Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Gerard Brom, veelzijdig leermeesterMarcel van der HeijdenPeter Altena's artikel ‘Over de leraar Nederlands in de roman Droom is 't Leven (1953) van Willem G. van Maanen’ in het meinummer van dit jaar riep tot mijn verrassing - want ik kende die roman niet - een van mijn oude leermeesters weer eens in mijn herinnering terug: Gerard Brom (1882-1959), hoogleraar in de Nederlandse en Algemene Letterkunde in Nijmegen. Begin oktober 1951 maakte ik als twintigjarige neerlandicus in spe kennis met deze coryfee van de Nijmeegse Alma Mater vanaf het eerste uur, een zeker naar de toenmalige maatstaven oude, maar kwieke man met een grijze baard, en met levendig twinkelende ogen. Hij was toen 69 jaren oud. | |
SpelletjesavondZijn laatste lichting eetstejaars, bestaande uit twee meisjes, vijf paters en een zestal gewone jongens, werd aan het begin van het collegejaar uitgenodigd voot een avondje ter nadere kennismaking, bij hem thuis, Sint-Annastraat 185 in Nijmegen. Ik kan niet zeggen dat het een vlotte en vrolijke bedoening was, hoewel de gastheer, geheelonthouder en eertijds drankbestrijder, zich niet ontzag na het kopje thee met koekje ons op een glaasje wijn te onthalen. Het hoogtepunt van de avond brak aan toen hij voorstelde enkele gezelschapsspelletjes te doen, waaraan ook mevrouw deelnam, Willemien Brom-Struick, indertijd nog wel bekend als publiciste over reidansen. Zij ging de kamer uit en werd een tijdje later weer teruggeroepen. Ze moest dan in zo kort mogelijke tijd weten te zeggen over welk onderwerp de zittenblijvers tijdens haar afwezigheid hadden gepraat; dit lukte, waarschijnlijk door een of andere truc, wonderlijksnel. Mijn animo voor gezelschapsspelletjes is door die avond niet groter geworden, maar Brom werd voor mij een des te groter raadsel. | |
Taartjes etenLater in het academisch jaar overkwam mij door zijn toedoen iets aangenamers. Hij gaf elke zaterdagmorgen enkele colleges, ik meen speciaal gericht op algemene literatuurgeschiedenis. In de pauze tussendoor trok hij zich terug in een professorenkamertje, ongetwijfeld ook van de gelegenheid gebruik makend om met individuele studenten te praten en hen aan de tand te voelen over hoe het met hun studie stond; ik weet dat niet meer zo precies. Op een van die zaterdagmorgens had hij tevoren de banketbakker bezocht en nodigde hij twee meisjes uit met hem een gebakje te eten. Elk van die twee mocht een van de aanwezige jongens vragen met haar mee te komen. Eén van de meisjes was een jaargenote van mij, en waarachtig, zij vroeg mij met haar mee naar het kamertje te gaan. Het was niet ongezellig en het gebakje was heerlijk, maar eigenlijk was het toch een enigszins vreemde vertoning, en ik vtoeg me af wat hem bezield had die sessie te arrangeren. Later, toen ik | |
[pagina 54]
| |
1 Portrettekening van Gerardus Bartholomeus (Gerard) Brom (1882-1959), gemaakt door Huib Lunds in 1907.
over hem meer te weten was gekomen, ging ik vermoeden dat Brom, die zeer tot zijn spijt kinderloos was,Ga naar eind1 er echt genoegen in moet hebben geschept deze jonge mensen, in een sobere tijd, een plezier te doen, maar ook dat nieuwsgierigheid een rol heeft gespeeld: wie zouden deze meisjes vragen! Mijn jaargenote heeft me verteld, dat ze Brom een keer tegenkwam in de Molenstraat, Nijmegens drukste winkelstraat, en dat hij toen een doos appelbollen kocht, die ze beslist mee naar huis moest nemen. | |
WerkcollegesDit soort attenties en lievigheden waren de andere kant van de man die bij andere gelegenheden heel kritisch, vaak sarcastisch en soms venijnig uit de hoek kon komen. Van zijn hoorcolleges kan ik mij niet veel anders herinneren dan dat ze op mij indruk maakten door hun abundante geleerdheid. Maar van zijn werkcolleges ‘prae-candidaats’ heb ik enkele levendige herinneringen overgehouden. Tijdens die colleges moest een van de studenten | |
[pagina 55]
| |
2 Portret van de oudere Gerard Brom. Uit: Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek (DBNL).
het resultaat bekendmaken van zelfstudie inzake een zelfgekozen onderwerp. Deze collegevorm was toen een nog spaarzaam toegepaste didactiek, geloof ik. Een pater, die een referaat hield over P.C. Hooft, en gaandeweg een indrukwekkende hoeveelheid boeken ter adstructie uit de ruime zakken van zijn pij tevoorschijn haalde, kreeg complimenten van de hoogleraar. Dit gebeurde overigens niet omdat het een pater betrof, want Brom was weliswaar zeer vroom, maar had bepaald ook antiklerikale trekjes. Als hij niet tevreden was over de geleverde prestatie, gaf hij kort maar onbarmhartig zijn oordeel, waarbij je een kleur kreeg ook als het niet jezelf betrof. Het feit dat ik in april van het studiejaar mijn studie moest onderbreken omdat ik in militaire dienst moest, heeft mij misschien wel voor een ramp behoed. | |
Socratisch wandelenBrom had de gewoonte op zaterdagmiddag na zijn ochtendcolleges een lange wandeling te maken. Wie wilde, kon meewandelen en zo met hem gesprekken voeren, die nooit zomaar over koetjes en kalfjes gingen. Tot zijn teleurstelling was er weinig of geen animo voor het wandelen. Een destijds oudere medestudent vertelde me nog niet lang geleden, dat hij een enkele keer wel eens meeging, en dat hij dan de enige was. Dat heeft Brom dwarsgezeten en achteraf heeft hij zich afgevraagd: ‘was ik door mijn leeftijd (...) langzamerhand van de jeugd afgegroeid?’Ga naar eind2 Dit lijkt mij inderdaad het geval, al sinds de tijd dat hij, vergeefs, de studenten voorhield afstand te nemen van de negentiende-eeuwse studentenmores, sober en gezond te leven en vanuit idealen dienstbaar te zijn aan hun volk en aan de wereld.Ga naar eind3 Min of meer ontgoocheld door te weinig weerklank trad hij in 1923 af als secretaris van de mede door hemzelf ooit gestichte Unie van Katholieke Studentenvereenigingen in Nederland. | |
Plicht tot promoverenIn datzelfde jaar ging de Katholieke Universiteit van start, mede door Broms toedoen. Omdat men de taalkundige van internationale faam Jacques van Ginneken niet wilde passeren, en omdat deze niet tevreden was met alleen maar de Nederlandse taalkunde, de vergelijkende Indogermaanse taalwetenschap en het Sanskriet, kon men niet de Nederlandse letterkunde aan Brom toevertrouwen, waarvoor hij wel bij uitstek bevoegd was. Hij was meer dan twintig jaar hoogleraar in de Kunstgeschiedenis en Schoonheidsleer, voordat hij na de dood van Van Ginneken (1945) alsnog, maar eigenlijk te laat, de leeropdracht Nederlandse en Algemene Letterkunde kreeg. Een van de stokpaardjes van de hoogleraar Brom is altijd geweest: de titel ‘doctorandus’ betekent ‘hij die nog moet promoveren’. Daarom spoorde hij met de hem eigen missionaire ijver zijn discipelen aan te promoveren. En wanneer ze daarop ingingen, bestookte hij hen met briefkaarten, telkens als hij iets gevonden had wat hun dienstig kon zijn. | |
VenijnDe teleurstellingen die Brom heeft moeten verwerken, hebben hem zijn idealisme niet ontnomen, maar misschien wel zijn ingeboren zin voor kritiek aangewakkerd en vaak verscherpt tot een zekere venijnigheid, die zelfs nog na-echoot in een terloopse opmerking van Frits van Oostrom: ‘Met het hem kenmerkende venijn, maar zeker niet ongefundeerd, heeft Gerard Brom gespot met geschiedkundigen die zich Hadewijch hebben | |
[pagina 56]
| |
willen toeëigenen (...)’.Ga naar eind4 Ook Broms collega's bleven niet van zijn kritiek verschoond, dood of levend. Berucht is in dezen zijn herdenkingsrede over zijn naaste collega Van Ginneken, officieel namens de universiteit uitgesproken toen het lijk nog boven de aarde stond. Ga naar eind5 | |
‘Vieze’ taalDe diepgelovige en idealistische apostel die Brom was, had ook iets van een enfant terrible. Zijn eerste wetenschappelijke boek, zijn dissertatie Vondels Bekering (1907), tot stand gekomen onder, of misschien in die vorm ondanks, de leiding van de Utrechtse hoogleraar J.W. Muller, wekte naast bewondering ook ergernis wegens een ‘gewone’, volgens sommigen ook ordinaire, ja zelfs ‘vieze’ taal. Later zou hij dit geschrift omvormen tot Vondels Geloof(1935), een rustiger en evenwichtiger turf van bijna 500 bladzijden, waarin hij het toch niet laten kon te doen wat hij anderen verweten had inzake Hadewijch: hij eigende zich Vondel toe als geloofsgenoot vanaf lang vóórdat deze toetrad tot de moederkerk. Ik kan nergens meer de bron vinden, maar in mijn geheugen zit vastgespijkerd, dat de hoogleraar in de kunstgeschiedenis en schoonheidsleer Brom, gevraagd naar zijn oordeel over de nieuwe, in de jaren twintig gebouwde aula van de Nijmeegse universiteit, deze een ‘opgedirkt urinoir’ noemde, of woorden van gelijke strekking. | |
Boeiende en vermoeiende nalatenschapBroms ontzagwekkend talrijke en vaak omvangrijke wetenschappelijke publicaties over kunst-historische en letterkundige onderwerpen, die stuk voor stuk schatkamers van gegevens en citaten zijn, verdienen veel respect en zijn nu nog van waarde, al is zijn stijl vaak spitsvondig en daardoor vermoeiend. Bovendien irriteert hij nogal eens door zijn polemiseren, ook met in zijn tijd al niet meer in leven zijnde letterkundigen of geleerden. ‘Iedere zin een vondst en een vonnis.’Ga naar eind6 In de Nederlandse letterkunde ging zijn belangstelling echter nauwelijks uit naar de periode vóór de zeventiende eeuw en de tijd na de negentiende eeuw, oftewel vóór Vondel en na Gezelle. In 1940 werd Brom benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. | |
Veelzijdig leermeesterGerard Brom was een van de merkwaardigste mensen die ik heb ontmoet, voor het laatst een half jaar voor zijn dood in 1959. Een geleerde, die ontzaglijk veel las, ook buitenlandse schrijvers, en die wat hij gelezen had, ook vasthield; een zeer productief schrijver, ook van enkele biografieën; medeoprichter en leider van het cultureel en wetenschappelijk belangrijke tijdschrift De Beiaard (1916-1925); een olijke kwajongen; een nijdas; een idealist en een bevlogen apostel van zijn geloof, waarin hij alle Nederlanders, speciaal de protestantse, wilde laten delen. Kortom: een Brom die niets gemeen had met die van Van Maanen. Gelukkig.Ga naar eind7 | |
Opmerking auteurVoor deze schets heb ik vooral gebruik gemaakt van de in de noten 1 en 2 genoemde geschriften; zie verder ook A.H.M. van Schaik in het Biografisch Woordenboek van Nederland. |
|