Marita Mathijsen
Vrouwentaal
Zou het mogelijk zijn om met behulp van een computerprogramma onderscheid te maken tussen vrouwenteksten en mannenteksten? Onlangs hield Karina van Dalen-Oskam, die in Amsterdam benoemd is tot Bijzonder Hoogleraar Computationele Literatuurwetenschap, haar oratie. Zij wil met bepaalde software proberen verschillen in stijl vast te stellen. Als case gebruikte ze de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart: zou te achterhalen zijn welke stukken Betje en welke Aagje schreef? Zij durft nog geen conclusies te trekken, maar stel dat het wel kan, zouden we dan met zo'n soort programma ook kunnen vaststellen dat vrouwelijke wetenschappers anders schrijven dan mannelijke? Dat dichteressen andere woorden, andere woordvolgordes, andere combinaties gebruiken dan dichters? Dat de taal die een romanschrijfster aan haar personages geeft, verschilt van die van de romanschrijver en, nog onwaarschijnlijker, dat zij een mannelijk personage toch vrouwelijke woorden of woordcombinaties toekent, en dat hij, de man-auteur, een vrouw mannentaal in de mond legt?
Toen Harry Mulisch in 1975 Twee vrouwen publiceerde, voelden veel lezers zich beetgenomen omdat de ik-figuur pas op pagina 16 een vrouw bleek te zijn. Ze gingen er voetstoots vanuit dat de ‘ik’ bij deze schrijver een man zou zijn. Vanuit feministische hoek kwam er kritiek: Mulisch mocht dan wel geprobeerd hebben in het hoofd van een vrouwelijke hoofdpersoon te kruipen, eigenlijk was Laura toch een aangeklede man. Wat dan weer flauw was van die feministen, want Mulisch had eindelijk eens als personage een ontwikkelde vrouw gekozen, met een beroep dat in de jaren zeventig meestal door mannen bezet werd, en niet een secretaresse, verpleegster of huisvrouw. Laura is gescheiden, conservator van een museum, een onafhankelijke vrouw dus, maar mannelijk kan ik haar niet vinden. Zou een computer kunnen vaststellen dat Laura's taal toch masculien is? En zou die het omgekeerde kunnen constateren voor de zeventiende-eeuwse chirurgijn Menno Molenaar, die de hoofdpersoon is in Nelleke Noordervliets roman Vrij man? En wat moeten we aan met Marjolijn en Maxim Februari? Zou de computer kunnen aanwijzen wanneer in het oeuvre van Maxim de testosteroninjecties begonnen? Flink wat jaren geleden was het boek Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus van John Gray mateloos populair. Die legde uit hoe mannen en vrouwen langs elkaar heen praten, vooral in relaties. ‘Nee, echt niet, ik heb vandaag geen zin,’ betekent in vrouwentaal dat zij behoefte heeft aan betere seks, terwijl de man die dat zegt, gewoon doodmoe is en wil slapen. Het verschil zit hem in ‘echt niet’; die woorden zou een man in die situatie nooit gebruiken.
Ik heb een kind met het Aspergersyndroom eens proberen uit te leggen dat mensen verschillende manieren hebben om dingen duidelijk te maken die je niet rechtstreeks wilt zeggen. Als je bij iemand op bezoek bent en die vraagt: ‘Wil je nog een kopje thee of heb je genoeg gehad?’ dan is het de hoogste tijd om je biezen te pakken. Als iemand zegt: ‘Je neemt toch nog wel een kopje thee?’ dan kun je gerust nog een uurtje blijven zitten. Het kind keek me scheef aan: ‘Waarom zeggen mensen dat niet gewoon?’ Dit is geen kwestie van mannen- of vrouwentaal, maar van de gelaagdheid van taal die wij hebben leren hanteren. Ik heb de indruk dat vrouwen er gevoeliger voor zijn, maar een computerprogramma zou nodig zijn om dat te bevestigen.
En hoe staat het met de taal van vrouwelijke wetenschappers? Zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn in een anonieme congresbundel de vrouwelijke en mannelijke bijdragen te scheiden op basis van het woordgebruik? Dat het onderscheid van levensbelang kan zijn, is wel gebleken uit de behandeling van hartpatiënten. Mannelijke huisartsen luisterden niet goed naar wat vrouwelijke patiënten hun vertelden en herkenden de signalen van een naderend hartinfarct niet, waardoor ze te laat ingrepen.
Ik ga weer even terug naar de literatuur. Truitje Bosboom-Toussaint, de enige schrijfster uit de negentiende eeuw die nog een beetje bekend is, is verweten dat ze een mannelijk schrijverschap beoefende, nota bene door de vrouwelijke wetenschapper Riet Schenkeveld-van der Dussen. Onlangs liet Annemarie Doornbos in haar proefschrift zien dat Bosboom juist de vrouwelijke stem vertegenwoordigt, en in allerlei verborgen metaforen en constructies klaagt over de positie van de vrouw. ‘Waarom zegt ze dat dan niet gewoon?’, zou je kunnen vragen, want er zijn toch ook duidelijke emancipatieromans geschreven waarvoor geen diepgaande analyse nodig is om te weten waarvoor de schrijfster pleit. Misschien wel omdat Truitje de vrouwelijke stem hanteert die niet direct wil zeggen wat ze bedoelt, maar hoopt dat ze toch begrepen wordt.