Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Van etymoloog tot archivaris
| |
[pagina 3]
| |
Portret van Hendrik van Wijn door H. Pothoven / Rein. Vinkeles, 1791. DBNL.
Wat de studie van de geschiedenis betreft, is Van Wijns naam voor eeuwig verbonden met het Nationaal Archief. In 1802 werd hij tot archivaris van de Bataafsche Republiek benoemd, waarmee hij de grondlegger werd van de instelling die zich tegenwoordig presenteert als het ‘nationaal geheugen’.Ga naar eind7 | |
Fantastische etymologieHadden letterkunde en vooral geschiedenis Van Wijns bijzondere belangstelling, met taalkundige onderwerpen heeft hij zich toch wel eens beziggehouden. In zijn jongere jaren, wel te verstaan. Sommige van zijn taalkundige stukken zijn uitgegeven, bijvoorbeeld in de Nieuwe by-dragen. Andere bestaan alleen in handschrift of in een recente editie.Ga naar eind8 Veel energie moet Van Wijn gestoken hebben in de historisch-taalkundige tekst die hij prepareerde voor de zitting van Minima Crescunt van 5 augustus 1762.Ga naar eind9 Hij bedrijft er een vorm van etymologie die J. Wille ‘fantastisch’ heeft genoemd, niet als superlatief, maar in de betekenis van fantasierijk.Ga naar eind10 Van Wijn volgt de etymologische methode van de in heel Europa beroemde Schola Hemsterhusiana, genoemd naar de classicus Tiberius Hemsterhuis (1685-1766).Ga naar eind11 Die houdt, kort gezegd, in dat de taal in eerste instantie zou zijn opgebouwd uit eenlettergrepige vormen van een klinker en een medeklinker. De medeklinker heeft een oerbetekenis. Zo zou de p de oerbetekenis ‘drukken’ hebben. Door aan de p vervolgens de klinkers a, e, i, o en u toe te voegen en naar behoefte ook medeklinkers, kunnen de oorspronkelijke betekenissen voor allerlei woorden met een p blootgelegd worden. Zo is pad te verklaren als ‘het teken van een ingedrukte voetstap’ en pekel onder verwijzing naar ‘de zamendrukking van het zout om pekel te maken’, waarin dus steeds de oerbetekenis van drukken doorklinkt.Ga naar eind12 Van Wijn stond zeker niet alleen in deze benadering. Hij volgde zoals gezegd de Schola Hemsterhusiana, maar ook in de neerlandistiek waren anderen hem voorgegaan. In de Maendelijksche by-dragen was in 1761 in aflevering 38 al een stuk verschenen met de weinig precieze titel ‘Mengel-waarnemingen’, maar met de al veel preciezere ondertitel ‘Over eenige worteldeelen der Nederduitsche tale’.Ga naar eind13 Het stuk besloeg slechts twaalf bladzijden, maar werd gevolgd door een bijlage van ook twaalf bladzijden plus een methodologische toelichting van tien pagina's, waarin het Hemsterhusiaanse perspectief werd geschetst.Ga naar eind14 De auteurs waren het Utrechtse buitenlid van Minima Crescunt Meinard Tydeman (1741-1825), Herman Tollius (1742-1822) en de Leidse hoogleraar Oosterse talen Jan Jacob Schultens (1716-1778).Ga naar eind15 Dit eerste stuk gaat hoofdzakelijk over woorden met een b, en in het bijzonder over de oerbetekenis van opgezwollenheid in woorden met het deel bal, bol of iets wat daar op lijkt. Die koppeling van de oerbetekenis aan een woord en niet aan een medeklinker maakt het stuk minder streng in de Hemsterhusiaanse leer, en juist daarom voegde Schultens de methodologische toelichting toe, die ook een oproep was tot meer strengheid. In de Nieuwe by-dragen van 1763 verscheen een stuk van Tollius waarin hij de t, met als oerbetekenis ‘trekken’, systematisch koppelt aan klinkers en medeklinkers: tand is dan ‘waermeê het wild gedierte trekt en scheurt’, en tend is ‘dat [wat] zich uittrekt, uitspant’.Ga naar eind16 Enzovoorts. Tollius had zijn stuk in het voorjaar van 1762 al voorgedragen voor de leden van Minima Crescunt en een paar maanden later volgde Van Wijn dus met | |
[pagina 4]
| |
Ledenlijst van Minima Crescunt, met Van Wijn op de tiende plaats. Universiteitsbibliotheek Leiden/MNL.
| |
[pagina 5]
| |
zijn stuk over de p.Ga naar eind17 Tollius' artikel over de t werd gepubliceerd in de Nieuwe by-dragen, dat van Van Wijn over de p echter niet. Waarom, vraagt men zich af.Ga naar eind18 Jan Noordegraaf werpt op dat de geest van Hemsterhuis c.s. misschien alweer geweken was in de neerlandistiek. Niet in algemene zin, zoals hij aangeeft,Ga naar eind19 maar bij Van Wijn zou dat inderdaad wel eens het geval geweest kunnen zijn. Om dat te begrijpen moeten we eerst naar een andere taalkundige tekst van Van Wijn kijken. | |
Het raadsel van louwmaandIn de bundel Nieuwe by-dragen van 1763 staat ook een ander etymologisch artikel van Van Wijn. Het gaat om een reactie op een artikel van Meinard Tydeman waarmee de bundel opent: ‘Verhandeling over het begin des jaars, en de Duitsche benamingen der beide eerste maanden’.Ga naar eind20 Tydeman bespreekt daarin mogelijke etymologieën van de namen louwmaand en sprokkelmaand voor januari en februari. Nog voor hij goed en wel zijn hypotheses formuleert, waarschuwt Tydeman al dat hij wel naar de herkomst wil zoeken, maar niet kan beloven met een oplossing te komen, ‘dewijl wij veel zullen te stellen hebben met gebrek aan noodige gedenkstukken der grijze aaloudheid’.Ga naar eind21 Diverse opties passeren daarna de revue. Louwmaand zou van lauw kunnen komen, hoewel ‘men weet, hoe weinig het weder gemeenlijk in deze maand naar lauw gelijkt, daar het doorgaans zeer koud is, zo als wij nog onlangs ondervonden hebben’.Ga naar eind22 Of van lo-maand, omdat winterse overstromingen mens en dier naar hoger gelegen gebieden doen vluchten, en die heuvels zouden dan lo's zijn. Vandaar: het Loo, Heiloo, Almelo.Ga naar eind23 Waarschijnlijker vindt Tydeman een verband met lauwe of louwe, vergelijkbaar met het Franse loi en het Engelse law, en met als betekenis wet - ‘van welk woord wij wel geene voorbeelden voor handen hebben, niet twijfelende echter, of het is voor dezen bij ons bekend geweest’.Ga naar eind24 Zo gaat het verder, en Tydeman komt er niet uit, maar hij vindt de wet-hypothese het aantrekkelijkst en besteedt er ook ettelijke pagina's aan. Van Wijn reageert op Tydeman in een stuk dat overigens direct volgt op Tollius' artikel over de t. Van Wijns bijdrage heet ‘Nader onderzoek waerom january louw-maend genaemd zy’.Ga naar eind25 Hij neemt daarin al Tydemans veronderstellingen over de herkomst van louwmaand een voor een door. Van Wijns werkwijze wordt door hemzelf kernachtig samengevat: ‘men [zal] my hoop ik niet ten kwade duiden dat ik dit (...) eens wat dieper naspoor, en zie hoe het met de waerschijnlijkheid strooke’.Ga naar eind26 En dat is wat hij doet. Alles opnieuw afwegen, allerlei bewijsplaatsen en argumenten voor en tegen aandragen, en hoewel hij nog veel meer woorden nodig heeft dan Tydeman, komt hij er toch niet uit.Ga naar eind27 Van Wijn geeft veel meer details, veel meer gegevens, en trekt toch geen conclusie. Hij toont zich een bijna antiquarisch etymoloog, op zoek naar die ene doorslaggevende vindplaats, naar het ultieme argument. Als een archivaris, denk je, als je het vervolg van zijn carrière kent. Of als een historicus, die pas genoegen neemt met een onomstotelijk bewijs uit een relevante bron. Daarmee wekt Van Wijn wel de indruk een heel wat empirischer inborst te hebben dan de leden van de Schola Hemsterhusiana, en heel wat meer ook dan zijn tekst over de drukkende oerbetekenis van de letter p suggereert. Misschien dat Van Wijn dus inderdaad stilletjes afstand had genomen van de meer ‘fantastische’ benaderingen in de etymologie. Niet van de taalkunde, overigens. In een brief aan Tydeman d.d. 26 april 1766 vraagt hij of deze nog van plan is een stuk over de namen van de maanden te schrijven voor de tweede bundel van de Nieuwe by-dragen.Ga naar eind28 't is jammer dat dit stukjen niet vervolgt is, welkers waerdij bij mij niet is vermindert, schoon ik de vryheid genomen heb van in het nader onderzoek mijn hier en daer verschillend gevoelen publicq te maken. Een vervolg heeft Tydeman niet meer gepubliceerd, voor zover ik weet. Ik sluit niet uit dat Van Wijns strenge eisen wat bewijsplaatsen betreft daaraan hebben bijgedragen. |
|