Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
De hoogleraar die weigerde...
| |
[pagina 29]
| |
1 Albert Verwey ten tijde van zijn hoogleraarschap.
hij dan ook aan Emile Seipgens, de toenmalige secretaris van de Maatschappij: Ik verzoek u aan de Maatschappij mijn beleefden dank over te brengen voor de onderscheiding die zij mij had toebedacht, en, ter wille van hen die op mij gestemd hebben, de betuiging van mijn leedwezen dat ik haar niet kan aanvaarden.Ga naar eind4 Ook Van Deyssel bedankte voor het lidmaatschap, maar zijn houding was toch wat minder resoluut dan die van zijn mederedacteur.Ga naar eind5 Ruim twintig jaar later zou hij, waarschijnlijk gedreven door de mogelijkheid enige financiële ondersteuning van de Maatschappij te ontvangen, het lidmaatschap toch aanvaarden. Vanaf 1917 wordt hij vermeld in de Naamlijst der Leden, met, merkwaardig genoeg, het jaartal 1895 als ingangsdatum.Ga naar eind6 In de verslagen van de jaarvergaderingen van de Maatschappij is ook geen nieuwe officiële voordracht te vinden. Verwey zou echter zijn leven lang wars blijven van (literaire) verenigingen en bijbehorende eerbetuigingen. Voor wetenschappelijk eerbetoon maakte hij echter tweemaal een uitzondering. Zo zou hij in 1914 van de Rijksuniversiteit van Groningen een eredoctoraat in de Nederlandse letterkunde krijgen (dat hem, volgens zijn eerste biograaf Maurits Uyldert, vreemd genoeg werd toegekend voor zijn dichtkunst)Ga naar eind7 en in 1936 worden benoemd tot buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Waarom Verwey deze benoeming wel aanvaardde, blijft onduidelijk; ook de tafelredeGa naar eind8 die hij bij deze gelegenheid hield, geeft geen opheldering. | |
ProfessoraatHet Tweemaandelijks Tijdschrift ging in 1902 verder onder de titel De XXe Eeuw, en Verwey richtte in 1905, na een breuk met Van Deyssel, een nieuw tijdschrift op: De Beweging. Tot aan de laatste aflevering uit 1919 zou hij hierin zijn literair-historische artikelen blijven publiceren, die hij later zou bundelen in onder meer het tiendelige Proza (1921-1923). De wetenschappelijke kant van de letteren vormde een belangrijke pijler van het oeuvre van Albert Verwey. Het is daarom niet verwonderlijk dat een groep vrienden en bewonderaars van de schrijver hem in 1918 voordroeg als opvolger van professor Te Winkel. Verwey zat echter niet te wachten op deze leerstoel van de Universiteit van Amsterdam: hij zou hier naast Nederlandse letterkunde ook taalkunde moeten onderwijzen en bovendien wist hij al dat de Leidse hoogleraar Nederlandse letterkunde Gerrit Kalff hem op het oog had als opvolger.Ga naar eind9 De uiteindelijke benoeming tot hoogleraar aan de Leidse universiteit vond, bij Koninklijk Besluit, plaats op 14 november 1924. Verwey, die nooit enige officiële functie had bekleed, moest wennen aan de eisen die het ambt met zich meebracht: het bijwonen van vergaderingen, overleggen, inauguraties en recepties behoorden opeens tot zijn dagelijkse bezigheden. Hij schikte zich naar deze nieuwe verplichtingen, zolang deze niet conflicteerden met zijn principes. Het lidmaatschap van de Maatschappij bleek voor de kersverse hoogleraar toch een brug te ver. De ongebondenheid, die hij zijn leven lang had gekoesterd, zou hierdoor in het gedrang komen. Verwey volhardde daarom in zijn weigering toe te treden tot de Maatschappij, ook toen hem door een collega te kennen werd gegeven ‘dat het een “novum” zou zijn als de professor in de letteren geen lid zou zijn.’Ga naar eind10 | |
[pagina 30]
| |
Literaire relAan het einde van zijn professoraat raakte Verwey zijdelings betrokken bij een literaire rel tussen de dichter Hendrik Marsman en het bestuur van de Maatschappij. De commissie voor schone letteren had het advies uitgebracht Marsmans bundel Porta Nigra (1934) te bekronen met de C.W. van der Hoogtprijs. Het bestuur nam het advies echter niet over, wat tot een verhitte discussie leidde op de jaarvergadering in mei 1935.Ga naar eind11 De bestuursleden weken echter niet van hun standpunt af (een ingediende motie die de teleurstelling in de houding van de bestuursleden verwoordde, werd verworpen met 45 tegen 39 stemmen), maar een groepje vrienden van de dichter liet het er niet bij zitten. Halverwege juni ontving Verwey een vertrouwelijk schrijven met het verzoek de bijgevoegde protestbrief te ondertekenen.Ga naar eind12 De lijst van sympathisanten was indrukwekkend; men had onder anderen J.C. Bloem, P.C. Boutens, Jan Greshoff, A. Roland Holst, Charley Toorop, Simon Vestdijk en Carel Willink bereid gevonden het protest te ondersteunen. Op 21 juni schreef Verwey terug: In beleefd antwoord op de toezending van uw protest-concept deel ik u mede dat ik me van ondertekening wens te onthouden. Partijdigheid - het gewone kwaad van onze dagen - vind ik altijd bedenkelijk, in dit geval niet minder, maar ook niet meer dan anders. Bovendien zou het me slecht passen, waar ik altijd vrijwillig buiten de Mij gebleven ben, mij nu met haar besluiten in te laten. Hoewel Verwey positief tegenover het werk van Marsman stond (in de laatste jaargang van De Beweging nam Verwey gedichten van hem op), weigerde hij deze protestbrief te ondertekenen. Ook hier bleef Verwey zijn principes trouw: publiekelijk stelling nemen in een literaire ruzie waar hij part noch deel aan had, deed hij niet, en al helemaal niet omdat een van de partijen een vereniging betrof waarvan hij het lidmaatschap nooit heeft willen aanvaarden. |
|