Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 31
(2013)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
‘Op de schouders van onze voorgangers’
| |
[pagina 31]
| |
Nederlands. Hierbij maak ik gebruik van een rijke maar tot dusver niet aangeboorde bron: het omvangrijke archief van Jo Daan, dat berust in het Meertens Instituut.Ga naar eind8 Halverwege de jaren zestig hoorde Daan over Zweeds onderzoek naar resten van het Zweeds bij immigranten in de Verenigde Staten. Ze werd direct enthousiast en besloot tot een vergelijkbaar onderzoek naar het Nederlands van Nederlandse immigranten. Haar belangrijkste doel was informatie te verzamelen over oudere stadia van de Nederlandse streektalen, die in Nederland niet meer te horen waren. Daans hypothese was dat ze op die manier de negentiende-eeuwse Nederlandse dialecten kon terugvinden en ontwikkelingstendensen kon opsporen.’Ga naar eind9 zwo (het huidige nwo) kende subsidie toe aan de onderneming. In een persoonlijke brief aan prof. R.C. (‘Dick’) Clark van Kansas State University schreef Daan: ‘Het subsidie is aan de lage kant - jullie dollar is zo duur voor ons - en ik moet met enkele lezingen nog wat geld bijverdienen.’Ga naar eind10 Daan stopte veel energie in de voorbereiding: het leggen van contacten met Amerikaanse onderzoekers en instellingen en het vinden van geschikte informanten. In januari 1966 deed ze een anp-bericht uitgaan met een oproep, die door veel kranten in Nederland en in de vs werd overgenomen. Van 3 augustus tot 29 oktober 1966 trok zij met haar medewerker Henk Heikens door de vs en maakte bandopnamen van interviews met informanten. ‘De bijdragen van de informanten aan de opnamen waren heel verschillend; sommigen hadden veel te vertellen en praatten door zonder veel aanmoediging nodig te hebben, anderen waren moeilijk op gang te krijgen.’Ga naar eind11 Bij die laatsten zal haar soms wat overdonderende optreden geen goed hebben gedaan. Zo reageert ze tegen een correspondent die moeite heeft om Nederlands te spreken en dit wijt aan beginnende doofheid: ‘U praat toch niet met uw oren.’Ga naar eind12 Het onderzoek resulteerde in 112 audiobanden met een speelduur van 77 uur. Een klein deel daarvan is later door Daan en medewerkers getranscribeerd. Maar het zou tot 1987 duren - inmiddels is Daan dan al twaalf jaar met pensioen - voordat ze over dit omvangrijke onderzoek het boek Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten publiceerde. Tot dan toe had ze er slechts enkele lezingen en kleine artikelen over geschreven.Ga naar eind13 Dat publicatie zo lang op zich liet wachten, had een inhoudelijke reden, zoals Daan in het boek uitlegt: informatie verzamelen over oudere stadia ‘bleek achteraf een illusie door de onderlinge aanpassing van de streektalen, de invloed van het kerk-Nederlands erop en natuurlijk de sterke invloed van het Engels.’Ga naar eind14 Het taalgebruik van de informanten bleek grote individuele verschillen te vertonen door niet-taalkundige variabelen zoals verschillen in geloof, welstand, opleiding, en duur van het verblijf in de vs. Ook taalkundige variabelen zoals thuistaal en mate van tweetaligheid speelden een rol. Door deze individuele verschillen was het vrijwel onmogelijk om tot algemene conclusies te komen over ‘het’ Amerikaans-Nederlands. | |
Ik was te bissie...Uit de archiefstukken blijkt overduidelijk dat de lang verbeide publicatie niet zonder problemen tot stand kwam. Daan begint er in 1985 aan en merkt al snel dat ze hulp van Amerikanen nodig heeft. Op 3 mei 1985 neemt ze contact op met dr. Walter Lagerwey (1918-2005), die tot zijn pensioen in 1983 Nederlands had gedoceerd aan Calvin College, Grand Rapids. Lagerwey was onder meer bekend van Neen Nederland, 'k vergeet u niet uit 1982.Ga naar eind15 Ze vraagt zijn medewerking aan een ‘min of meer populaire publikatie over taalkundige implicaties van de grote emigratie naar de Verenigde Staten’. Ze spreken af dat Lagerwey de tekst van Daan zal becommentariëren en in het Engels vertalen, en dat Lagerwey het derde hoofdstuk over de taalpolitiek vanaf het midden van de negentiende eeuw zal schrijven. Hoe voorlijk de dan vijfenzeventigjarige Daan was, blijkt uit het feit dat zij Lagerwey op 14 november vraagt of hij de tekst kan invoeren op een computer, om de zetkosten te drukken. Ze legt uit: ‘Het werken op de computer moet wel even wennen (...). Ik heb het mezelf eigen gemaakt aan de hand van een Engelstalige gebruiksaanwijzing en dat was verschrikkelijk.’ Daans werktempo ligt beduidend hoger dan dat van Lagerwey. Ze jut hem op, en schrijft op 18 de- | |
[pagina 32]
| |
Jo Daan, Henk Heikens en twee Amerikaanse informanten. 1966.
cember: ‘Mijn excuses dat ik u zo opgejaagd heb, maar op mijn leeftijd weet je niet hoeveel tijd je nog hebt.’ Daan zal hierna nog twintig jaar werken. Op 17 februari 1986 gaat Lagerwey voor het eerst inhoudelijk in op de teksten die Daan hem heeft opgestuurd. Hij schrijft dat zijn belangstelling sterk uitgaat naar de menselijke, de sociale kant van het taalgebeuren en minder naar de taalkundige kant: ‘ik vind het erg moeilijk over het technisch analytische een oordeel te vellen’. Dat schiet Daan in het verkeerde keelgat: ‘Het is wat moeilijk voor me te begrijpen, dat u spreekt van een te technische aanpak, terwijl die [ten opzichte van de eerste opzet] zo weinig veranderd is’. Aan het einde van de brief schrijft zij: ‘Mijn kortste antwoord - en dan hoop ik u goed begrepen te hebben - is: Hier sta ik, ik kan niet veel anders meer op het punt waarop ik ben gekomen. Maar ik zou u wel willen vragen spoedig voor uzelf vast te stellen of u verder meewerken kunt en wilt.’ Het antwoord van Lagerwey ontbreekt (waarschijnlijk hebben ze getelefoneerd), maar op 18 april gaat Daan door met de correspondentie alsof er niets is gebeurd. In juni ontmoeten ze elkaar in de VS. Later, in december, verwijt Daan Lagerwey dat hij toen te weinig tijd heeft vrijgemaakt om met haar te overleggen. In de eerste brief na het persoonlijke contact, op 21 juni, is voor het eerst de formele aanhef ‘Zeer geachte heer Lagerwey’ veranderd in ‘Beste Walther’ [sic]. Op 1 augustus stuurt Lagerwey een deel van hoofdstuk drie op. Kordaat maakt Daan het af, stuurt het naar zwo en meldt dit aan Lagerwey. Deze schrijft op 13 september een brief aan ‘Beste Collega Daan’: Jij maakt afspraken met zwo en ik kan me om vele redenen niet houden aan een schema die jij hebt opgesteld. (...) Dat je mijn bijdrage hebt aangevuld en zogenaamd afgemaakt en dat aan zwo hebt voorgelegd als mijn bijdrage is niet eerlijk tegenover mij noch tegenover zwo. Ik sta er dan ook op dat je mijn bijdrage in zijn geheel gebruikt of in zijn geheel weglaat. Het lijkt mij in beide gevallen wenselijk dat je zwo in kennis stelt van wat er is voorgevallen. Ik heb dat zelf nog niet gedaan omdat ik je eerst nog even rustig hierover wilde schrijven. Mocht je besluiten om mijn bijdrage niet integraal op te nemen, dan zal je het hoofdstuk zelf moeten schrijven. Op 2 december stuurt Daan een zeer gedetailleerde reactie van drie kantjes die bolstaat van de verwijten. Ze concludeert: ‘Je zult je kunnen voorstellen dat ik zo niet wens voort te gaan. (...) Het voorwoord zal zo veranderd worden dat je alleen verantwoordelijk gesteld kunt worden voor het stuk dat je zelf geschreven hebt; in de versie die ik naar zwo gestuurd heb, heb ik je naam als vertaler al laten vallen.’ Waarna ze als slotzin voor de zekerheid toevoegt: ‘Ik neem aan dat het duidelijk is dat deze brief het einde van onze samenwerking betekent. Het ga je goed.’ Lagerwey laat dit niet op zich zitten: ‘In geen geval geef ik mijn goedkeuring aan het opnemen van slechts dat gedeelte dat je aan zwo hebt voorgelegd. Dat is immers niet af.’ Kennelijk laat Daan zich vermurwen, want in januari 1987 schrijft ze dat de opmerkingen van Lagerwey zijn verwerkt, dat het voorwoord is gewijzigd zodat de verantwoordelijkheden duidelijk zijn, en dat op de titel-pagina zijzelf als auteur zal worden genoemd, gevolgd door ‘met medewerking van W. Lagerwey’. Desondanks blijft de relatie koeltjes. De opmerking van Lagerwey in een vervolgbrief, dat hij zijn biografische kanttekeningen niet kan terugvinden, stuit bij Daan op weinig begrip: ‘Ik zou zeggen zoek eerst nog eens beter.’ En als Lagerwey vraagt of hij enkele exemplaren van het boek kan krijgen, schrijft zij: ‘Ik heb je (...) geschreven dat je voor je medewerking 3 exx. van het boek zult ontvangen. De betekenis daarvan lijkt me duidelijk en die van jouw vraag als reactie daarop is niet duidelijk.’ Voor Lagerwey is de maat nu vol. Op 9 maart 1987 schrijft hij aan ‘Geachte Mevrouw Daan’: | |
[pagina 33]
| |
Dat u hoofdstuk drie ongewijzigd laat na mijn protest maakt de kwestie van onze samenwerking voor mij steeds dubieuzer. Dat u tevreden bent met het door u geschreven vervolg zonder ongeveer 20 titels die in mijn bibliografie staan te hebben geraadpleegd lijkt mij onverantwoordelijk maar het boek moet en zal verschijnen. Ik herhaal het want ik wil heel duidelijk zijn: ik heb geen verdere belangstelling bij het boek, ook niet om een vertaling in het Engels te verzorgen. (...) Ik herhaal ook dat hoofdstuk drie, zoals ik dat heb geschreven, in zijn geheel dus, mijn werk is, en dat ik dus vrij ben om daarmee te doen wat ik wil, ook het uitgeven ervan, bijvoorbeeld als lezing. Wilt u de uitgever ook hiervan in kennis stellen. Ik wil in geen geval dat in een eventueel te verschijnen Engelse uitgave hoofdstuk drie uit de Hollandsche uitgave wordt overgenomen. Daartoe verleen ik niet het recht. Dit is de laatste brief uit het Lagerwey-archief. Nog in hetzelfde jaar verschijnt het boek Ik was te bissie... met als enige auteur Jo Daan. Het Woord vooraf eindigt met de woorden: Dr. Walter Lagerwey (Grand Rapids) had op zich genomen hoofdstuk 3 te schrijven, maar kon deze belofte door tijdsgebrek niet houden. De §§ 0 tot en met 3.2 van dat hoofdstuk komen inhoudelijk voor zijn verantwoording, maar voor de overige §§, de vertaling van de Engelse citaten, de korrektie van taal- en tikfouten is ondergetekende verantwoordelijk. | |
De subsidieaanvraagWaarom Daan zoveel haast zette achter de publicatie, blijkt uit andere stukken van het archief.Ga naar eind16 In 1983 besluit het Meertens Instituut om een nieuw onderzoek op te zetten, ‘Nederlands in de usa’, naar het verlies en behoud van het Nederlands bij afstammelingen van Nederlandse immigranten die rond de eeuwwisseling naar Amerika trokken. Uitvoerder is de dan net in de vs gepromoveerde Henriëtte Schatz. Daan geeft haar medewerking, maar schrijft in brieven aan derden herhaaldelijk weinig vertrouwen in de realisering te hebben. In 1986 volgt een aanvaring met het Meertens Instituut; de aanleiding is dat Daan voor haar publicatie subsidie wil vragen bij zwo. Jan Berns, hoofd van de afdeling Dialectologie van het Meertens Instituut, schrijft haar namens het instituut: ‘Voor een grote wetenschappelijke publikatie in de zin van zwo is analyse van het hele corpus nodig en dat gebeurt hier in het - weliswaar tijdrovende - projekt “Nederlands in de usa”. (...) Met een publikatie zoals die er nu ligt, rijd je dit projekt in de wielen.’ Daan trekt zich hier niets van aan en dient de aanvraag bij zwo toch in. Ze legt uit waarom de publicatie zo lang op zich heeft laten wachten (drukdrukdruk, en er was geen stimulering van buitenaf door ‘de toenmalige theorievorming in de linguïstiek’ - ze doelt waarschijnlijk op de opkomst van de generatieve taalkunde). Aan het slot van de brief schrijft ze met ontwapenende eerlijkheid: ‘Wat ik hierbij zend is zeker geen wetenschappelijk meesterwerk, maar wat er in staat is wel onmisbaar voor de voortgang van het onderzoek en een nietonbelangrijk deel kan niet door een ander verteld worden.’ Op 16 februari 1987 wijst zwo de aanvraag af: ‘De data-analyse is (...) te smal en de (niet statistisch uitgewerkte) analyse blijft aan de oppervlakte, of heeft betrekking op een te klein corpus om algemene uitspraken over de taal van de Nederlandse immigranten te kunnen doen. De centrale probleemstelling, de analyse van de taal, krijgt relatief weinig aandacht.’ Volgens haar kwam dit omdat het boek zowel voor de leek als voor de taalkundige bestemd was.Ga naar eind17 In een brief aan de Amerikaanse germanist William H. Fletcher (1948-) van 19 mei 1987 schrijft zij dat ze de indruk heeft dat de subsidie niet is verleend ‘omdat ik niet echt statistisch gewerkt heb. Dat heb ik om meer dan één reden niet gedaan. Belangrijk is natuurlijk dat ik het niet kan, wij hebben dat nu eenmaal niet geleerd. Maar even belangrijk is dat ik niet in het vaarwater van het Meertensinstituut wil komen. Het boek geeft in de eerste plaats weer wat ik als onderzoeker in 1966 heb ervaren.’Ga naar eind18 | |
De Engelse vertalingOndanks de afgewezen aanvraag verscheen Ik was te bissie... in 1987. Na de publicatie bleef Daan haar best doen om een Engelse vertaling te verzorgen. Nadat Lagerwey had afgehaakt, vroeg ze in septem- | |
[pagina 34]
| |
ber 1986 William Fletcher om de vertaling te maken. Daan had Fletcher leren kennen toen hij gastonderzoeker bij de afdeling Dialectologie van het Meertens Instituut was. Fletcher was inmiddels verbonden aan de us Naval Academy als assistant professor voor Duits. Hij vertaalt enkele hoofdstukken en vindt in 1990 de University of Michigan Press bereid het boek uit te geven. Maar persoonlijke omstandigheden geven de vertaler minder tijd dan voorzien, waardoor hij ondanks intensief aandringen van de kant van Daan het werk niet kan afmaken. Als de vertaling in 1996 nog steeds niet is ingeleverd, trekt de uitgever de stekker eruit. Waarmee na dertig jaar een einde komt aan het Amerikaanse avontuur van Daan. | |
BesluitUit de archiefstukken komen de enorme werkkracht en dadendrang van Jo Daan goed naar voren. Ze vaart een geheel eigen koers, maar ze walst ook wel enigszins over anderen heen. Ze houdt haar vakliteratuur goed bij en realiseert zich dat haar onderzoeksvragen uit 1966 door voortschrijdend taalkundig inzicht achterhaald zijn. Ze is ook eerlijk genoeg om dit toe te geven. Ze zocht de oude Nederlandse dialecten, maar vond interferentie tussen de dialecten en het Standaardnederlands, codeswitching en taalverlies: onderwerpen die pas decennia na de uitvoering van het onderzoek in de wetenschappelijke belangstelling kwamen te staan. Met de middelen die haar ter beschikking stonden, kon ze geen goede verbanden leggen tussen de grote hoeveelheid sociolinguïstische variabelen en het gevarieerde taalgebruik, waardoor het populaire boekje uiteindelijk voor taalkundigen weinig nieuws bevatte. Toen Jaap van Marle in 1986 als directeur van het Meertens Instituut aantrad, zag hij direct het belang van het Amerikaans-Nederlandse materiaal in. Hij ging zelf onderzoek doen en zette er een promovenda op, Caroline Smits. Zij verzamelde nieuw materiaal en trok statistische vergelijkingen met een deel van de gegevens van Daan uit 1966. Daan schreef in 1997 een ietwat zurige recensie van het proefschrift, maar gezien het voorgaande zal dat niemand meer verbazen.Ga naar eind19 Nog steeds is slechts een fractie van het Amerikaans-Nederlandse materiaal van Daan geanalyseerd. Inmiddels zijn nieuwe tijden aangebroken met nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Nu kunnen onderzoekers op de schouders van Daan gaan staan en met behulp van corpusonderzoek alsnog patronen ontdekken in de gegevens die ze bijna vijftig jaar geleden heeft verzameld. Dat zou het mooiste eerbewijs zijn dat we deze markante dialectoloog kunnen brengen. Op het Meertens Instituut is een stagiaire alvast begonnen een deel van de gegevens te digitaliseren...
nicoline van der sijs is hoogleraar Historische Taalkunde van het Nederlands aan de Radboud Universiteit Nijmegen en projectleider Nederlab bij het Meertens Instituut. Ze publiceerde o.a. Yankees, cookies en dollars. De invloed van het Nederlands op de Noord-Amerikaanse talen (2009). |
|