Frank Okker
Schrijversstemmen
Een jaar of wat geleden kocht ik op de Boulevard de Raspail in Parijs een 33-toeren grammofoonplaatje - vroeger beter bekend als een e.p.'tje - met daarop het stemgeluid van mijn favoriete Franse dichter, de surrealist Paul Eluard (1895-1952). Naar die stem en de voordracht van een aantal van zijn eigen gedichten heb ik nog altijd niet geluisterd. Dat stel ik uit tot een langdurige aanval van hevige somberheid of melancholie, waar Eluard met zijn even fraaie als verrassende verzen over de liefde me een probaat middel tegen lijkt.
Of dat werkelijk het geval zal zijn, weet je van tevoren niet, want met schrijversstemmen is het vaak merkwaardig gesteld. Ik luisterde destijds geïntrigeerd naar Lucebert, die met een warme en zorgvuldige dictie uit zijn eigen werk voorlas. Achter die stem zag je de schrijver in zijn groenblauwe V-halstrui ondersteunende armgebaren maken en met een mild spottende blik over zijn leesbril heen kijken.
A. Roland Holst daarentegen droeg zijn verzen voor alsof hij een bulderende zuidwester moest overstemmen. Wellicht bevond hij zich op dat moment voor zijn huisje aan de Nesdijk in Bergen en stond er werkelijk een wind van minstens tien Beaufort. Maar de meesten van zijn generatiegenoten kozen ook voor zo'n galmende weergave van hun poëzie. Vooral in het geval van J.C. Bloem vond ik dat erg jammer, omdat het in mijn oren afbreuk deed aan de bedrieglijke eenvoud die zijn verzen juist aantrekkelijk maakt.
Met romanschrijvers blijkt het ook vrijwel onmogelijk te voorspellen welke stem er bij de auteur van het werk hoort. Toen ik voor de eerste maal de tamelijk hoge stem van Willem Frederik Hermans hoorde, moest ik onwillekeurig denken aan een verongelijkte oudere vrouw die zich beklaagde bij een winkelier, omdat er een knoop aan haar nieuwe japon ontbrak. Jan Wolkers bezat eveneens een hoge stem, zij het dat die een stuk vriendelijker klonk. Een mogelijke verklaring was dat zijn zinnen aan het eind nog wat verder omhooggingen, zodat het leek alsof hij telkens vragen stelde. Die indruk werd versterkt doordat hij regelmatig de zin met een onmiskenbaar Amsterdams ‘hè’ besloot.
Het is weer een heel andere ervaring wanneer je, vaak volkomen onverwacht, met de stem van een schrijver geconfronteerd wordt door de telefoon. Het feit dat je de persoon aan de andere kant onmiddellijk herkent, geeft een merkwaardige vertrouwdheid, ook al heb je de schrijver nooit eerder ontmoet. Het gevaar bestaat zelfs dat je met wat kunstgrepen probeert het gesprek een poosje langer te laten duren, zodat die vertrouwde stem je nog een tijdje gezelschap houdt. Het overkwam mij destijds met Simon Carmiggelt, die ik een keer opbelde en tot mijn grote verbazing meteen zelf aan de lijn kreeg. Bij Hella Haasse deed zich de kans om het gesprek kunstmatig te rekken niet eens voor. Op het moment dat zij me belde, was ik niet thuis. Gelukkig sprak ze een uitgebreide boodschap in op mijn antwoordapparaat. Ik overwoog nog om haar stem een tijdlang op de band te laten staan, maar helaas, voordat ik de noodzakelijke technische kunstgreep had uitgevoerd, maakte zij de volgende ochtend al plaats voor een gesproken bericht van een garagehouder.
Wanneer je aan de biografie van een schrijver werkt, zou je natuurlijk graag weten hoe zijn of haar stem geklonken heeft. Soms kom je daar pas veel later achter. Na de verschijning van mijn boek over Madelon Székely-Lulofs stuurde de VPRO mij een zeldzame opname van haar stem toe. Die opname dateerde van 5 november 1951 -mijn geboortedatum - toen de schrijfster inmiddels 52 jaar oud was. Ik had verwacht dat Madelon, die in het voormalige Nederlands-Indië geboren werd en de eerste dertig jaar van haar leven voor het overgrote deel in de kolonie doorbracht, wel enkele sporen van een Indisch accent zou hebben, zo niet méér. Uit de opname viel daarvan niets te bespeuren. Ik hoorde een deftige en zelfs ietwat koele stem, die accentloos Nederlands sprak. Een Haagse dame, hoewel ze nooit in die stad had gewoond.
En nu maar afwachten wat de stem van Paul Eluard mij brengt.