Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Beminnelijk, bescheiden en erudiet
| |
Schrijvers en geleerdenAls student ontmoette Kamerbeek grootheden als Lodewijk van Deyssel, Willem Kloos en Albert Verwey. Vijftig jaar later kon hij op college nog nadoen hoe Verwey in plat Amsterdams het gedicht van Jacques Perk voordroeg dat begint met de woorden ‘Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten.’ De Franse literatuur - waar hij dol op was - hield hij bij via de Nouvelle Revue Française. Zijn favoriete auteurs waren Bloem, Verlaine en Baudelaire. Later kwam daar ook Proust bij. Na zijn doctoraal in 1929 ging Jan Kamerbeek een jaar in het buitenland studeren. Allereerst in Keulen en Bonn, bij | |
[pagina 35]
| |
1 Portret van Jan Kamerbeek jr. (1905-1977). Foto: Peter van Zonneveld.
Oskar Walzel en Ernst Robert Curtius, en vervolgens in Parijs, bij Paul Hazard en Fernand Baldensperger - grote namen in de literatuurwetenschap van toen. In de jaren dertig was hij leraar Nederlands en geschiedenis in Leiden, Bilthoven, Tiel en Ede, waar hij in 1940 trouwde met Willy Koelewijn, zijn collega voor Engels. Dankzij de Amsterdamse Philologische Kring van de vermaarde slavist Bruno Becker kwam hij in contact met Russische symbolisten als Akhmatova. In Frankrijk bezocht hij bijeenkomsten van intellectuelen te Pontigny, waar hij vele Franse literatoren uit die tijd ontmoette. Een van hen vroeg of hij niet iets van Vestdijk in het Frans wilde vertalen; dat deed hij niet, wat hij later als een gemiste kans beschouwde. Tijdens de oorlog verhuisde hij van Ede naar een huis aan de Rijnkade te Arnhem, vlakbij de brug. Tijdens de oorlogshandelingen van 1944 ging het in vlammen op. Kamerbeek verloor niet alleen al zijn aantekeningen voor de dissertatie waar hij aan werkte, maar ook een schilderij van John Constable, waarvan hij de trotse bezitter was. Dat was een traumatische ervaring. Als leraar in Deventer speelde hij na de oorlog een belangrijke rol in het culturele leven van die stad. Hij nodigde vele sprekers uit, zoals Jan en Annie Romein, met wie hij vriendschappelijke betrekkingen onderhield. Dankzij de vele publicaties die intussen van zijn hand waren verschenen, werd hij in 1961 wetenschappelijk medewerker in de vergelijkende literatuurwetenschap, bij J.C. Brandt Corstius. Hij hield zich vooral bezig met Wilhelm Dilthey, Balzac, Sainte Beuve, Henry James, Allard Pierson, de Tachtigers, Huizinga en Bloem. Zijn favoriete bezigheid was het in kaart brengen van de geschiedenis van begrippen als ‘couleur locale’, ‘Renaissance’ en ‘décadence’. Zijn in 1962 verschenen bundel opstellen Creatieve wedijver werd bekroond met de Essayprijs van de stad Amsterdam. In 1966 verdedigde hij met verve zijn dissertatie Albert Verwey en het nieuwe classicisme. Spoedig daarna volgde zijn benoeming tot hoogleraar algemene en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (terugblikkend op dat jaar zou hij later glimlachend van ‘een bliksemcarrière’ spreken). Hier kon hij zijn broer de classicus als collega begroeten. Het was de tijd van de democratiseringsbeweging, in de jaren zeventig gevolgd door een methodenstrijd, die door jongere medewerkers op zijn instituut op weinig subtiele wijze werd gevoerd. In mijn herinnering kwamen ze elke maand met een nieuwe theorie. Zij waren de kampioenen van de teksttheorie. Ik geloof niet dat ze veel ophadden met literatuur. Eruditie was voor hen een vies woord. Daar moet de oudere Kamerbeek wel onder geleden hebben. Gelukkig stonden daar veel hartelijke contacten met collega's van verwante disciplines tegenover. Vooral met de estheticus Jan Aler kon hij het heel goed vinden, net als met de classicus en uitgever Johan Polak. | |
LeermeesterTijdens zijn colleges behandelde Kamerbeek zijn favoriete onderwerpen op basis van een grote verzameling citaten, afkomstig uit het werk van de meest uiteenlopende schrijvers. In die kleine kring was hij in zijn element. De literatuur stond daarbij steeds centraal, maar de geschiedenis, de kunstgeschiedenis | |
[pagina 36]
| |
2 Uitstapje naar de Alma Tadema-tentoonstelling in Leeuwarden, met Boudewijn Buch, Astrid Jensen en Peter van Zonneveld. Foto: Peter van Zonneveld.
en de filosofie kwamen ook ter sprake. Wat die colleges boeiend maakte, waren niet zozeer de behandelde citaten, maar wat hij er omheen vertelde. Als student maakte je kennis met auteurs van wie je nog nooit gehoord had, zoals Philarète Chasles, of Philothée O'Neddy. Ik heb die colleges drie jaar mogen volgen; ze hebben mijn referentiekader enorm uitgebreid. Voor wie eenmaal een scriptieonderwerp had, was Kamerbeek buitengewoon behulpzaam. Je kon hem 's avonds tot half elf bellen om zijn advies te vragen, en op het instituut stopte hij je steevast kleine briefjes toe met titels die je beslist moest raadplegen. Jan Kamerbeek was een ruimhartig mens. Hij liet velen onbekommerd in zijn eruditie delen. In zijn grijze, wat slobberige kostuum mocht hij dan de indruk maken een verstrooide professor te zijn, hij kon met de langharige studenten van toen goed overweg. Ik bracht hem in contact met mijn vriend Boudewijn Büch, met wie hij het prima kon vinden. Ze spraken vaak over hallucinogene middelen. Boudewijn hield zich in die periode bezig met de invloed van opium op de literatuur. Kamerbeek, die in de jaren vijftig door professor Bastiaanse vanwege zijn oorlogstrauma was behandeld met drugs (ik meen lsd), stond open voor dit onderwerp, en hielp mee met het zoeken naar uitspraken hierover. Nu besef ik hoeveel plezier zij gehad zouden hebben van de huidige zoekmogelijkheden op internet. Ik herinner mij allerhande uitstapjes. Zo trakteerde Kamerbeek ons op een bezoek aan de Alma Tadema-tentoonstelling in Leeuwarden in 1974: de Deense studente Astrid Jensen, Boudewijn Büch en mij (afb.2). Onderweg, in de eerste klas, vertelde hij ons over zijn fascinatie voor de kleurrijke zeventiende-eeuwse schilder Torrentius. Dat exposé duurde dan van Amsterdam tot Zwolle. En van Zwolle tot Leeuwarden liet hij ons delen in zijn bewondering voor Ernst Robert Curtius, bij wie hij gestudeerd had. Vlak na de oorlog had hij weer voorzichtig contact gezocht met de auteur van het standaardwerk Europaïsche Literatur und Lateinisches Mittelalter (1948). | |
VerhalenKamerbeek kon boeiend vertellen, en deed dat ook heel graag. Over zijn jeugd in Rotterdam, over de trams daar, over de diergaarde en de bibliotheek, over de oorlog, over zijn contacten met geleerden in binnen- en buitenland. Veel verhalen zijn me bijgebleven. In 1865 werd in Rotterdam het zevende Taal- en Letterkundige congres gehouden. Beide grootvaders van Kamerbeek waren daarbij aanwezig. Een van hen vertelde later aan zijn kleinzoon, dat zij tijdens de pauze met een aantal mannen tegen een zijmuur stonden te wateren. Opeens voegde de vermaarde Jacob van Lennep zich bij hen, met de woorden: ‘Waar er zoveel staan te pissen, hindert ook mijn pissel niet!’ Jan Kamerbeek en zijn broer Coen groeiden op tijdens de Eerste Wereldoorlog. Jan was pro-Frans, Coen was pro-Duits. Dat was helemaal niet zo vreemd, verklaarde hij, omdat er toen in Nederland nog een sterk anti-Engelse houding bestond, als erfenis van de Boerenoorlog. Daarom kozen velen hier volgens hem de Duitse kant. Zo kon het gebeuren dat beide broertjes thuis die wereldoorlog uitvochten met tinnen soldaatjes. Voor de oorlog leende hij eens van de Rotterdamse bibliotheek een uitgave van de gedichten van Mallarmé. Het viel hem op dat er veel potloodaantekeningen in stonden. Na het bombardement bracht hij het terug (de bibliotheek was behouden gebleven). Later besefte hij opeens, dat die aantekeningen van niemand anders dan van de dichter | |
[pagina 37]
| |
Leopold geweest moesten zijn. Mallarmé was toen betrekkelijk onbekend, en de boeken van Leopold waren na diens dood in deze bibliotheek terechtgekomen. Helaas moest hij toen vaststellen dat de aantekeningen door een overijverige functionaris waren uitgegumd! Jan Kamerbeek vertelde niet alleen met verve, hij las ook graag voor. Niet alleen op college, maar ook thuis. Hij heeft zijn echtgenote het complete oeuvre van Balzac en Proust voorgelezen. Hij hield ook veel van muziek, van Bach, Mozart, Schubert en vooral van Chopin. Wanneer dit zo in een betoog te pas kwam, kon hij plotseling beginnen met het al fluitend weergeven van een of ander muziekstuk. Zelf speelde hij viool (hij heeft altijd betreurd dat Chopin geen muziek voor viool schreef). Ook in de schouwburg was hij regelmatig te vinden; over de talloze voorstellingen die hij zag, kon hij dan weer boeiend vertellen. In 1976 ging hij met emeritaat. Zijn vrienden en collega's stelden de huldebundel Comparative Poetics samen. Een jaar later, op 8 augustus 1977, overleed hij, gezeten achter zijn bureau in zijn studeerkamer, aan een hartaanval. Het werk van Kamerbeek heeft internationale erkenning gevonden. J.C. Brandt Corstius wijdde er een boeiende beschouwing aan.Ga naar eind3 Ook Willem Otterspeer, die hem niet persoonlijk heeft gekend, heeft zijn werk in een lovend artikel treffend gekarakteriseerd.Ga naar eind4 Hij en ik proberen al geruime tijd subsidie te vinden voor een uitgave van zijn verzameld werk. Dat is tot op heden niet gelukt. We geven de moed niet op. Zo'n uitgave zou een passende hommage zijn aan een bijzonder mens: beminnelijk, bescheiden en buitengewoon erudiet. |
|