zou baren en dat was precies de bedoeling. Hij verkneukelde zich bij de gedachte dat zijn Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs zouden inslaan als een bom. Wat hem betrof, kwam op de achterkant van de bundel een foto van hem, gezeten op een bakfiets waarvan de bak uitpuilde van de kleine jongetjes terwijl woedende agenten hem achterna zaten, en werd het omslag voorzien van een buikband met daarop de tekst: ‘De kinderlokker vertelt.’Ga naar eind12 Zover zou het niet komen, maar Büch wist niettemin de aandacht voor zijn bundel te vergroten door in interviews te suggereren dat zijn Gijsjegedichten een autobiografisch thema hadden.Ga naar eind13 Of dat thema werkelijk zo autobiografisch was, is dus maar de vraag. Zijn leven en liefdes laten zien dat Büch zijn grootste passie elders vond. Niet tussen de lakens in de armen van een geliefde, maar in zijn bibliotheek tussen de bladzijden van zijn tienduizenden boeken. Hij mocht dan ontroerd raken door jonge jongens en het bed delen met een aantal bloedmooie vrouwen, maar hij werd echt opgewonden van ‘een heimelijke kus op het zachtfluwelen boekomslag van De Sade.’Ga naar eind14 Boudewijn Büch was tenslotte in de eerste plaats een biblioseksueel. eva rovers werkt sinds 2011 aan de biografie van Boudewijn Büch. Eerder schreef zij de veelgeprezen biografie van kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller, De eeuwigheid verzameld. |
|