Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
De Zaak Alfred I.
| |
Korte samenvattingDe inhoud van Nooit meer slapen is bekend. Alfred wordt door zijn Nederlandse professor Sibbelee op pad gestuurd om bewijsmateriaal te verzamelen voor een oude hypothese: bepaalde kraters in Finmark, het Noorse deel van Lapland, zouden veroorzaakt zijn door inslagen van meteorieten. Alfred begint zijn reis al gemankeerd. Ondanks een beleefd bezoek aan de stokoude professor Nummedal in Oslo krijgt hij de voor zijn onderzoek essentiële luchtfoto's niet te pakken. Bovendien valt het lopen hem tegen: zijn drie Noorse expeditiegenoten zijn veel beter opgewassen tegen de tocht door het ruige landschap. Uiteindelijk scheiden twee van hen, Qvigstadt en Mikkelsen, zich af, en vervolgt Alfred zijn tocht | |
[pagina 63]
| |
samen met Arne. Na een merkwaardige onenigheid over de te volgen route raakt hij ook Arne nog kwijt. Later treft hij hem dood aan in een kloofdal. Alfred weet een wetenschappelijke veldpost te bereiken en vliegt terug naar Nederland, zonder enig bewijsmateriaal voor zijn hypothese. Thuis wachten zijn moeder en zus hem op. Hij vertelt over zijn ervaringen en krijgt twee manchetknopen, gemaakt van meteoorsteen, ooit door zijn overleden vader voor hem aangekocht. | |
Een moord op het spoorIn Hermans' eerdere roman De donkere kamer van Damokles (1958) wordt twijfel aan het verhaal dat via de hoofdpersoon aan het licht komt, uitgebreid gethematiseerd. Als Osewoudt op ongeveer driekwart van het verhaal wordt gearresteerd, ontdekt de lezer dat er twee mogelijkheden zijn: of hij is een verzetsheld die ten onrechte van collaboratie wordt beschuldigd, of hij is een verrader en de lezer heeft tot dan toe een sterk bijgekleurd verhaal voorgeschoteld gekregen. De arrestatie van Osewoudt maakt de lezer op radicale wijze erop attent dat hij op zijn hoede moet zijn met wat er vanuit het perspectief van een personage verteld wordt - voor je het weet doet dit zich voor als verzetsheld, maar is het eigenlijk een brute moordenaar die zijn vrouw doodsteekt en net zo lief ‘het hele huis met [haar] bloed wil besmeren’ (289)Ga naar voetnoot2. Mijns inziens is er in Nooit meer slapen, Hermans' eerstvolgende roman na De donkere kamer, precies hetzelfde aan de hand, alleen op subtielere wijze. Volgens mij is Alfred een even onbetrouwbare en gevaarlijke figuur als Osewoudt, alleen bevat Nooit meer slapen niet een moment waarop het eenzijdige perspectief van de verteller radicaal in twijfel wordt getrokken. Wel zijn er tal van kleine aanwijzingen die de lezer ertoe uitnodigen dit te doen. Op het eerste gezicht lijkt het verslag van de expeditie weinig opmerkelijkheden te bevatten. Alfred kleurt zijn waarnemingen als ik-verteller geregeld bij met reflecties en overdenkingen, maar verder lijkt de handeling helder en waarheidsgetrouw te zijn weergegeven. Wie de roman echter leest met het adagium in gedachte dat bij Hermans ‘geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft’,Ga naar voetnoot3 stuit op merkwaardige of zelfs geheimzinnige details en passages. Een voorbeeld van zo'n merkwaardig detail is te vinden in hoofdstuk 14: ‘Om half elf stappen Arne en ik voorgoed uit in Skoganvarre’ (498). Wat doet het woord ‘voorgoed’ hier? Het blijkt uiteindelijk inderdaad zeer op zijn plaats te zijn geweest voor Arne, maar dat kan Alfred op dat moment in het verhaal onmogelijk weten. Iets dergelijks gebeurt vaker, bijvoorbeeld als Alfred stelt dat Arnes aantekeningen zo gestructureerd zijn dat ze hun waarde behouden ‘als hij plotseling dood mocht gaan’ (588), of dat zijn gesnurk klinkt als ‘een houten schip dat langzaam uit elkaar breekt op een rots’ (554). Minstens zo opmerkelijk zijn de terugkerende verwijzingen naar bloed en bloeddorst, ook waar deze niet passen in de ‘reguliere’ handelingen van de reis.Ga naar voetnoot4 | |
Alfred als vertellerDe vertelsituatie in Nooit meer slapen kan verschillend worden geïnterpreteerd. In een artikel uit 2005 pleit G.F.H. Raat voor een simultane vertelling door Alfred. Hij kaart echter zelf een punt aan dat hiermee in strijd is: het feit dat de tekst allerlei ‘vertellersingrepen’ bevat, aanvullingen op de handeling van het verhaal die een kennisniveau veronderstellen dat de figuur Alfred onmogelijk kan hebben in dat stadium van het verhaal (vergelijk de invoeging ‘voorgoed’). Al in 1967 signaleert De Wispelaere dit verschijnsel als hij in De Gids stelt dat Nooit meer slapen twee vertellagen bevat. Ten eerste: de laag van het registrerende en denkende bewustzijn van Alfred ‘en situation’, dat zich ‘chronologisch naar een onbekende afloop’ ontwikkelt. Ten tweede: de laag van een ‘alwetende verteller, die gebruikmaakt van anticiperende en terugblikkende elementen, haast onmerkbaar suggesties doet meetrillen en een ordening van contrasterende effecten aanbrengt buiten het bewustzijnsverloop van het personage om’.Ga naar voetnoot5 Raat schrijft deze tweede laag rechtstreeks toe aan Hermans, die het niet zo nauw zou nemen met de keuze van zijn ‘fictionele kader’.Ga naar voetnoot6 De Wispelaere schrijft de vertellersingrepen niet aan de auteur toe, maar laat ruimte voor een andere, beter te onderbouwen mogelijkheid: dat Alfred in de roman zelf degene is die zijn ik-relaas vertelt, zij het na afloop | |
[pagina 64]
| |
van de reis, in het praesens historicum. Deze optie wordt verdedigd door Den Boef en Musarra,Ga naar voetnoot7 die Nooit meer slapen bestempelen als herinneringsroman. Ik sluit mij bij deze interpretatie aan en beweer dat de eerste laag van vertellen bestaat uit Alfreds registrerende en denkende bewustzijn tijdens de reis, voor zover hij zich dat alles later herinnert of het heeft vastgelegd in zijn reisdagboek. De tweede laag bestaat uit ordeningen, reflecties en commentaren vanuit het overzicht dat hij, na afloop van de reis, heeft over het totale verloop van de gebeurtenissen. Voor deze interpretatie pleit onder andere dat Alfred aanvankelijk een vrij nauwgezet verslag uitbrengt van zijn expeditie, soms zelfs in noterende stijl. Dit verslag wordt naar het einde toe niet alleen minder nauwkeurig, maar er ontbreken zelfs meerdere dagen in de fase nadat hij Arne is kwijtgeraakt. Een alwetende vertelinstantie die als het ware de hele tijd over de schouder van de hoofdfiguur meekijkt, zou niet noodzakelijkerwijs een minder nauwkeurig verslag hoeven uitbrengen zodra deze hoofdfiguur alleen is. Het effect van de afbrokkelende verslaggeving in de loop van de expeditie komt op mij dan ook heel anders over. Voor een deel lijkt het alsof Alfreds geheugen hapert. Maakt hij dingen mee die ‘onmogelijk kunnen worden naverteld’ (623), die hem diep traumatiseren?Ga naar voetnoot8 Maar het is ook denkbaar dat hij hier en daar bewust gebeurtenissen door elkaar gooit of verzwijgt. Hoe betrouwbaar is Alfreds weergave van de tijdsspanne tussen de ochtend waarop zijn reisgenoten Qvigstad en Mikkelsen zich afscheiden en zijn terugkeer in de bewoonde wereld? Er is geen getuige die zijn relaas over dit deel van de reis kan bevestigen; de enige die hierna nog enige tijd in zijn gezelschap is geweest, is Arne, en die kan het niet navertellen.Ga naar voetnoot9 Alfred brengt de kloof tussen wat hij denkt en doet verschillende keren zelf onder de aandacht, bijvoorbeeld als hij op de ansichtkaart aan zijn Hollandse professor Sibbelee een heel andere tekst schrijft dan hij eigenlijk bedacht heeft, of als hij fantaseert hoe hij een eendje wurgt dat in zijn visnet is blijven hangen: ‘uitgehongerde Alfred, amateur-poelier, draait hem de nek om’ (658). Een alinea verder blijkt dat hij het eendje gewoon heeft laten zwemmen. Treffend is ook Alfreds bespiegeling over de drie stadia in de ontwikkeling van de mens. In het eerste ‘kende hij zijn spiegelbeeld niet (...) Honderd procent subjectief’ (444). Daarna leerde hij het kennen via de spiegel en het fototoestel. Als Alfred alleen over de toendra loopt, is zijn fototoestel stuk en is hij zijn kompas, dat hij tot dusver als spiegel gebruikte, kwijt. Hij keert dus in zekere zin terug naar het eerste stadium, dat hij zelf als ‘honderd procent subjectief’ bestempelt. | |
Peer GyntVoorts valt te beargumenteren dat in Nooit meer slapen indirect verwezen wordt naar het negentiende-eeuwse Noorse satirestuk Peer Gynt. De schrijver, Henrik Ibsen, wordt genoemd in een van de dialogen tussen Alfred en Arne, maar vooral ook het merkwaardige bezoek aan het woonhuis van de componist Grieg krijgt op deze manier een plaats, aangezien Grieg muziek componeerde bij Ibsens stuk. Een opvallend element dat het intertekstuele verband met Peer Gynt versterkt, is dat het verhaal ermee eindigt dat Alfred manchetknopen krijgt die ‘een geschenk uit de hemel’ (711) worden genoemd - dit rijmt met een door God gezonden knopengieter die in Peer Gynt het laatste woord heeft. Bovendien is er de curieuze passage waarin de slapende Arne door Alfred met een trol vergeleken wordt, terwijl Peer Gynt een fameuze trollendoder is. Er lijkt een verdergaand verband te zijn tussen Nooit meer slapen en het begin van Ibsens stuk, dat gaat over de jonge Peer en diens moeder Aase, die door hun eens succesvolle vader en echtgenoot verlaten zijn. In plaats van zich nuttig te maken voor | |
[pagina 65]
| |
de aflossing van de familieschulden verdwijnt Peer en maakt hij verschillende reizen. In het eerste bedrijf staat een lange monoloog centraal die hij bij thuiskomst voor zijn moeder houdt, waarin hij leugenachtige verhalen vertelt over een tocht door de Noorse bergen. Het waar of onwaar zijn van door Peer vertelde verhalen, met daaraan gekoppeld kwesties van schuld en onschuld, is een centraal thema in Peer Gynt. Als deze verhaallijn van een jongen die zijn moeder leugenachtige verhalen vertelt over een tocht door het Noorse landschap, wordt doorgetrokken naar Nooit meer slapen, dan ontstaat er verdere ondersteuning van de lezing die Alfred als een onbetrouwbare verteller voorstelt. In die lijn van denken past ook het volgende fragment: Mijn moeder en Eva hebben mij liefderijk geïnstalleerd in de grootste leunstoel die wij bezitten en een taboeretje onder mijn gekwetste been gezet. De reactie van Alfreds moeder lijkt erop te wijzen dat Alfred zojuist aan zijn moeder en zus verteld heeft hoe Arne verongelukt is. Welk verhaal heeft hij precies verteld? Het hele verhaal dat de lezer van de eerste 46 hoofdstukken van de roman kent? Stukken hieruit? In elk geval is zeker dat hij ergens over liegt in dit hoofdstuk: het bevat namelijk een aardige variatie op de paradox van Epimenides. Er staat immers dat hij tegen Eva gezegd heeft dat hij het kompas heeft weggegooid. Dit is een ander verhaal dan wat in hoofdstuk 34 wordt verteld, waar Alfred beschrijft hoe hij het kompas per ongeluk in een rotsspleet laat vallen. Indien Alfred ‘werkelijk’ tegen Eva heeft gezegd dat hij het kompas heeft weggegooid, dan liegt hij. Indien hij dit nièt tegenhaar heeft gezegd, dan liegt hij ook, namelijk in het verslag dat hij hier doet aan de lezer. Met andere woorden: Alfred is niet zonder meer te vertrouwen in wat hij vertelt over zijn reis of in wat hij vertelt over zijn thuiskomst. Ook het slot van het boek geeft dus aanwijzingen aan de lezer dat deze zou moeten twijfelen aan elementen uit eerdere hoofdstukken. Het vermeende ongeluk dat Arne is overkomen, wordt in het bijzonder uitgelicht, aangezien het direct na Alfreds leugen over het kompas ter sprake komt. In de zinnen die deze uitspraak van Alfreds moeder inleiden, worden bovendien nog even haar bureau en schrijfmachine genoemd, waarmee de herinnering wordt oproepen aan wat Alfred hier eerder over verteld heeft, namelijk dat zijn moeder kritieken schrijft zonder de betreffende boeken te lezen. Alfred zou het bedriegen dus van geen vreemde hebben. | |
Reconstructie van de moord: motief, plaats en tijd van delictWaarom zou Alfred Arne vermoorden? Hella Haasse ziet in verschillende verhalen van HermansGa naar voetnoot11 een grondpatroon waarin de hoofdpersoon telkens in een ondoorzichtige situatie iemand elimineert die tegelijk een vaderfiguur en een mededinger is. Dit patroon past ook goed in Nooit meer slapen. Aangezien Alfreds vader al jaren geleden gestorven is, komt de vraag op of er iemand anders in de roman in aanmerking komt als ‘vervangende vader- | |
[pagina 66]
| |
figuur’. Arne lijkt mij een interessante kandidaat voor de rol van plaatsvervangende vader. Hij wordt voordurend als oud en gerimpeld afgeschilderd en gedraagt zich regelmatig vaderlijk jegens Alfred: in het nemen van besluiten, het dragen van bagage en het spreken van troostende woorden. Alfred benijdt hem om zijn ervaring en talenten, wil zich zo nu en dan met hem identificeren (bijvoorbeeld in de manier waarop hij soepel de helling afdaalt) en verliest op een cruciaal moment zijn vertrouwen in hem, als hij veronderstelt dat er een complot bestaat met Nummedal rondom de luchtfoto's. Als hij Arne kwijt is, merkt Alfred op dat hij zich ‘aanmerkelijk opgewekter’ voelt, nu hij niet meer ‘onder toezicht’ staat (640). Eén ingrediënt van het grondpatroon dat Haasse aanwijst in verschillende verhalen van Hermans, lijkt dus aanwezig: de vaderfiguur die tegelijk een mededinger is. Wat kan in aanmerking komen als tweede ingrediënt, de ondoorzichtige situatie? De volgende passage laat zich heel anders lezen als men de mogelijkheid in gedachten houdt dat Alfred het verlangen koestert om Arne uit de weg te ruimen: Nog nooit heb ik zo zeker geweten iets te beleven dat zo volkomen voor niets was en onmogelijk kan worden naverteld, als ik nu Arne achterna loop en de diepte van de afgrond als een onzichtbare binnenstebuiten gekeerde vloedgolf op mij aanstormt: Wàt ik ook doe, wàt mij ook zal gebeuren, ik zal het niet hebben gewenst. Een geheim bewustzijn ontbloot zich. Op dit moment gaat een tipje van de sluier omhoog die over het hele leven ligt (...) Is de afdaling in het kloofdal de ondoorzichtige situatie die Alfred uitbuit om Arne te elimineren? Dat lijkt niet waarschijnlijk, aangezien hij hem vlak daarna nog spreekt. Toch wil ik wijzen op de mogelijkheid dat Alfred de dialoog met Arne verzint, of in elk geval de chronologie omgooit. De manier waarop deze dialoog gepresenteerd wordt, is merkwaardig, en de inhoud ervan ook, zeker gezien de situatie die eraan voorafgaat. Ik zeg: Hoe komt Alfred opeens bij dit onderwerp na de heftige klimpartij? Hier komt namelijk nog eens loepzuiver de situatie naar voren die heerst op een verlaten toendra: iets dat door niemand is waargenomen, verdwijnt spoorloos de geschiedenis in. Of, zoals Alfred het zelf uitdrukt: ‘Ik kan doen wat ik wil (...) Geen sterveling zal er ooit achter komen, als ik het aan niemand vertel’ (643). De interpretatie dat Alfred Arne al kwijt is (of hem al vermoord heeft) na de afdaling in het kloofdal, kan de interessante uitwerking hebben dat ook het incident met de kompassen als verzinsel van Alfred moet worden gezien. Dit levert een bevredigende verklaring op voor dit toch enigszins ongeloofwaardige voorval. Ligt het niet voor de hand dat de zorgzame Arne van alles zou hebben geprobeerd om Alfred tegen te houden? Hoe kunnen ze binnen enkele momenten zó ver van elkaar verwijderd raken dat ze elkaar dagenlang niet meer terugvinden? De hoofdstukken waarin Alfred alleen rondzwerft, onderscheiden zich qua stijl, compositie en beschrijving van tijd en ruimte van de eerdere hoofdstukken waarin over de toendra wordt gereisd. Zijn verslag bevat wel degelijk allerlei gegevens over de omgeving en de verstreken tijd, maar er is onmogelijk uit op te maken waar hij zich ophoudt en hoelang het precies duurt voordat hij Arnes lijk vindt. Haasse formuleert het zo: ‘Wat Alfred over [deze] etappe van zijn reis vertelt, dient mijns inziens beschouwd te worden in het licht van dat ontblote | |
[pagina 67]
| |
geheime bewustzijn (...) Een vorm van waanzin!’. De periode waarin Alfreds verslag ‘waanzinnige’ trekken vertoont, duurt volgens zowel Haasse als Den Boef vanaf het kompasincident tot aan het moment dat hij weer in de bewoonde wereld terugkeert. Dat deze eindigt vlak voordat hij de veldpost bereikt, klopt mijns inziens (vanaf hoofdstuk 41), maar ik denk dat het begin eerder moet worden gesitueerd, en wel precies daar waar de tekst het zelf aangeeft, namelijk direct na de zin ‘Een geheim bewustzijn ontbloot zich’ (623). Eerst ziet hij Arne vallen, dan daalt hij zelf verder af, misselijk, zich vastklampend aan nietige kruiden, het bloed bonzend in zijn keel. Wat volgt lijkt sterk op de latere passages tijdens zijn eenzame rondzwerving, en komt hier ook letterlijk in terug, gefragmenteerd, bijvoorbeeld in de nachtmerrie van de zaal vol overlopende badkuipen. Dat de gefragmenteerde, ‘waanzinnige’ vertelstijl hierna nog even wordt onderbroken door de merkwaardige dialoog en het incident met de kompassen, vormt juist een argument voor de stelling dat deze twee gebeurtenissen hier door Alfred zijn ingevoegd, terwijl ze op een ander moment of misschien zelfs helemaal niet hebben plaatsgevonden. | |
BesluitUit de bundel Paranoia en uit De donkere kamer van Damokles, maar ook uit zijn interesse voor Wittgensteins opvattingen over waarheid en taal, blijkt dat Hermans in de jaren vijftig en zestig sterk gebiologeerd was door de mogelijkheden en grenzen van literair vertellen. Ook is het geen geheim dat hij dol was op het thema ‘bedrog’. Zou het, in dat licht bezien, voor hem niet de ultieme uitdaging zijn geweest om een romanpersonage op te voeren dat onbetrouwbaar en gevaarlijk is, zelfs een moord begaat, maar hiermee weg weet te komen ten overstaan van duizenden lezers? Stel dat Alfred inderdaad schuldig is, hoeveel getuigen van zijn valse onschuld heeft hij dan inmiddels niet gemaakt met zijn leugenachtige relaas? Hoeveel profeten verkondigen niet al jaren zijn ongeluk en beklagen de miserabele omstandigheden waaronder zijn reis mislukte? Deel drie van de Volledige Werken, met daarin Nooit meer slapen en De donkere kamer van Damokles, wordt met deze nieuwe lezing een fraai monument van de Bermudadriehoek die Hermans fascineerde: werkelijkheid, taal en bedrog. Schijnwaarheden ontmaskeren, dat moet de lezer volgens beide romans, nu Hermans er zelf niet meer is om het voor ons te doen.
(Graag wil ik Ton Anbeek en Rick Honings hartelijk bedanken voor hun nuttige commentaar en de voortdurende discussie over Nooit meer slapen.) |
|