Winter en levenseinde
Toen mij in 2001 door Querido en Eybers gevraagd werd een bloemlezing samen te stellen voor de Boekenweek met het thema ‘Schrijven tussen twee culturen’, stond de dichteres erop dat het boekje
Uit en tuis zou heten, een titel die Hans Ester en ik al in 1995 hadden gebruikt voor de bloemlezing die wij ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag hadden samengesteld. In de eerste bloemlezing stond de verhouding van Eybers tot Zuid-Afrika en Nederland centraal. In de tweede
Uit en tuis koos ik ervoor om de 108 gedichten die ik had uitgezocht, in vijf afdelingen onder te brengen. Meer dan tien jaar later vind ik het frappant te zien hoe de afdelingen met elkaar samenhangen. Afdeling
ii bevat bijvoorbeeld gedichten die voornamelijk over het klimaat en het landschap van Nederland gaan. De nieuwe weersomstandigheden en de nieuwe omgeving worden met verwondering en intensiteit
Elisabeth Eybers, tegen de 70 jaar oud, in voor de auteur onbekende omgeving. Collectie Zuid-Afrikahuis.
waargenomen. In Afdeling
iv komen tegengestelde ruimten en tijden, Europa en Afrika, het heden en het verleden, aan de orde: het contrast tussen een aangeharkt ‘tabelleland’ en Eybers' ‘geweldige vaderland’, tussen beperking en ruimte. In afdeling plaatste ik gedichten waarin Eybers de ouderdom en de dood verkent.
Het valt mij nu op hoe vaak de gedichten in Afdeling ii over ouderdom en dood gaan, en die in afdeling v over het weer! De winter werd steeds meer een metafoor voor de dood. Zo schrijft Eybers in ‘Gaan jou gang’ (Respyt, 1993, geplaatst in Afdeling v):
om die vog uit my liggaam te wring
wat in weerwil van al jou pogings
tot dusver die dans kon ontspring
Wat opvalt in de laatste Eybers-bundels, is dat het zoeken naar een balans tussen ‘uit’ en ‘tuis’ een altijd avontuurlijke, maar steeds meer ontroerende dimensie heeft. Steeds meer blijkt iemand aan het woord te zijn die al op verkenning is aan de ‘anderkant’ van het aardse bestaan. In haar gedichten waarin ouderdom en dood centraal staan, blijkt dat de metaforen voor onaangepastheid van de immigrant in Nederland steeds nadrukkelijker ook het groeiende besef in zich hebben dat lichaam en geest een ultiem ‘grensgebied’ aan het betreden zijn.