Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
‘Een zo gematigd ketter’
| |
[pagina 25]
| |
1 Graf van Opzoomer en echtgenote. Begraafplaats Fangmanweg, Oosterbeek.
| |
Omstreden opvattingenOpzoomer dichtte de kloof tussen wetenschap en geloof, tussen weten en voelen. Dat leverde hem onder meer een controverse op met de Leidse hoogleraar in de theologie Johannes Henricus ScholtenGa naar eind3: ‘Wilt gij wat gij gevoelt, tot maatstaf der wereld maken, dan zoudt gij u gedragen als het kind dat in de donkere kamer aan een spook gelooft’. Opzoomer was overtuigd aanhanger van de liberale ideeën van John Stuart MillGa naar eind4 en verdedigde in woord en geschrift de ervaringswijsbegeerte versus de vigerende bespiegelende wijsbegeerte. ‘Waarneming en gevoel zijn de fundamenten van onze kennis’, hield hij zijn studenten voor. Twijfel - met name twijfel aan het geloof - werd uitgangspunt van zijn filosofie. Die opvatting werd hem in domineesland niet in dank afgenomen. ‘De twijfel des tijds, de wegwijzer der toekomst’: met zulke theorieën maakt men niet alleen vrienden. ‘Gij kunt u niet verbeelden, hoe Opzoomer toen in vele kringen gehaat werd. Men (...) beschouwde hem als een pest van ons land’, schreef een tijdgenoot. Maar de hooggeleerde werd ‘gedekt door een schild van achtbare mannen, die geregeld naast de studenten op de collegebanken plaatsnamen om zijn lessen aan te horen’, onder wie meteoroloog Buys Ballot en
2 Portret van C.W. Opzoomer. Litho naar een tekening door Johan Braakensiek voor De Amsterdammer, 1892.
ogenprofessor Donders. Deze mannen van gezag ‘vormden om hem heen een bolwerk, waarachter hij veilig voort kon gaan te denken en te arbeiden. Zo trok de razende storm voorbij. Langzamerhand werd de lucht helder. Thans kan men zich ternauwernood voorstellen, dat de naam van een zo gematigd ketter, van een zo vroom denker als Opzoomer zijn leven lang is geweest, velen eenmaal een rilling op het lijf joeg’. Opzoomer muntte uit door het stellen van onverwachte vragen, waarop hij dan zelf een uitvoerig antwoord gaf. ‘Wat dunkt u van den Christus.?’, vroeg hij zijn studenten bij de aanvang van het academisch jaar 1863 (afb.3). Zijn zelf gegeven antwoord voerde naar een fascinerende ontmythologisering van de persoon van Christus. Hier toonde zich de vrijzinnige protestant Opzoomer,Ga naar eind5 die er steeds op uit was het ware geloof tot zijn essentie terug te brengen. Hij veegde de vloer aan met bijbelse wonderen, zoals de wonderbare spijziging en de opwekking van Lazarus, en had weinig op met de evangelisten, die volgens hem elk historisch besef misten. ‘Dat er in de nacht van Jezus' geboorte een troep zingende herders bij het licht van een lantaren is aangekomen, heeft zeker geen enkele historische waarborg, en is een zeer platte verdichting’, stelde hij. | |
[pagina 26]
| |
3 Wat dunkt u van den Christus?
| |
GezinOpzoomer was getrouwd met professorendochter Adèle Aekersdijck (1857-1925). Het echtpaar had drie kinderen, twee zoons, beiden jurist, en een dochter, Adèle geheten naar haar moeder.Ga naar eind6 Adèle was een hoogst intelligent meisje, dat karig bedeeld was met uiterlijke schoonheid. Ze was voorbestemd om als een bijzonder product van de opvoedingstalenten van haar vader door het leven te gaan, ‘een kweekproduct uit de studeerkamer van de grote Opzoomer’, aldus Annie Romein-Verschoor. Een dochter ‘in wier genialiteit hij zich dagelijks verheugen kon’, schrijft haar biograaf.Ga naar eind7 Adèle blonk uit op twee gebieden: ze schilderde en ze schreef. Haar schilderwerk was niet onverdienstelijk, maar nogal braaf: stillevens en portretten. Haar prozawerk was interessanter. Als achttienjarige publiceerde ze al een compleet historisch drama in verzen in het Duits onder het pseudoniem A.S.C. Wallis,Ga naar eind8 Der Sturz des Hauses Alba, Trauerspiel in fünf Aufzügen (1875), over de lotgevallen van de Hertog van Alva en zijn zoon, datzelfde jaar gevolgd door een tweede historiestuk, Johann de Witt, Trauerspiel, eveneens in het Duits geschreven. De voorkeur voor de Duitse taal was niet vreemd. In huize Opzoomer werd veel Duits gesproken. Moeder had een Duitse opvoeding genoten, vakanties van de familie werden doorgaans in Duitsland doorgebracht, en Adèle ging er op kostschool. Bovendien was de hele academische wereld destijds voornamelijk op de Duitssprekende landen georiënteerd. Opzoomer sprak Duits alsof het zijn moedertaal was, trad regelmatig op in Duitsland als vertegenwoordiger van de Nederlandse universiteiten, kende de Duitse klassieken en vertaalde onder andere Hebels Allemanische Gedichte in het Nederlands. Zijn filosofiecolleges besloot hij steevast met een citaat uit Schiller. Van de zonen van Opzoomer werd er één burgemeester van Hellevoetsluis. Deze WalterGa naar eind9 gaf in zijn studententijd in Utrecht samen met de schilder/tekenaar Arthur Briët het gelithografeerde spotblaadje De Humorist uit, waarin cartoonachtige tekeningen à la Wilhelm Busch werden afgewisseld met geestige anekdotes en commentaren op het dagelijks leven. Het gevoel voor humor moet Walter van zijn vader geërfd hebben. In 1885 was er onder de buitenlandse studenten van Opzoomer een Hongaar, Geza Antal von Felsö-Geller geheten. De jonge theologiestudent viel op door zijn ijver, maar vooral door de bewondering voor zijn leermeester, die hem uitnodigde de discussies bij hem thuis voort te zetten. Deze invitatie leidde tot een beslissende wending in het leven van zijn naar romantiek hunkerende dochter. Toen Geza weer eens bij Opzoomer op bezoek was en Adèle met de thee binnenkwam, vroeg haar vader of ze geen zin had om Hongaars te leren.’Welja‘, antwoordde het meisje, ‘waarom ook niet?’ Zo kwam van het een het ander. Ze leerde Hongaars, trouwde met Antal en vertrok naar Hongarije. Daar werd haar man hoogleraar in de theologie te Boedapest en later bisschop van de calvinistische kerken van Trans-Danubië. Adèle bleef literair actief, vertaalde Hongaarse gedichten in het Nederlands en publiceerde van alles en nog wat over het leven in haar tweede vaderland.Ga naar eind10 | |
[pagina 27]
| |
Schone kunstenOpzoomer legde een bijzondere belangstelling aan de dag voor de schone kunsten. Zoals de meeste Utrechtse notabelen was hij lid van het genootschap Kunstliefde. Zo publiceerde hij in 1875 het geschrift Het Wezen en de Grenzen der Kunst. Welbespraakt als hij was, mocht hij in 1882 voor Kunstliefde de feestrede ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan houden. Hij deed dat met verve en hield een boeiend filosofisch-kunsthistorisch betoog over wat een kunstenaar nu precies zou moeten weergeven. Het was weliswaar de tijd van het realisme, maar Opzoomer vond bijvoorbeeld dat Jezus - ook al was die in werkelijkheid misschien een korte dikke man met puistjes - toch als de Ideale Man moest worden voorgesteld. | |
LaatstejarenOpzoomer verhuisde in 1890 naar Oosterbeek, nadat hij om gezondheidsredenen ontslag had genomen als hoogleraar, twee jaar voor zijn officiële emeritaat. Wie hem op Oosterbeek geattendeerd heeft, is onbekend, maar het dorp had in die tijd al de reputatie van een gezond en pittoresk retraiteoord. Het baatte hem niet. Op zondag 21 augustus 1892 zei hij na het ontbijt: ‘Ik word zo naar’, kreeg een beroerte en viel tegen mevrouw Opzoomer aan. Hij kwam niet meer bij kennis, overleed de volgende morgen en werd in zijn woonplaats Oosterbeek begraven. In zijn necrologie uitte Bernard van der Wijck, een van Opzoomers leerlingen, de vroom gebleken wens: Laat ons hopen, dat ook het graf van Opzoomer op het vriendelijke kerkhof van Oosterbeek, gelijk dat van Van Lennep en van Van's Gravenweert, in wier onmiddellijke nabijheid hij ligt, nog eens door de dankbare overlevenden met een eenvoudig, maar smaakvol monument moge worden versierd. Maar bij de waarheidslievende en opsmuk verafschuwende Opzoomer past beter de simpele steen die nog steeds zijn graf dekt.
4 Uitverkoop van Opzoomers werken. Advertentie in Het Nieuws van den Dag, 2 juni 1894.
|
|