Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
‘Als in een kerk gebeden’
| |
[pagina 33]
| |
verlagen. Maar dat was weinig meer dan symptoombestrijding. Maar ook grote geesten kunnen hun beperkingen hebben. Laat ik er één noemen. De psychologie van alledag was, geloof ik, niet zijn beste kant. Ik vroeg me weleens af of hij wel begrip kon opbrengen voor de onvolkomenheden en angsten van zijn studenten. Het peil van die arme jongens en meisjes moet hem tegengevallen zijn. En dat je in je angst verkeerde dingen kon zeggen, leek buiten zijn begrip te vallen.Toen we eens samen, tijdens een excursie in Brussel, al een tijd lang op een groep studenten hadden staan wachten, opperde ik de mogelijkheid dat ze misschien dachten dat we ergens anders afgesproken hadden. Zijn reactie was: ‘Denken ze überhaupt wel.?’ Een grap, maar misschien toch ook weer niet helemaal. Toen hij heel oud was, vroeg hij mij of hij soms niet al te onbarmhartig geweest was. Ik heb hem maar gerustgesteld. Studenten kunnen inderdaad behoorlijk tegenvallen. En de laatste jaren was hij ook steeds milder geworden. En hoewel hij hoge eisen stelde, ontbrak het hem zeker niet aan populariteit. Eén keer leerde ik ook zelf een menselijk trekje van hem kennen. Nadat zijn emeritaat ingegaan was, droeg hij geleidelijk aan zijn overgebleven functies aan oud-leerlingen over. Zo vroeg hij mij of ik hem als curator van de Nutsacademie (een lerarenopleiding) te Rotterdam wilde opvolgen. Ik bevond me juist in de periode waarin ik mijn proefschrift wilde afronden. Hoewel Stutterheim mij verzekerde dat er niet veel werk aan vastzat, besloot ik de voorrang aan het promotiewerk te geven. Ik zei dus nee. Enige tijd later ontmoette ik hem op een bijeenkomst van een linguistisch dispuut waarvan we allebei lid waren. ‘Hé’, zei hij, ‘ik dacht dat je het zo druk had.’ Hij had dus duidelijk niet op mijn nee gerekend. Hij vond het vanzelfsprekend dat een oud-leerling desgevraagd een functie van hem overnam. Dit was echter slechts een onbeduidend rimpeltje
1 C.F.P. Stutterheim. Uit: Uit de verstrooiing. Gesproken en geschreven taalkundige beschouwingen. Bundel aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Leiden, 1971.
in onze relatie. Het totaal van mijn herinneringen is positief. Dat geldt zeker waar het de laatste jaren betreft, toen ik me wat vrijer tegenover hem ging voelen. Regelmatig bleven we met elkaar eten, hij bij mij of op zijn uitnodiging in een restaurant. Als het bij mij gebeurde, besloten we de maaltijd altijd door bo! te roepen. Vanwaar dit zeventiende-eeuwse tussenwerpsel? In een scriptie, met interpretatie van een zeventiende-eeuwse tekst, had een student dit tussenwerpsel, dat in de tekst nogal vaak voorkwam, steeds met ‘dienstbode’ vertaald. Maar hoe hard we ook riepen, de dienstbode kwam niet, en er zat niets anders op dan dat ik zelf de tafel ging afruimen. Een typerende anekdote: Stutterheim had een sterk ontwikkeld gevoel voor absurditeiten. Als ik weer eens bij een oude jaargenoot op bezoek ben, hebben we er plezier in versregels te citeren, bijvoorbeeld Adama van Scheltema's ‘als in een kerk gebeden’, en die dan met een sonore klank uit te spreken. We bootsen dan Stutterheim na en we moeten weer denken aan een man van wie we veel geleerd hebben (vooral kritisch denken) en aan wie we een schat van anekdotes te danken hebben. |
|