| |
| |
| |
‘Uit hoofde van Uwe kunde en verdiensten’
Eervolle benoemingen voor Jacob en Wilhelm Grimm (1785-1863, 1786-1859)
Rita Schlusemann
In 2012 is het tweehonderd jaar geleden dat de sprookjes van Jacob en Wilhelm Grimm voor het eerst in druk verschenen (afb.1).Ga naar eind1 In veel landen groeien kinderen er nog steeds mee op; de verhalen vormen een onderdeel van het cultuurgoed, ook in het Nederlandse taalgebied. De erkenning van deze twee broers (afb.2) beperkt zich echter niet tot de sprookjes. Al in de eerste decennia van de negentiende eeuw werden Jacob en Wilhelm Grimm in Nederland met benoemingen geëerd voor hun niet aflatende ijver in het onderzoek naar de gezamenlijke taalgeschiedenis en verhaaltraditie.Ga naar eind2 Zo werd Jacob Grimm in 1813 benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Zijn broer volgde drie jaar later.
Aan deze benoemingen ging een andere vooraf, namelijk die van Jacob in 1812 tot lid van het Hollandse Instituutvan Wetenschappen, Letterkunde en Schoone kunsten, de voorloper van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.Ga naar eind3 De correspondentie tussen het Instituut en Jacob Grimm duurde van 1812 tot 1855 en omvat eenendertig brieven. De waardering die Grimm van het Instituut kreeg, kan in drie fasen onderscheiden worden.Ga naar eind4
| |
‘Membre correspondent’
Willem Bilderdijk, de toenmalige secretaris van het Instituut, stuurt Grimm op 1 maart 1812 een brief waarin hij hem meedeelt dat hij tot ‘membre corespondant’ is benoemd. Dit gebeurt nadat Grimm onder anderen Hendrik Willem Tydeman op het Comburgse manuscript attent heeft gemaakt. Deze informatie is voor het Instituut van groot belang en leidt tot een intensieve briefwisseling tussen Bilderdijk en Grimm. Deze contacten getuigen van wederzijdse interesse en van Grimms moeite om het Instituut van nieuwe publicaties te voorzien. Het Instituut apprecieert de inspanning van Grimm, met name voor het Comburgse manuscript, nadrukkelijk: ‘Vous remerciant des démarches que Vous avez faites’.Ga naar eind5
| |
‘Membre associe’
In september 1816 verkrijgt Jacob Grimm van de Tweede Klasse van het Instituut een ‘hogere’ benoeming tot ‘membre associé’. Het is voor het eerst dat
| |
| |
1 Titelpagina Kinder- und Hausmärchen. Berlin, 1812. (Kassel, Brüder Grimm-Museum, 8o Grimm 79)
een buitenlandse wetenschapper deze status door het Instituut krijgt toegekend. Bilderdijk informeert Grimm hierover in een brief van 1 september 1816 met de volgende woorden:
Jusqu'ici, Monsieur, elle n'a eû que des Correspondans;
mais la bonté du Roi notre Souveraine, nous ayant
permis d'avoir un petit nombre d'Associés, à choisir
parmi les savans etrangers des plus distingués, la
Classe n'a pas tardé de Vous nommer le premier, et
l'approbation du Monarque qui a confirmé notre
choix, nous a mis à même de Vous présenter cette
marque d'estime et de distinction. A ce titre, Monsieur,
Vous jouirez du droit de séance et de celui de Voter
Deze eervolle promotie kan beschouwd worden als bewijs van de toenemende achting voor Jacob Grimm van de kant van de belangrijkste wetenschappelijke overheidsinstantie. Door personele veranderingen bij het Instituut - Bilderdijk treedt in 1816 af als secretaris en wordt opgevolgd door Samuel Iperusz. Wiselius - neemt de intensiteit van
2 Portret van Jacob en Wilhelm Grimm, door Ludwig Emil Grimm, 1843. (Hanauer Geschichtsverein 1844 e.V.)
de correspondentie tussen de Duitse Associé en het Instituut in de tijd daarna af, maar Grimm blijft het Instituut voorzien van berichten over nieuwe publicaties en van andere informatie. Zo stuurt hij op 30 oktober 1817 een - eveneens recentelijk ontdekte - brief met nieuwe informatie over een manuscript uit Vlaanderen dat hij in Parijs heeft gevonden. Het gaat om een een handschrift met de Ysengrimus, geschreven in Gent, te dateren in de twaalfde eeuw. Ga naar eind7 Op 12 maart 1819 stuurt hij een exemplaar van het eerste deel van zijn grammatica Ga naar eind8: ‘J'ai lhonneur [sic] de vous
adresser un exemplaire de ma grammaire allemande que vous voudrez bien remettre en mon nom à la deuxième classe de l'Institut’. Ga naar eind9
Het Instituut betuigt elke keer opnieuw zijn grote achting voor Grimms werk en de toegestuurde informatie, zoals op 9 november 1817 door de secretaris Wiselius: ‘Je n'aurai pas besoin, j'espere, de Vous dire, en quel point la deuxième Classe de notre Institut, qui s'honore de vous compter, Monsieur, parmi ses Associés, se trouve obligée à Vous, pour des communications aussi intéressantes’.Ga naar eind10
| |
| |
| |
Geen lid meer
Nadat Jacob Grimm bijna veertig jaar lid is geweest, begint een nieuwe derde fase in de betrekkingen tussen hem en het Instituut, een fase van niet-lidmaatschap, die een gevolg is van de opheffing van het Instituut door de Nederlandse regering in de herfst van 1851. De nadruk die het onderzoek op deze fase heeft gelegd,Ga naar eind11 is mijns inziens één van de oorzaken van het beeld van de betrekkingen tussen Jacob Grimm en de Nederlanden tot nu toe.Ga naar eind12
Samengevat kan de briefwisseling tussen Jacob Grimm en het Instituut, met Bilderdijk als secretaris, worden gezien als een buitengewoon intensieve correspondentie van ideeën over taalhistorische kwesties. Na het vertrek van Bilderdijk als secretaris wordt de correspondentie wel zakelijker, maar niet minder vriendelijk. Het Instituut en Jacob Grimm erkennen en respecteren elkaar als belangrijke partners in de wetenschappelijke uitwisseling. Grimm informeert regelmatig over nieuwe vondsten waarvan hij denkt dat ze voor de wetenschapsgebieden van de Tweede Klasse van het Instituut interessant zouden kunnen zijn en hij stuurt zijn eigen publicaties en advertenties hiervan mee.
| |
Maatschappij der Nederlandsche letterkunde
Op 13 juli 1813 maakt C.H. Kneppelhout, de toenmalige briefschrijver van de Maatschappij, aan Jacob Grimm bekend dat hij op de laatste vergadering tot lid van de Maatschappij is gekozen, met de uitdrukkelijke vermelding dat de benoeming is geschied ‘uit hoofde van Uwe kunde en verdiensten’(afb.3).Ga naar eind13
Recentelijk heb ik een fragment ontdekt dat in deze brief van Kneppelhout is ingeplakt: een ontwerp van een in het Latijn geschreven brief waarin Grimm zijn dank betuigt voor zijn benoeming. De eigenlijke brief is nooit teruggevonden. Wel maakt Grimm in een brief aan Hendrik Willem Tydeman van 26 december 1813 melding van een bijlage voor de Maatschappij die hij in oktober 1813 aan de geadresseerde heeft gestuurd: ‘Waren Ihnen die meinigen lezten (aus der ersten Hälfte Octobers) noch richtig zugekommen? Ich wünschte es, wegen der beigeschlossenen Danksagung an die Leidensche Gesellschaft zu wissen weil ich doch wenigstens eine neue absenden müsste, falls das Schreiben verloren ist’.Ga naar eind14
De genoemde brief aan Tydeman met bijlage voor de Maatschappij is niet bewaard gebleven; het enige indirecte materiële bewijs voor de dankbrief van Grimm is dus het ingeplakte ontwerp in Kneppelhouts brief.Ga naar eind15
De twee volgende brieven van de Maatschappij aan Jacob Grimm zijn wel bewaard gebleven: één uitnodiging voor de algemene vergadering op 6 juli 1814 en één voor de vergadering op 5 juli 1815, gestuurd door de secretaris (en latere voorzitter) Matthijs Siegenbeek.Ga naar eind16
Niet alleen Jacob werd tot lid gekozen, ook zijn broer Wilhelm ontving deze eer. Op 23 juli 1816 schrijft Wilhelm aan de Maatschappij om deze te bedanken voor het lidmaatschap, dat hij op de vergadering van 3 juli 1816 heeft verkregen:Ga naar eind17
Cassel, den 23t July 1816
Wohlgeborner,
Hochgeehrtester Herr!
Ew. Wohlgeb. geehrtes Schreiben vom 9t July habe ich richtig erhalten und daraus ersehen, dass die Niederländische gelehrte Gesellschaft zu Leiden mich zu mit Vergnügen an und wünsche mich der Gesellschaft so ausgezeichneter Gelehrten würdig beweisen zu können.
Mit der Versicherung der vollkommensten Hochachtung
Ew. Wohlgeb.
gehorsamster DienerGa naar eind18
P.S.
Vor etwa acht Tagen haben wir das Vergnügen gehabt, die persönliche Bekanntschaft des Herrn Prof. Tydemann Ihres Herrn Sohnes hier zu machen und nur bedauert, dass sein Reiseplan ihm nicht einen längern Aufenthalt bei uns gestattete.
Deze eveneens nieuw ontdekte brief is in verschallende opzichten interessant: ten eerste omdat het een bewijs is dat Wilhelm Grimm een - nu helaas verloren gegane - brief over zijn lidmaatschap heeft gekregen, en ten tweede omdat hij onderaan
| |
| |
3 Brief van Jacob Grimm aan de Maatschappij van 17 juni 1863. Universiteitsbibliotheek Leiden/Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
zijn vreugde uitdrukt over een bezoek in Kassel van Hendrik Willem Tydeman, zoon van de classicus Meinard Tydeman.
Dan volgt een lange periode waarin niet gecorrespondeerd wordt - althans tot nu toe is er niets van aan het licht gekomen. Pas op 13 november 1859 schrijft de secretaris van de Maatschappij, Johannes Bodel Nijenhuis, weer een (nu in Krakow, Biblioteka Jagiellónska bewaarde) brief. Bodel Nijenhuis begint deze met de volgende woorden:
Hochwürdiger Herr Professor!
Es war uns ein angenehmes Augenblick da Dr. Janssen, der würdige President unsrer Gesellschaft, uns Ihre Grüße wohlwollend überbracht. Sie, hochverehrter Herr, waren seit 1813 eines unsrer Mitglieder; Nur dass Zufall machte aus Ihnen ein Auswärtiges Mitglied.
Waren Sie in 1848 nach Holland geflüchtet, Sie wurden ein Niederlander geworden seyn.Ga naar eind19
Bodel Nijenhuis wijst hier op Jacob Grimms langdurige lidmaatschap van de Maatschappij en op diens nauwe verbondenheid met de Nederlanders. Bovendien benadrukt hij diens grote verdienste voor de taalwetenschap, alsook de nauwe verbondenheid van Grimm met de Nederlandse wetenschap.
De negende en laatste brief van de briefwisseling met de Maatschappij is heel bijzonder - ook deze is nog niet zo lang geleden ontdekt.Ga naar eind20 Het is de reactie van Jacob Grimm op zijn eervolle benoeming naar aanleiding van zijn vijftigjarig lidmaatschap, hem verleend tijdens de vergadering van 18 juni 1863. Grimm dankt uitvoerig voor het ‘hoge, zeldzame’ eerbewijs, en betuigt:
welche grosze, seltne auszeichnung mir zugedacht und erwiesen worden ist. meinen gerührten dank bitte ich Sie der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde auszudrücken. es macht mich glücklich, einer gesellschaft, die mich schon vor langer zeit der aufnahme würdigte, nun gewissermaszen von neuem und noch enger anzugehören. (...) ich (...) fühle mich durch den mir bezeugten ehrenvollen Beifall auf das lebhafteste angefrischt. (afb.4)
| |
Overzicht
In totaal bestaat de correspondentie tussen de gebroeders Grimm en de Maatschappij uit negen brieven, die getuigen van de grote interesse en de waardering voor de prestaties van de twee broers op het gebied van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap:
1. |
13 juli 1813 |
Kneppelhout aan Grimm
Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1230 |
2. |
oktober 1813 |
J. Grimm aan Kneppelhout
Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1230 |
3. |
10 juni 1814 |
Siegenbeek aan J. Grimm
Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1652 |
4. |
10 juni 1815 |
Siegenbeek aan J. Grimm
Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1230 |
5. |
[.] juli 1816 |
M. Tydeman aan W. Grimm
niet bewaard |
6. |
23 juli 1816 |
W. Grimm aan M. Tydeman
Leiden, ub, amnl, map 83, nr. 29a |
7. |
13 nov 1859 |
Bodel Nijenhuis aan Grimm
Krakow, bj, Berliner Depot |
8. |
[21] juni 1863 |
Du Rieu aan J. Grimm
niet bewaard |
9. |
17 juni 1863 |
J. Grimm aan Du Rieu
Leiden, ub, amnl, map 93 |
| |
| |
4 Brief van Jacob Grimm aan de Maatschappij van 17 juni 1863. (Leiden, Universiteitsbibliotheek, AMNL, map 93)
| |
| |
5 Portret van Wilhelm en Jacob Grimm, door Elisabeth Maria Anna Jerichau-Baumann, 1855.
(Berlin, Staatliche Museen zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, Nationalgalerie, A I 663)
| |
Besluit
De erkenning van Jacob en Wilhelm Grimm door de Nederlandse wetenschappelijke instellingen het Hollandse Instituut en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde begon in 1812 en is sindsdien gegroeid en steeds meer vanzelfsprekend geworden (afb.5). De hier gepresenteerde correspondentie laat zien dat deze twee wetenschappers in hoge mate gewaardeerd werden om hun verdiensten op het gebied van de Nederlandse taal- en literatuurgeschiedenis. Nieuwe en bekende documenten kunnen leiden tot andere inzichten in de wetenschapsgeschiedenis van de negentiende eeuw, waarbij de ‘Europeesche vermaardheid’ van de gebroeders Grimm en hun pleidooi voor een gezamenlijke bestudering van het gemeenschappelijke Europese cultuurgoed ook in de huidige tijd als voorbeeld kunnen dienen voor een gemeenschappelijke Europese gedachte.
|
-
eind1
-
Kinder- und Hausmärchen, gesammelt durch die Brüder Grimm. 1. Bd. Berlin, 1812; 2. Bd. Berlin, 1815.
-
eind2
- Vanaf 1810 tot en met 1863 hebben de broers Grimm met meer dan dertig Nederlandse en Belgische collega's gecorrespondeerd. In totaal zijn inmiddels 284 brieven gevonden, waarvan ik in het kader van een door de ‘Deutsche Forschungsgeinschaft’ gefinancierd project veertig nieuwe brieven, ongeveer een kwart van het oorspronkelijke aantal pagina's, heb ontdekt. Zie R. Schlusemann, ‘Der frühe Briefwechsel Jacob Grimms mit den Niederländern Tydeman und Bilderdijk’. In: Cord Meyer, Ralf Päsler und Matthias Janssen (red.), ‘vorschen, denken wizzen’. Vom Wert des Genauen in den ungenauen Wissenschaften. Uwe Meves zum 14.Juni 2009. Stuttgart, 2009, p. 233-245; R. Schlusemann, ‘Jacob Grimm: pionier van de Neerlandistiek’. In: Matthias Hüning e.a. (red.), Neerlandistiek in Europa. Bijdrage tot de geschiedenis van de universitaire neerlandistiek buiten Nederland en Vlaanderen. Münster, 2010, p. 145-163. De niet-erkenning van Jacob Grimm in het Nederlandse taalgebied heeft maar heel kort geduurd: van 1810 tot het einde van 1811, de tijd waarin de brief die hij aan Hendrik van Wijn had
gestuurd, niet werd beantwoord, en waarin zijn oproep in de Algemene Konst- en letterbode werd genegeerd.
-
eind3
- In 1808 werd door Lodewijk Napoleon het Institut d'Amsterdam opgericht en het verkreeg kort daarna de naam Hollandsch Instituut. Het wordt gezien als de voorganger van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Na een reorganisatie en opheffing van het Instituut werd in 1851 de Akademie van Wetenschappen ingesteld met als doelstelling de ‘bevordering der Wis- en Natuurkunde in haren gehelen omvang’. In 1855 werd deze doelstelling uitgebreid met de ‘bevordering der taal-, letter-, geschiedkundige en wijsgerige wetenschappen’. Het archief wordt beheerd door het Rijksarchief van Noord-Holland in Haarlem. Over de geschiedenis van de Academie zie uitvoerig K. van Berkel, De stem van de wetenschap. Geschiedenis van de Nederlandse Academie van Wetenschappen. Dl.1, 1808-1914. Amsterdam, 2008. Het tweede deel van de geschiedenis is aangekondigd.
-
eind4
- Zie hierover: Rita Schlusemann, ‘“Van den Heer Grimm tot dankzegging voor zyne benoeming tot Correspondent”. Bekende en nieuw ontdekte documenten voor de wetenschapsgeschiedenis’. In: Internationale Neerlandistiek 49 (2011), p. 88-102.
-
eind5
- Brief van 22 juni 1813, overgeleverd in: Berlin, Staatsbibliothek Preußischer Kulturbesitz (=sbpk), Nachlass Grimm 807. Tot 1816 hebben Grimm en de secretaris elkaar in twintig brieven uitvoerig over taalhistorische aspecten geschreven, bijvoorbeeld over de woorden ‘haan’ en ‘hen’, onder meer in een bijlage van tien pagina's bij de brief van Jacob Grimm aan Bilderdijk op 9 december 1812.
-
eind6
- Brief van 1 september 1816, Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 807, fol. 29-30. Diplomatische transcriptie. Grimm antwoordt ook hierop meteen, deze keer in het Frans, en drukt zijn dankbaarheid uit. Zie uitvoerig hierover: Schlusemann 2011 (noot 4).
-
eind7
- Handschrift: Paris, Bibliothèque Nationale, lat. 8494. Brief: Haarlem, Rijksarchief van Noord-Holland (= ranh), Archief knaw, Inv.nr. 175/86, nr. 4. Grimms vondst was een sensatie, aangezien hij de eerste was die een Ysengrimus-handschrift had ontdekt. De Ysengrimus, ongeveer 6500 verzen lang en uit het midden van de twaalfde eeuw, is heel belangrijk voor de ontwikkeling van de dierenepiek aangezien hij de oudste versie is waar de vos en de wolf namen krijgen en als antagonisten gepresenteerd worden. Zie voor uitvoerige informatie de inleiding in: Jill Mann Mann (uitg.), Ysengrimus. Text with translation, Commentary and Introduction. Leiden, 1987, p. 1-10. Bij deze brief stuurt Grimm een exemplaar mee van een aankondiging van zijn te verschijnen werk Reinhart Fuchs, uiteindelijk pas in 1834 gedrukt.
-
eind8
- Hiermee bedoelt hij het eerste gedeelte van zijn Deutsche Grammatik, die hij per katern schreef. Hij liet dan elke katern die klaar was, drukken. Vanaf januari 1818 heeft Grimm er ongeveer veertien maanden aan gewerkt (J. Grimm, Deutsche Grammatik. i Dl. 1. Göttingen, 1819).
-
eind9
- Haarlem, ranh, Archief knaw, Inv.nr. 175/86, nr. 8.
-
eind10
- Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 572/2; eigen diplomatische transcriptie met behoud van de in het Frans gemaakte fouten.
-
eind11
- Zie W.E. Krul, ‘De Koninklijke Academie en de geesteswetenschappen’. In: K. van Berkel (red.), Het oude Instituut en de nieuwe Academie. Overheid en wetenschapsbeoefening omtrent het midden van de negentiende eeuw. Amsterdam, 2000, p. 91-162; zie ook van Berkel 2008 (noot 3).
-
eind12
- Zie uitvoerig hierover: Schlusemann 2011 (noot 4). Nadat Halbertsma Jacob Grimm in een brief heeft meegedeeld dat hij ‘met grote vreugde heeft vernomen’ dat Jacob Grimm voor een lidmaatschap bij de Academie heeft ‘bedankt’ (brief van 26 juli 1855, exemplaar: Krakow, Biblioteka Jagiellónska) informeert Grimm hem over de redenen. Hij wilde niet nog een keer het gevaar lopen afgezet te worden, en: ‘man musz mit den ehrenbezeugungen unter gelehrten nicht willkürlich umgehn, sonst verlieren sie allen werth, da sie an sich schon geringen haben können’ (28 juni 1856, ex.: Leeuwarden, Tresoar, 6185 Hs, Nr. 12, kopie van de originele brief).
-
eind13
- Origineel in: Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1230. Zie de transcriptie van de brief in Schlusemann 2010 (noot 2), p. 154-155. De verkiezing is ook terug te vinden in het verslag van de vergadering op 7 juli 1813 in het Jaarboek van de Maatschappij onder punt x: ‘Tot Leden zijn verkozen de Heeren Mr. A. van Goudoever, Professor en Rector te Zwol; Jacob Grimm, Bibliothekaris van den Koning van West-falen, te Kassel; A. ten Broecke Hoekstra, te Haarlem; R.W.J. van Pabst van Bingerden, te Kleef; Mr. Th. van Swinderen, Inspecteur van de Academie te Groningen, en W.J. Zillesen, Rector te Arnhem’.
-
eind14
- Universiteitsbibliotheek, Leiden, Archief Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, map 83, Nr. 27a; zie uitgave van de brief C. Soeteman, ‘Jacob Grimm und L.P.C. van den Bergh und H.W. Tydeman und andere Grimm-Briefe in der Universitätsbibliothek Leiden’. In: Brüder Grimm Gedenken 3, 1981, p. 249-257, hier p. 254-256. In zijn antwoordbrief op 12 januari 1814 schrijft Tydeman dat hij Grimms brief van oktober 1813 niet heeft ontvangen (zie E. Martin, ‘H.W. Tydeman und J. Grimm’. In: Anzeiger für deutsches Alterthum und deutsche Literatur 10, 1884, p. 160-184, hier p. 178).
-
eind15
- De brief wordt in mijn editie van de correspondentie tussen Jacob en Wilhelm Grimm met Nederlanders en Belgen uitgegeven.
-
eind16
- Exemplaren: Berlin, sbpk, Nachlass Grimm 1653 en 1230.
-
eind17
- De brief van de Maatschappij met betrekking tot het lidmaatschap is tot nu niet gevonden, wel is in het Jaarboek van de Maatschappij van 1816 (punt x.) de keuze vermeld.
-
eind18
- Ex.: Leiden, Universiteitsbibliotheek, map 83, nr. 29a. De handtekening van Wilhelm Grimm is eruit geknipt en zijn naam is door een andere hand erbij geschreven.
-
eind19
- Ex.: Krakow, Biblioteka Jagiellónska. Eigen transcriptie van de brief met behoud van de door Bodel Nijenhuis gemaakte fouten in het Duits.
-
eind20
- De brief (ex. Leiden, Universiteitsbibliotheek, amnl, map 93) is ook afgedrukt in Schlusemann 2009 (noot 2), p. 244.
|