Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De Hoop des Wederziens
| |
[pagina 8]
| |
Leiden bezocht, zijn gedicht ‘De val van Napoleon’ voor de leden van herensociëteit Amicitia. Daarin benadrukte hij dat de tijden van de Franse tirannie definitief voorbij waren en dat er nu een tijdperk van vrede zou aanbreken: Juicht, Volken, en aanbidt! het uur des oordeels sloeg;
Ziet, ziet het heilig zwaard reeds vlammend opgeheven!
Hoort, hoe, rondom den Troon, die uwen geesel droeg,
De vloek weergalmt zijns Naams, die korts nog de
aard deed beven,
Daar stort hij neer, die Troon! op snood geweld gegrond;
Van bloed en tranen zwaar; - hij sleept den dwing'land
mede!
De donder van zijn val dreunt over 't wereldrond,
En de aarde is één gejuich: Verlossing! Zegen! Vrede!Ga naar eind3
| |
De tranen van het hartOok in persoonlijk opzicht ging het hem aanvankelijk voor de wind. In 1784 huwde hij met Martha Jacoba Luzac (1756-1816), de zus van professor Johan Luzac. Hij kwam op 12 januari 1807 bij de buskruitramp om. Martha Jacoba schonk De Kruyff drie zonen en drie dochters (afb.3). Hun zoon Jan zou eveneens enige naam als dichter maken.Ga naar eind4 Begin 1816 pakten zich donkere wolken boven hem samen: zijn echtgenote werd ernstig ziek. Ze overleed op 28 februari. Jan de Kruyff was ontroostbaar, zo schreef hij in de Leydse Courant: Mijne dierbare Echtgenoote, Vrouwe Martha Jacoba Luzac, de steun, de troost, de vreugde mijnes levens, is heden morgen, na een smertelijk lijden van eenige weken, aan eene Borstkwaal en bijkomend ongemak in de Keel, door een zachten dood van mij weg genomen, in het zestigste Jaar haars ouderdoms, het twee-en-dertigste onzer hoogst gelukkige verëeniging;Hoe bedroefd De Kruyff ook was, hij ontleende troost
1 Portret van Jan de Kruyff junior, door anonieme kunstenaar. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden.
aan zijn geloof. Maar haar afwezigheid drukte zwaar op hem. Om zijn verdriet te verwerken en uiting te geven aan zijn gemoed schreef hij datzelfde jaar een dichtstuk in twee zangen, dat in 1817 in druk zou verschijnen: De Hoop des Wederziens.Ga naar eind6 Hij wilde er de nagedachtenis van zijn ‘onschatbare en onvergetelijke’ echtgenote mee eren. Mogelijk was hij geïnspireerd door Klopstock en diens thematiek over de hereniging met de gestorven geliefde. De Kruyffs voordracht te Leiden in oktober 1816 moet een verpletterende indruk hebben gemaakt op de toehoorders. Tollens, die erbij was, herinnerde zich in 1851 hoe de ‘waardige en grijze Dichter’ vooraf had benadrukt dat zijn vers ‘geen dichterlijke vinding’ was, maar de ‘uitstorting van zijn diep bewogen hart en zijner troostvolle hope’. Tijdens de voordracht hing het publiek aan zijn lippen en was het muisstil, aldus Tollens: ‘Als zijne stem van aandoening beefde, klopte er menig hart van medegevoel, en als, in den tweeden zang, zijne tranen hem meer dan eens dwongen, zijne rede af te breken, wischte zich menige toehoorder de oogen. Ik schaam mij niet, tot de zoodanigen te hebben behoord.’Ga naar eind7 Ook de Vaderlandsche Letter-Oefeningen waren positief: ‘Wij kenden den Heer de kruyff als | |
[pagina 9]
| |
2 Portret van Jan de Kruyff junior, door Rienk Jelgerhuis. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden.
dichter; wij herinnerden ons van hem zelfs een en ander klein stukje van uitstekende waarde; maar dit wederzien - op zoodanig iets, bij 's mans klimmende jaren, bijna niet meer hopende, verraste en verbaasde - neen, verrukte ons.’Ga naar eind8 De droeve zanger hield zijn publiek voor dat er altijd de hoop bestaat op hereniging met de verloren dierbaren. Maar wie de dood ontmoet, ziet zich eerst als door een ‘zwart gordijn’ van hen gescheiden: Vergeefs, vergeefs beproefd, dien voorhang door te
dringen!
't Vermetelst ongeduld keert, onbevredigd, weer,
En zinkt, weemoedig, aan den voet des scheimuurs
neer.
Daar achter - eeuwig licht en ongekende luister;
Aan deze zijde - 't graf en ondoordringbaar duister.Ga naar eind9
3 Familieportret van Jan de Kruyff junior, samen met zijn vrouw Martha Jacoba Luzac en de kinderen Jan en Emilia Hillegonda, door Rienk Jelgerhuis. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden.
Ach! konden, in heur vloed en brandende op haar asch,
Mijn tranen zeggen: wat zij eenmaal voor mij was!
Vergeefs - zij kunnen 't niet, hoe vurig uitgegoten!
Hier, in dit hart alleen, hier ligt haar beeld besloten,
En voor dat gloeijend hart, dat haar geheel genoot,
Zijn zelfs die tranen koud - is elke beelt'nis dood!Ga naar eind10
De Kruyffs geloof moet door de dood van zijn echtgenote op de proef zijn gesteld. Hij werd geteisterd door wanhoop: ‘En zij - en zulk een schat is nu voor mij verloren! / Ja! - onherroep'lijk weg! voor eeuwig! - ja - verloren!’Ga naar eind11 Maar hij probeerde zichzelf voor te houden dat hij niet moest twijfelen: Hier gaat een zwaard van vuur door merg en
beend'ren henen;
Hier is maar ééne troost: het uitzigt op heréénen;
En wee! den armen wee! die deze hoop bespot;
Hij heeft of nooit bemind, of wanhoop wordt zijn lot.Ga naar eind12
Zelf had hij zijn vrouw innig bemind. Hij blikte terug op de laatste nacht dat ze geleefd had: Toen ik daar, afgetreên door ziel- en ligchaams-smart,
Ter prooi der wreedste pijn van een gefolterd hart,
| |
[pagina 10]
| |
Nabij de Dierbre lag; haar worsteling moest hooren,
Maar, voor mijn arme kind, mijn angst en tranen
smoren;
Toen ik, met oor en hart, aan hare sponde hing,
En elke bange schok mij, koud, door de ad'ren ging.
Toen in mijn duist're ziel geen vonkje hoop meer blikte,
En ieder uurslag, als haar doodsklok, mij verschrikte.Ga naar eind13
Toen de geliefde overleed, was de dichter ontroostbaar en in de greep van de wanhoop: Hoe vloog ik op, - mijn smart, mijne onmagt gansch
vergeten,
En stond reeds voor haar bed, schier zonder 't zelf te
weten;
En lag reeds aan haar borst, en riep haar keer op keer,
En kuschte haar! vergeefs! - helaas! zij was niet meer.
(...)
En ik... hoe stond ik daar! ja, als aan de aard geklonken,
Verplet - verbrijzeld - in mij zelven weggezonken;
Aan al de folt'ring van het grievendst wee ten doel!Ga naar eind14
Aan het sterfbed gezeten, kreeg hij echter plots het gevoel alsof zijn vrouw tot hem sprak. Hierdoor maakte zijn wanhopige smart geleidelijk plaats voor een ander soort verdriet. Hij voelde dat hij haar, hoewel zij voorgoed verdwenen was, eenmaal terug zou zien. Door tranen overmand wierp hij een laatste blik op haar lichaam en gaf haar daarna aan de aarde prijs. Het vers eindigt met de ontroerende regels: Gij zijt de mijne nog, schoon hier voor mij verloren.
Ook ik blijf de uwe steeds, schoon nog aan de aard
verkleefd;
Terwijl reeds uwe geest in hooger kringen zweeft!
Wat afstand tusschen ons!.. geen nood! - hij zal niet
hind'ren.
Met elke schreê naar 't graf, zie ik hem staag
vermind'ren.
God weet, hoe weinig nog! maar ook, - hoe lang
verbeid,
Zij komt - de laatste, die ook mij ter ruste leidt.
Zij komt, de laatste komt, - en de afstand is verdwenen;
Zij komt, - de laatste komt, en - eindigt in heréénen;
Eerst, waar ons 't zelfde graf zijn stillen schoot zal bien,
En dan - o zaal'ge Hoop! en dan - bij 't wederzien.Ga naar eind15
| |
BesluitDe hereniging in het graf liet niet lang op zich wachten. Jan de Kruyff ontsliep één dag voor Kerstmis, op 24 december 1821 in Den Haag, ‘na eene kortstondige ziekte, aan een plotseling verval van krachten’.Ga naar eind16 Hij had zijn vaderstad twee jaar daarvoor verlaten om bij zijn jongste dochter en haar echtgenoot te kunnen wonen. Of hij zijn geliefde Martha Jacoba Luzac heeft weergezien, zoals hij vurig hoopte, weten we niet. Maar met zijn dichtstuk De Hoop des Wederziens, dat tot twee keer toe herdrukt werd, heeft Jan de Kruyff junior voor haar een onvergetelijk monument opgericht dat het verdient opnieuw gelezen te worden. |
|