‘Een kijkjen in uw oud Schiedam’
Een albumvers van François HaverSchmidt
Peter van Zonneveld
In de literaire nalatenschap van François Haver-Schmidt bevindt zich een map die ‘Gedichten, rijmpjes, enz.’ heet.Ga naar eind1 Daarin komt een vers voor, dat begint met de regels:
Een kijkjen in uw oud Schiedam.
Och, wil het niet gansch vergeten!
Gij hebt er toch zeker ook menig uur
Onbekend is het niet. Hans van Straten nam het op in zijn bundel Nagelaten snikken van Piet Paaltjens, en gaf het als titel ‘Oud Schiedam’.Ga naar eind2 Het gedicht is ook afgedrukt in de uitgave van HaverSchmidts Verzamelde gedichten in handschrift.Ga naar eind3 Wat tot nu toe echter onbekend was, is de achtergrond van dit vers. Tot dusver kon worden aangenomen dat de eerste regel verwees naar het gedicht zèlf: dát gaf een beeld van de jeneverstad.
Door het verschijnen van mijn boekje Door de straten der Sleutelstad... Een literaire wandeling door het Leiden van Piet PaaltjensGa naar eind4 kwam ik in contact met mevrouw dr. W.C.S. van Benthem Jutting (1920-2010). Zij bezat het poëziealbum van haar overgrootmoeder A.M. Hoog-Van Rossum (1834-1909). Het is eigenlijk meer een album amicorum. Daarin heeft François HaverSchmidt in september 1880 het betreffende gedicht geschreven. Nu blijkt dat het verwijst naar een ingeplakte foto van oud Schiedam, waardoor het een andere betekenis krijgt. Mevrouw Hoog, die toen predikantsvrouw in Voorschoten was, had daarvoor in Schiedam gewoond. Dat blijkt uit het vervolg van het vers. Nadat eerst een somber beeld is geschetst van deze vuile, stinkende, naargeestige stad van steenkolendampen en jeneverneuzen, volgen vriendelijker strofen. De mensen die haar graag terugwensen omdat ze haar missen, hopen dat zij hun zo nu en dan vanuit het landelijke Voorschoten een vriendelijke groet zal schenken. Het slot luidt:
Zoo'n groet ook vraagt, zoo vaak uw oog
Weer eens rust op dit stadsgezichtje,
Voor hem en zijn huis, in het zwart Schiedam,
De maker van dit dichtje.
Het album bevat verder bijdragen in poëzie en proza, schetsen, aquarellen en tekeningen van minder bekende personen.
Op verzoek van de achterkleindochter van haar die met dit gedicht is bedacht, draag ik het over aan de Handschriftencollectie HaverSchmidt van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Daar hoort het immers thuis.
Anna Margaretha Hoog-Van Rossum in 1908.