Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Het dubbele gezicht van leesgezelschappen in de vroege negentiende eeuwArnold LubbersAls iemand zich rond 1820 aanmeldde bij een leesgezelschap, verwachtte hij waarschijnlijk terecht te komen in een gezellige, spontane groep van literair geïnteresseerden. Eenmaal toegelaten trof hij echter heel wat anders aan: een afgemeten gezelschap waarbinnen elke vorm van sociale omgang aan strikte regels was gebonden en alles wat daarvan afweek, flink werd beboet. Wat waren dat voor regels die de gezelschappen zichzelf oplegden? En hielden de leden zich daaraan? Door Eendracht en Verdraagzaamheid,
Door deugden der Gezelligheid,
Wier zoet kan stichten en bekoren
Wordt's levens effen weg bereid;
Het nut voor 't algemeen verspreid,
En 't heil der Maatschappij geboren.Ga naar eind1
Deze woorden vormden het motto van het leesgezelschap Door 't lezen wordt 't verstand verlicht, Het hart gevormd tot 's menschen plicht, zoals dat door de oorspronkelijke zes leden in 1792 in het Friese Oude Bildtzijl werd geformuleerd. Uit het motto blijkt dat zij ervan overtuigd waren dat gezellig samenzijn binnen een leesgezelschap kon bijdragen aan hun maatschappelijke vorming. Deze opvatting sloot nauw aan bij de achttiende-eeuwse genootschapsidealen, zoals het belang van sociale omgang, persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke emancipatie. Ruim dertig jaar later lijkt er van die ‘deugden der Gezelligheid’ in Nederlandse leesgezelschappen echter weinig meer over te zijn. | |
Minzame vermaningOp 20 juni 1815 stuurde secretaris G. de Kup een vermaning naar de circa vijftien leden van het Haagse gezelschap Voor Kennis en Waarheid, dat toen zo'n vijf jaar bestond. De leden hadden twee of drie maal per jaar hun vergaderingen in het lokaal van de heer Montagne. Deze was per januari 1815 als honorair lid in het leesgezelschap opgenomen, wat betekende dat hij geen jaarlijkse contributie hoefde te betalen noch de verplichte bijdrage tijdens elke vergadering hoefde te leveren. Zijn lokaal moest hij dan wel ter beschikking stellen voor de vergaderingen van het leesgezelschap, evenals vuur en licht. Amper een half jaar later, in juli 1815, hield Montagne het echter weer voor gezien en zegde hij - wellicht vanwege de perikelen zoals die blijken uit de brief van De Kup - zijn lidmaatschap op. De leden van Voor Kennis en Waarheid gingen op zoek naar een nieuwe locatie en vonden die bij de heer Van Heusden, in een lokaal boven ‘de Waag’ aan de Prinsegracht in Den HaagGa naar eind2. De Kup schreef: Daar er van sommige leden klagten bij het bestuur zijn ingekomen, wegens het te laat en ongeregeld ontvangen der boeken, terwijl bestuurderen van hunnen kant evenwel zorgen, dat de afzending der boeken geregeld van tien tot tien dagen geschiede, behalve de Maandwerken en kleine stukjes, van welke de leestijd minder dan tien dagen is, en die ook aan den gewonen loop der | |
[pagina 46]
| |
Pagina 7 uit de in 1824 gedrukte wetten van het Haagse leesgezelschap Voor Kennis en Waarheid. Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, OTM OG 59-673.
tiendaagsche boeken zoo min mogelijk vertraging behoren toe te brengen; zoo heeft het bestuur voorn., om de goede orde en instandhouding van het Gezelschap te bevorderen, het noodig geoordeeld de heeren leden minzaam te vermanen, voor eene geregelde afzending vooral zorgen te dragen! Zoodanig namelijk, dat men, inzonderheid de tiendaagsche boeken, op den juisten tijd afzende, en ook de dagteekening niet vroeger stelle, al ware het ook, dat men een boek voor den bepaalden tijd afzond, en, wanneer men van dit laatste gebruikt maakt, dat zulks dan nooit vroeger zij dan vijf of zes dagen, al had men hetzelve ook vroeger ontvangen. Wordende de leden tevens herinnerd, van het te laat ontvangen aanteekening te doen, ingevolge Art. 37 der Wet, alsook geen boek aan te nemen, waarvan het Nummer niet onmiddellijk op het voorgaande volgt, (zie Art. 38) zullende de boetens, bij den wet bepaald, stiptelijk bij het bestuur worden aangeteekend; ten einde dezelve behoorlijk te kunnen invorderen.Ga naar eind3 Volgens het bestuur was de goede orde en de instandhouding van het leesgezelschap in het geding! Klagende leden, te laat doorgestuurde lectuur, vermaningen, fraude in aantekeningen, boetes en een oproep om elkaar streng te controleren, waren, kort samengevat, mogelijke redenen voor de heer Montagne om zijn lokaal niet langer beschikbaar te stellen en zelf niet meer te willen participeren in Voor Kennis en Waarheid. De onrust bleef echter niet beperkt tot het te laat verzenden en ontvangen van boeken. Zo had de heer Van Kuik ondanks herhaaldelijk verzoek zijn contributie niet voldaan en was hij al in 1815 uit het leesgezelschap gezet. Secretaris De Kup, die eerder nog de vermanende brief had opgesteld, werd het mogelijk ook allemaal te veel en hij beëindigde per februari 1816 zijn lidmaatschap. Ondanks deze verliezen hoefden de resterende leden zich geen zorgen te maken over de instandhouding van het leesgezelschap. In februari 1816 telde de vereniging alweer acht nieuwe leden, onder wie een zekere Giunta d'Albani, waarschijnlijk de oprichter van boekdrukkerij Gebroeders Giunta d'Albani in Den Haag. De heer Baake was ondertussen overleden en de leden Beekman en Hamersveld vertrokken in december 1816 naar Brussel - misschien waren zij rijksambtenaren en moesten zij verhuizen vanwege de jaarlijkse wisseling van het regeringscentrum | |
[pagina 47]
| |
tussen Den Haag en Brussel tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden - waardoor zij niet langer lid mochten zijn van het leesgezelschap. Het valt in elk geval op dat een gemiddeld lidmaatschap van korte duur was, om uiteenlopende redenen, en dat de vereniging daardoor voortdurend van samenstelling veranderde. Veranderingen in het ledenbestand betekenden eveneens veranderingen in voorkeuren voor soorten lectuur. Zo werd halverwege 1815 door de leden van Voor Kennis en Waarheid nog een abonnement genomen op het tijdschrift De Herkaauwer, maar dit werd eind december 1816 alweer opgezegd vanwege - niet nader toegelichte - onvrede onder de meerderheid der leden. Het was lastig voor de directie om de lectuurbehoefte van alle leden te bevredigen. Tijdens de vergadering van 30 oktober 1818 legde men uit dat Een leesgezelschap bestaande uit zo veele Leden, verscheydenheyd van Smaak der lectuur opleverd, aan welke alle de directie zo veel mogelijk tracht genoegen te geven, door verscheydenheid, van de nieuw uitgekomen werken te kiezen, waarin zij zich al veel al, regelt na eene goede recensie, of de keuze van andere leesgezelschappen bij hun bekent.Ga naar eind4 Voor Kennis en Waarheid geeft een aardige indruk van de ‘consumptiezijde’ van het Nederlandse letterkundige leven in de vroege negentiende eeuw. Er bestonden veel meer van dit soort leesgezelschappen, honderden zelfs, waarin tienduizenden Nederlanders op min of meer dezelfde wijze actief in de weer waren met boeken en tijdschriften. Enkele aspecten worden hier besproken, waarbij vooral wordt gelet op de onderlinge sociale omgang. | |
Van schapenbout tot beschuitBij een deel van de Nederlandse leesgezelschappen vonden de vergaderingen plaats bij de leden thuis. Voordat op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat het met de gezelligheid wel goed gesteld was, moeten we een blik werpen op de wetten die daarmee verband hielden. Gastheren waren namelijk vaak aan strenge regels gebonden wat betreft de consumpties die moesten worden geserveerd. In het Franse leesgezelschap te Rotterdam stond het menu vast. De gastheer mocht voorafgaand aan het diner slechts wijn en punch schenken. Naast boter en kaas, moesten zeven schotels worden opgediend, waaronder twee koude vleesschotels, een cake of simpele taart, een salade, twee schalen fruit en ten slotte kastanjes of kievietseieren. Verder moesten er nog ‘deux sortes de Vin’ worden geserveerd. Als een gastheer hiervan afweek, werd hij beboet.Ga naar eind5 De heren in Rotterdam konden dus rekenen op copieuze maaltijden. Veel vaker hing een maaltijd af van de goedgeefsheid van een gastheer of werd het geserveerde menu op voorhand beperkt. In Den Bosch stond er af en toe een pasteitje of een koud souper op tafel. Andere leesgezelschappen bepleitten expliciet een minder uitgebreide consumptie: ‘Geen onkosten, boven Wijn, Brood, Boter en Kaas zullen op deese vergadering mogen gemaakt worden.’ Wie in Roosendaal meer spijzen of dranken op tafel zette, moest een boete van twaalf stuivers betalen. Wat dat betreft kwamen de leden van het Eerste Leesgezelschap in Dordrecht er het karigst van af: zij kregen slechts beschuit en kaas. Alcohol bleef voor veel leesgezelschappen een heikel punt. Om ongebreidelde ‘gezelligheid’ te voorkomen, was het de gastheren van het Steenbergse leesgezelschap Voor Wetenschap en Deugd niet toegestaan om meer dan één derde fles wijn per persoon te schenken. Beperkingen vielen echter niet altijd in goede aarde. Hoewel in het Zeeuwse IJzendijke aanvankelijk slechts thee, een boterham en bier mochten worden voorgezet, werd in de kantlijn van hun reglement al snel de aanvulling genoteerd dat er ook een glas wijn en een beschuitje mochten worden gebruikt. Daar moest het dan wel bij blijven, want nog meer voedsel of drank leverde een boete van twee stuivers op. Toch mocht na het sluiten van de vergadering een glas wijn worden gepresenteerd zonder dat hiervoor een boete werd berekend.Ga naar eind6 Het lijkt erop dat de Zeeuwse leden geneigd waren ook buiten de contouren van het leesgezelschap gezellig met elkaar te verkeren, maar de handelingen van het leesgezelschap zelf moesten worden gevrijwaard van alcoholmisbruik. In Cadzand mocht er niets anders genuttigd worden dan thee, met de gewone toevoegsels. ‘Het tabak rooken staat een ijder vrij’. Dat kwam allemaal op kosten van het | |
[pagina 48]
| |
gezelschap. Bij de jaarlijkse boekverkoop werd bovendien een halve fles wijn per lid geserveerd.Ga naar eind7 In Den Haag werd er verder wel eens ‘sousysenbrood’ opgediend, en in Dokkum zelfs biefstuk en schapenbout. Om nu te zeggen dat de drank rijkelijk vloeide, is overdreven, maar in een deel van de leesgezelschappen zal het geschonkene de vergaderingen voor leden die niet geïnteresseerd waren in de minutieuze uitleg van de jaarrekening, de nauwgezette controle van aantekeningenbriefjes en het innen van stuivers en guldens voor vlekken en scheuren in boeken, zeker veraangenaamd hebben. Het samenzijn was echter wel aan strikte regels gebonden, want ook de eindtijd van vergaderingen - of er nu eten of drank op tafel stond - lag in de meeste gevallen vast. De leden moesten bij het aanbreken van die eindtijd het huis verlaten hebben; op langer verblijven stond doorgaans een boete. De indruk die overblijft, is dat maaltijden, al dan niet met drank, vooral dienden om de gezelschappelijke deugden te bevorderen, maar of er sprake was van echte gezelligheid, blijft zeer de vraag. | |
Van kasteleins tot weduwenNiet iedereen mocht zonder meer toetreden tot een leesgezelschap. Het waren voornamelijk de hogere segmenten uit de middenklassen waaruit de leden van leesgezelschappen afkomstig waren, zoals kunstenaars en advocaten, maar ook gegoede kooplieden. Dit gold met name voor de steden.Ga naar eind8 In dorpen en kleine stadjes was men waarschijnlijk iets minder kieskeurig ten aanzien van de sociale achtergrond van de leden, aangezien een al dan niet kapitaalkrachtige elite, afgezien van de dominee en de onderwijzer, soms simpelweg ontbrak. De sociale samenstelling van het leesgezelschap in het Groningse dorp Leens - waar zelfs een dagloner lid was - toont aan dat men in kleinere plaatsen sociaal breder rekruteerde. Er zijn geen aanwijzingen dat het elders in Nederland niet zo was.Ga naar eind9 Toelating tot een leesgezelschap was evenwel aan tal van strikte regels gebonden. Een voorwaarde was vaak dat potentiële leden ‘te stede hunner woonplaats’ hadden of binnen de vestigingsplaats woonachtig waren.Ga naar eind10 Het is desondanks niet verwonderlijk dat leesgezelschappen in kleinere steden en dorpen deze regel losser hanteerden, zodat geïnteresseerde kandidaten ook rondom de plaats mochten wonen. In enkele gevallen waren alleen de directeur en de secretaris verplicht woonachtig te zijn in de plaats zelf. De overige leden mochten dan daarbuiten wonen, hoewel de vrijheid beperkt was tot de regio. Soms tonen voorwaarden die de leesgezelschappen stelden, meer van hun eigenlijke doelstellingen of van hun ideologische of religieuze achtergrond. Voor een medisch leesgezelschap in Amsterdam moesten de leden - niet verwonderlijk - gepromoveerd zijn in een der takken der geneeskunde. Het Leesgezelschap voor godsdienstige geschriften uit Leeuwarden bekende kleur door slechts leden van de protestantse kerk te accepteren. Kasteleins en hun huisgenoten hadden in het Friese Makkum weinig geluk. Artikel vier van de wetten van het daar gevestigde leesgezelschap bepaalde dat zij niet lid mochten worden. Waarschijnlijk associeerde men kasteleins met alcoholmisbruik, wat afbreuk zou kunnen doen aan verlichte burgerlijke idealen als zelfbeheersing. Overigens was in het Friese Oude Bildtzijl wel een kastelein lid van het leesgezelschap. De mogelijke associatie was dus geen gemeengoed. Bij de oprichting van het leesgezelschap van Sommelsdijk in 1825 werd door de acht aanwezige leden besloten dat slechts jongelingen van minstens achttien jaar die ongehuwd waren, lid mochten worden. Ze bleken echter coulant: een later aangegaan huwelijk zou het lidmaatschap niet doen vervallen. Een jaar later besloot men zelfs dat broers van leden eveneens lid mochten worden tegen een lagere contributie, hoewel zij niet bij vergaderingen aanwezig mochten zijn. Hun werd toegestaan de boeken thuis te lezen. Dat was opvallend, want in andere leesgezelschappen stonden er juist flinke boetes op het uitlenen van lectuur. Leden van het Geertruidenbergs en Raamsdonks leesgezelschap was het zelfs niet toegestaan lectuur uit te lenen aan gezinsleden. In Gorinchem had men als volgt besloten: ‘Niemand zal een boek van het Gezelschap aan iemand buiten zijn woning ter lezing mogen geven op verbeuring eener boete van eenen Gulden.’Ga naar eind11 Soms bleef het bij een verbod zonder sancties. | |
[pagina 49]
| |
Een voorbeeld van strenge en ingewikkelde wetten: pagina's 14 en 15 uit de gedrukte wetten van het Amsterdamse leesgezelschap Leest en Denkt. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, OTM O 59-1176.
Dat een dergelijk verbod niet altijd nauwgezet werd nageleefd, blijkt uit een gedicht dat de vrouwen van de leden van het Geertruidenbergs en Raamsdonks leesgezelschap in 1873 ter ere van de viering van het honderdjarig jubileum van de vereniging hadden opgesteld: Al is ons stem ontzegd en zitting in Uw rijen,
Als gij uw boeken kiest en U te zaam beraadt;
Wij willen toch met u ons in uw feest verbleiën,
Nu het honderdjarig uur van uw gezelschap slaat.
Wij lezen met u mee en zijn ook thans vergaderd,
En streven evenzeer naar wetenschap en deugd,
Wordt menig werk door ons gelezen of doorbladerd,
Dat nu eens ernstig stemt en dan weer 't hart verheugt,
Wij danken 't uwe zorg: maar dat ge uw lezeressen
Niet bij uw eeuwfeest vraagt, dat schijnt ons minder
goed (...)Ga naar eind12
Blijkbaar was het deze vrouwen niet toegestaan op reguliere wijze deel te nemen aan het leesgezelschap. In andere leesgezelschappen hebben vrouwelijke leden wel hun sporen nagelaten, hoewel aangaande hun deelname over het algemeen niet expliciet iets in de wetten of reglementen is opgenomen. Een uitzondering hierop vormt het leesgezelschap uit | |
[pagina 50]
| |
De Engelse Birmingham Book Club uit 1792. Uit: Paul Kaufman, Libraries and their users. Collected papers in library history. London, 1969, face p.54.
Makkum: ‘Zo wel personen van het vrouwelijke als van het mannelijke geslacht zullen tot Leden van het leesgezelschap (...) Tot Leerzaam vermaak mogen worden aangenomen mits zij binnen Makkum woonachtig zijn.’ Desalniettemin mochten de vrouwelijke leden niet aanwezig zijn bij de verplichte vergaderingen van het leesgezelschap en was het hun ook niet toegestaan iemand in hun plaats te sturen.Ga naar eind13 In Barneveld konden vrouwen aanvankelijk slechts als honorair lid toetreden, waardoor ze evenmin de vergaderingen mochten bijwonen. Ze hadden dus hoogstwaarschijnlijk weinig invloed op de keuze van de lectuur. Later mochten ongehuwde vrouwen of weduwen regulier lid worden. In Gouda konden leden nieuwe leden introduceren ongeacht hun sekse. In een aantal gevallen werd de voorkeur uitgesproken voor echtgenotes of dochters van overleden leden. Die voorkeur was niet uitzonderlijk. In de meeste leesgezelschappen trad na het overlijden van een mannelijk lid een roulatiesysteem in werking. Het lidmaatschap ging automatisch over op een eventuele weduwe. Veelal bedankten deze vrouwen na een jaar alweer voor de eer. Als een weduwe die lid was van een leesgezelschap, hertrouwde, ging in sommige gevallen haar lidmaatschap automatisch over op haar nieuwe echtgenoot. Deze regels zorgden er vermoedelijk voor dat de financiële verplichtingen die de mannelijke leden van het leesgezelschap waren aangegaan, alsnog werden nagekom en. Personen die lid wilden worden, moesten dus vaak aan diverse eisen voldoen. Vervolgens stemden de leden over toelating. De hoeveelheid benodigde stemmen verschilde: soms moest minstens tweederde van de leden aanwezig zijn voordat er überhaupt mocht worden gestemd, soms was een meerderheid van de stemmen genoeg, soms werd een lid slechts toegelaten bij algemeenheid van stemmen. Ook kenden leesgezelschappen een systeem van | |
[pagina 51]
| |
anoniem stemmen: met behulp van een kistje waarin de leden zwarte of witte bonen deponeerden, werden respectievelijk negatieve of positieve stemmen kenbaar gemaakt. Een ander systeem was stemmen met vijfjes en centen. Op twee na werden de stemmen van alle aanwezige leden geteld. Als er dan meer dan één gulden vijftig werd aangetroffen, was het lid afgewezen. Aangezien de Nederlandse leesgezelschappen gemiddeld twintig leden hadden, leert een simpele rekensom dat iemand die een aspirant-lid per se buiten het leesgezelschap wenste te houden, daar dus geld voor over moest hebben. Tot slot beschikten leesgezelschappen, zoals dat in Cadzand, ook over de mogelijkheid iemand het lidmaatschap te ontnemen: Het genootschap alleenlijk ingerigt zijnde ter aankweeking van vriendschap, kunde, en beschaafdheijd, zoo is bij deeze wet uijtdrukkelijk aan de Leeden overgelaaten, om een ijder zig onbetaamelijk gedraagende uijt hun midden af te snijden, dat geschieden zal op dezelfde wijze van stemminge, en getal, als moet in acht genomen worden bij het Aanneemen.Ga naar eind14 | |
GezelschappelijkheidIn de eerste helft van de negentiende eeuw hanteerden de Nederlandse leesgezelschappen strenge regels. De sociale omgang binnen het leesgezelschap was zeer gereguleerd. Tijdens vergaderingen was er sprake van een zekere mate van gezellig samenzijn, zo blijkt wel uit de gezamenlijk genuttigde maaltijden, maar dit vond dan wel plaats volgens een aanzienlijke hoeveelheid vooraf bepaalde regels en eindigde op een vastgesteld tijdstip. Leesgezelschappen toonden een dubbel gezicht: van buiten leken ze gezellige sociale verenigingen, maar als men eenmaal binnen was, bleek er weinig ruimte te zijn voor spontaniteit. Uiteraard is het mogelijk dat overtredingen van de regels wel plaatsvonden maar uit de opgetekende notulen werden weggelaten. Toch is dit niet waarschijnlijk. Op schendingen stonden namelijk flinke boetes, die stuk voor stuk werden genoteerd, en leesgezelschappen bestonden bij de gratie van hun financiële middelen. Bovendien waren de regels er niet voor niets: de leden onderwierpen zich vrijwillig aan deze strenge regels en wetten en leerden zichzelf op die manier allerlei vaardigheden aan als zelfbeheersing, discipline, stiptheid en verantwoordelijkheid. Regels die de toestroom van nieuwe leden in bepaalde banen moesten leiden, zorgden ervoor dat er een beperkte sociale kring toegang kreeg tot een leesgezelschap. Wetten die alcoholdistributie beperkten, moesten de leden in toom houden. Op deze manier werd de rust bewaard en onenigheid voorkomen. Wat dat betreft sloten de wetten nauw aan bij de inhoud van de lectuur die werd aangeschaft door leesgezelschappen; hierin was immers ook geen sprake van expliciete ideologieën, waardoor potentiële discussies en onenigheid werden voorkomen.Ga naar eind15 Gezelligheid, in ieder geval in de vorm zoals we die vandaag de dag kennen, lijkt een begrip dat niet van toepassing was op de Nederlandse leesgezelschappen in de vroege negentiende eeuw; gezelschappelijkheid des te meer. |
|