Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 31
(2013)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Het leven bezien ‘sub specie aeternitatis’
| |
OorlogAls ik nu op dat interview terugkijk, heb ik het gevoel als een olifant door de porseleinkast gegaan te zijn. Sonja was een onbekende voor ons, over wie we een handjevol feiten kenden. Ze had aanvankelijk haar wetenschappelijke werk gecombineerd met creatief schrijverschap in de vorm van korte verhalen en een novelle, ze was Joods en één van de ongeveer negenhonderd Nederlanders die levend uit Auschwitz terugkeerden, en naar verluidt was ze homoseksueel. Twee van deze drie onderwerpen zouden wel moeilijk liggen, vermoedden we, en we lieten het aan de loop van het gesprek over of we ze überhaupt zouden aanroeren. Inmiddels besef ik dat alle op het eerste gezicht niet-confronterende vragen, bijvoorbeeld over haar jeugd, natuurlijk ook met de oorlog verbonden waren, en ik denk dat iedereen die Sonja goed kende en liefhad, het hart vastgehouden moet hebben bij de gedachte aan een interview door twee onbekende studenten. Soms zou je bepaalde gesprekken over willen doen: nadat Sonja in grote lijnen over haar leven verteld had, en daarbij waarschijnlijk gewoontegetrouw bepaalde perioden onbesproken had gelaten, confronteerden we haar er onverbiddelijk mee dat zij de oorlog had overge- | |
[pagina 40]
| |
slagen. De oorlog was bepalend voor haar leven en ze had er het vermogen aan overgehouden het leven ‘sub specie aeternitatis’ te bezien. Uit zelfbehoud leefde ze volgens het motto: ‘het is voorbij, verder’. Wat niet wil zeggen dat er geen reflectie was, of dat ze niet over de oorlog sprak. Maar op háár voorwaarden. Ze muntte zelfs een term, die ik niet eerder tegenkwam: ‘familieverlies’. Een praktisch woord, dat pijnlijke uitleg overbodig maakte.Ga naar eind2 Sonja was open en eerlijk, maar haars ondanks had ze een leven vol gebeurtenissen die ze liever gecamoufleerd hield, waarvan ik sommige pas na decennia begreep. Een levenslange vriend van haar, die naar ik hoorde vroeger de ene keer groen haar had en dan weer lila, maar die ik alleen als ranke grijze schoonheid kende, was haar zó trouw dat hij alleen maar knikkend bepaalde voorzichtige vragen van mij over Sonja bevestigde, dertig jaar na haar dood. Dat interview was in mei 1975. Om die tijd op te roepen: er was hernieuwde belangstelling voor de oorlog opgekomen. Grofweg ziet men nu de verwerking van de oorlog in drie fasen, zonder dat één thema exclusief de boventoon voerde. Eerst was er de nationale visie van bezetting en verzet, van het heldenepos met weinig interesse voor de kampen. Na rond 1972 komt er een politiek-economische visie en in de jaren negentig raakt men gefixeerd op de mensenrechten, inclusief de Jodenvervolging.Ga naar eind3 In gesprekken met Sonja in de tweede helft van de jaren zeventig leerde ik een in die tijd ongewone visie op de oorlog kennen, die zij bij stukken en beetjes ventileerde in de vele gesprekken bij een kop koffie in een kroegje, uitblazend na het werk. Die visie van haar werd pas twee decennia later in de jaren negentig in Nederland algemeen geldig (fase drie), toen men zich realiseerde dat ogen vaak ‘de andere kant opkeken wanneer op klaarlichte dag duistere dingen gebeurden.’Ga naar eind4 Aan Sonja's ziekbed ontmoette ik in 1978 ook een andere goede vriend van haar, Gerard Durlacher, die pas in 1995 in de bundel Niet verstaan in het verhaal ‘Sonja’ zijn ontmoeting met haar boekstaafde. Gerard vertelde mij ditzelfde verhaal zeventien jaar eerder, namelijk een maand na Sonja's dood in zomer 1978, waaraan hij een opmerkelijke uitlating toevoegde. ‘Jij denkt misschien’, zei hij, ‘dat ik heelSonja F. Witstein (1920-1978). Omstreeks 1947.
makkelijk over de oorlog praat, omdat ik het er nu steeds over heb. Maar ik praat er nooit over, en mijn kinderen weten er zelfs nog bijna niets van af. Het komt door Sonja's dood, dat dit ineens is opengebroken.’ Van haar sterfbed had hij geleerd hoe alles onherroepelijk voor je dood nog terugkeert, en in 1985, zeven jaar na Sonja's dood, verscheen zijn debuut Strepen aan de hemel. Oorlogsherinneringen. Hoe aardig ons interview in 1975 ook gelukt was, zelfs volgens kennissen van Sonja, toch begreep ik slechts een glimp opgevangen te hebben van de vrouw die zich achter de-kleine-dame-met-grotebril verschool. Zij hield van de goede verstaander en het halve woord en binnen de kortste keren vervolgden we het gesprek op haar termen. In halve zinnen of een paar woordjes kon ze iets heel essentieels tot uitdrukking brengen, en ze ging ervan uit dat ik dat begreep. Zo niet: jammer. Zo had ze een keer een televisieprogramma gezien - wat op zich al bijzonder was bij iemand die nooit tv keek - dat ging over de Rode Khmer in Cambodja. Over wat daar gebeurde, zei ze: ‘Dat is precies hetzelfde.’ Een zin van vier woorden. Tijdens | |
[pagina 41]
| |
Sonja F. Witstein. Datum onbekend. Archief Ellen Krol.
de hoogtijdagen van het zogenoemde ‘bloedbadendebat’ tussen 1975 en 1979, waarin het beleid van de Rode Khmer verdedigd of gerationaliseerd werd, door Chomsky incluis, lag het meer in de mode de vs als grote boosdoener te zien. Welk programma had ze gezien in de tijd van de collectieve zelfcensuur over de Cambodja-materie? Er blijken maar weinig mogelijkheden te zijn. Ze zal niet geduid hebben op een actualiteitenrubriek van de vpro, die in 1976 een volledige propagandafilm van de Rode Khmer had uitgezonden als betrouwbaar nieuws uit Cambodja.Ga naar eind5 Waarschijnlijk zag ze in datzelfde jaar een interview van Bernard Hammelburg met Cambodjaanse vluchtelingen in Parijs.Ga naar eind6 Negen dagen na Sonja's dood werd voor het eerst op de Nederlandse televisie zonder aarzeling over de absolute terreur van de Rode Khmer bericht.Ga naar eind7 | |
LeidenSonja heeft slechts korte tijd in Leiden gewerkt en het is duidelijk dat haar leukste jaren in Utrecht lagen. De vele bestuurstaken vielen deze geleerde pur sang zwaar, ook al omdat haar Leidse bedje bepaald niet gespreid lag. Maar de colleges gingen haar goed af; tot haar ontroering kwam een eerste groep jongerejaars na afloop van het semester met bloemen. Meteen na haar aantreden op het instituut aan het Levendaal volgde ik een kandidatenwerkgroep van haar over Balthazar Huydecopers Achilles. Ze liet ons als inleiding de poëtica van Aristoteles samenvatten, en daarna eventjes de belangrijkste theorie tot aan het Frans-Classicisme: had ik voor die tijd eigenlijk wel gestudeerd? Het was niet een onderwerp dat ze ‘samen met de studenten’ eens zou onderzoeken, zoals zo vaak de gewoonte is; ze kende de materie al van haver tot gort. Verder had ik hooguit als student-assistent van een andere sectie iets met haar te maken, maar onze voornaamste contacten waren na het werk. Zelf voelde ik me bijvoorbeeld aangetrokken door de historische letterkunde van de negentiende eeuw, die buiten haar leeropdracht viel, maar eenmaal aan een scriptie denkend probeerde ik na werktijd een paar onderwerpen op haar uit. Ze was niet te beroerd even mee te denken. De populariteit van Tollens intrigeerde mij en ik had ‘De receptie van Tollens’ bedacht. Op haar vraag hoe ik dat ging aanpakken, gaf ik aan ‘gewoon’ recensies te gaan verzamelen. ‘En als je dan leest: “De onvergelijkelijke Tollens heeft onze voor het huiselijk genoegen zo gevoelige landgenoten weer een nieuw meesterwerk geschonken” (ze schalde een zin als deze met passende pathos door het kroegje), wat dan? Levert het wat op, als je al deze zinnen onder elkaar zet?’ Ik viel geheel stil, want inderdaad had ik dat in mijn eenvoud gedacht. Daar moest ik dan maar eens over nadenken. Dat recensies pas betekenis krijgen in de context van alle recensies over het onderwerp, en in combinatie met heersende ethische en poëticale opvattingen, dat liet ze mij zelf uitvinden.Ga naar eind8 | |
HerinneringenVaak in mijn leven duikt Sonja ineens op, niet alleen in gedachten, maar soms ook in onbekende feiten. Zo ontdekte ik in Praag, waar ik sinds 2002 aan de sectie Nederlands verbonden ben, dat zij daar in hetzelfde gebouw aan dezelfde sectie eens gastcolleges Renaissance gegeven heeft. Natuurlijk | |
[pagina 42]
| |
Omslag van tweede druk (1986) van de novelle Bekentenis aan Julien Delande (1946).
niet op een saai moment, dat was niets voor Sonja, maar juist in het jaar van de Praagse Lente (1968), toen alles daar op z'n kop stond. Slechts drie jaar van mijn leven heb ik het geluk gehad Sonja te kennen. Dat was veel te kort. Waarover ik wel tevreden ben, is dat ik ieder gesprek ten volle heb benut. Alsof ik wist dat de tijd kort bemeten was, bepaalde ik meestal de agenda waarover gesproken werd. Sonja wachtte geamuseerd af, boog het onderwerp een beetje in haar richting en liet mij vervolgens genereus delen in haar opinies over van alles en nog wat. En dat was niet gering voor iemand met een ruime belangstelling voor literatuur (de oudere en de moderne), neerlandistiek, toneel, de positie van Israël, homoseksualiteit in de jaren vijftig, leven, liefde en vriendschap, honden, een proefschrift schrijven, Menachem Begin, een cao voor hoeren, het verschil tussen de vrouwenbeweging en de homobeweging, Gerrit Achterberg, motorschip St. Louis in 1939, de wereldpolitiek, om slechts een greep te doen. Een heel pak van Sjaalman werd aan mij doorgegeven. Jammer, dat ze niet (meer) schreef, dacht ik vaak, als ze sprankelend een verhaal vertelde; haar keuze voor de wetenschap was echter onomkeerbaar. Ze kon enorm opgaan in een gedachtewisseling, maar in haar achterhoofd was de klok nooit afwezig. Ik zou veel over die gesprekken en de ontwikkeling ervan kunnen zeggen; tekenend vind ik een tweegesprek, waaraan ik juist niet deelnam: ik zág het haar voeren. Het was een toevallige ontmoeting van Sonja Witstein met Frank Maatje tijdens het Filologencongres aan de Vrije Universiteit van 13 tot 15 april 1976. Ik zou met haar mee heen- en terugrijden naar Leiden, maar iets vroeger dan we hadden afgesproken, stelde ze voor om terug te gaan, omdat ze grote haast had. We spoedden ons naar de garderobe, maar daar voltrok zich de onverwachte ontmoeting met haar vroegere Utrechtse collega Algemene Literatuur Wetenschap, Frank Maatje, die doof geworden was. Iedereen leek met een boog om hem heen te lopen. In één seconde viel de haast van Sonja af. Ze ging naast hem zitten, pakte rustig uit haar tas pen en blocnootje en terwijl zij schreef en hij druk pratend antwoordde, discussieerden ze over een ongetwijfeld interessant literair-theoretisch onderwerp. Dat het niet over niets ging, zag ik aan de lichaamstaal van Maatje, die vol ongeduld zich oprichtend over haar schouder al meelas wat voor repliek er onder haar pen tevoorschijn kwam. Ruim gesticulerend gaf hij meteen een antwoord ten beste, waarna Sonja even rustig nadacht, en weer schreef. Dit ritueel herhaalde zich eindeloos vaak, door mij gadegeslagen vanaf een bankje in de verte, waar ik met mijn jas al aan op mijn terugrit wachtte. Ik had tenslotte geen haast gehad. Toen ze afscheid genomen hadden, zeker een uur later, was het enige wat ze erover tegen me zei: ‘Soms moet iets even.’
ellen krol studeerde in 1978 af bij de sectie Nederlandse Taal- en Letterkunde in Leiden, promoveerde in 1997 aan de Universiteit van Amsterdam, en habiliteerde in 2009 aan de Karelsuniversiteit in Praag. |
|