Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||
De taal van Marten ToonderFrida Balk-Smit Duyzentkunst‘Heren, De taal van Marten Toonder vertegenwoordigt een weelde aan paradoxen. Die paradoxen zijn tegenstrijdigheden waarvan het nog maar de vraag is of ze schijnbaar zijn. Ik noem er twee. De eerste is: Toonder is onze grootste striptekenaar. Hij publiceerde duizenden striptekeningen in alom gelezen dagbladen. Deze stripverhalen, die talloze malen in boekvorm zijn herdrukt, zijn geen stripverhalen. De tweede paradox is: Marten Toonder is onnavolgbaar. Van geen enkele Nederlandse auteur is de taal zozeer nagevolgd als van Marten Toonder. In dit artikel vindt u om te beginnen een beknopte uitwerking van die twee paradoxen. | |||||
Status en gedaante van het stripverhaalVolgens Van Dale is stripverhaal synoniem met beeldverhaal. Maar deze verklaring is incompleet. Het ware stripverhaal bestaat uit reeksen (strips) naast elkaar geplaatste omlijnde plaatjes, die een verhaal vertellen. De personages op de plaatjes horen een beetje karikaturaal te zijn. Veelal zijn het mensen in diergedaante, wier conversatie en gedachtegoed is weergegeven binnen ‘wolkjes’ tekst die uit hun hoofd of lijf oprijzen. De ‘wolkjes’ omringen dus weergegeven spraak óf monologue intérieur. Die teksten, de volgorde van de plaatjes, alsmede de pantomimiek van de figuren geven de gang van het verhaal aan. Er komt vrijwel geen vertelling aan te pas, laat staan een al of niet ‘Alwetende Verteller’. De narratologie staat met lege handen. De ‘tekst’ bestaat nogal eens uit in letters uitgedrukt onomatopeïsch geblaas of gejammer, en de grafische vorm van ‘wolkje’ en omwolkte letters geeft daarvan de kracht en de gevoelswaarde weer. Zoals in Donald Duck ‘grmbl! pfff! atjtsj! bwaf!’, grillig rimpelig omwolkt. De echte strip bevat veel meer ‘plaatje’ dan ‘tekst’. Overdreven gezegd is in een strip de tekst een illustratie bij het plaatje. In het oorspronkelijke beeldverhaal echter vormen de plaatjes illustraties bij de tekst, die een goed lopend, grammaticaal verantwoord verhaal vertelt, afgedrukt in voortgangsblokken. Daar pal boven of daarnaast bevindt zich steeds het vrijwel even grote bijbehorende plaatje. Wolkjesloos. Hét onsterfelijke voorbeeld is Bruintje Beer. Maar dat is natuurlijk geen strip. Vergeleken met Donald Duck is Bruintje Beer hoge literatuur. De avonturen van Bruintje Beer zijn, uit het Engels vertaald, in ons land in tientallen series in boekvorm herdrukt; vanzelfsprekend in oblong formaat, overeenkomstig hun oorspronkelijke vorm als vervolgverhaal in ons Algemeen Handelsblad. Gek, ik weet niet eens hoe Bruintje Beer in het Engels heet. Maar voor mij is hij het oerwezen van het genre beeldverhaal. De beer is bovendien het universele speelgoedbeest en blijkbaar de aangewezen figuur om diepmenselijke gebeurtenissen te vertolken in een wereld die vooral kinderen vertrouwd is. | |||||
[pagina 58]
| |||||
Niet voor niets is Nederlands grootste hedendaagse stripheld een beer: Ollie B. Bommel. Ofschoon achteloos aangeduid als stripheld is Ollie B. Bommel geen onderwerp van een stripverhaal, evenmin als Bruintje Beer. De twee scheppingen vertonen een treffende gelijkenis. Maar ook een onmetelijk groot verschil: de lotgevallen van Bruintje Beer richten zich tot het kind; die van Ollie B. Bommel tot de volwassene. Deze wonderlijke relatie tussen Bruintje en Ollie is, kort gezegd: Ze zijn allebei een beer.
Alleen Ollie is een heer.
| |||||
De taal van de onnavolgbare Marten ToonderGeen taal is in onze hedendaagse taalgemeenschap zozeer nagevolgd als die van Marten Toonder. Weliswaar is de omgang met taal qualitate qua één-en-al navolging, maar ook daarin zijn er graden en soorten. Eén soort, die synoniem is met ‘imitatie’ in de zin van namaak, laten we buiten beschouwing. Het gaat ons om het origineel als voorbeeld, als Matten Toonder werd op 2 mei 1912 te Rotterdam geboren. Op vijfjarige leeftijd leerde hij plaatjes kijken en Engels lezen door de bestudering van Amerikaanse stripbladen. Nadat hij zich op school het schrijven eigen had gemaakt, nam hij het besluit de letterkunde in nieuwe banen te leiden door het geschreven woord aan het getekende beeld te paren. Er volgden kommervolle jaren, miskend doorgebracht op inrichtingen voor lager en middelbaar onderwijs, een academie voor beeldende kunsten en een uitgeverij van periodieken. Hierna echter wijdde hij zich geheel aan de door hem beoogde communicatievorm, die zijn erkenning vond door zijn benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.inspiratiebron voor iets anders dat niet pen se minderwaardig is, maar juist een soort eerbetoon aan het origineel. De navolging in taal, op woord-, zins- of stijlniveau, komt, simplistisch gezegd, neer op citeren. Naarmate een citaat zich frequenter voordoet, raakt de bron meer en meer op de achtergrond, vervaagt, of verdwijnt uit het collectieve geheugen. Het uiten van Toondertaal kan een automatisme worden, zodat we het - al doende - zelf niet altijd meer merken, als u begrijpt wat ik bedoel. Zo zei Thomas Rosenboom in Haarlems Dagblad van 16 september 2009 over zijn nieuwste boek Zoete mond, waaraan zijn diepe affectie voor zijn huiskonijn ten grondslag ligt: ‘Ik wist niet dat ik dat in me had.’ Hij doelde op die overrompelende genegenheid voor een dier, die hem bracht tot het schrijven van ‘een zachter boek’, veel zachter dan zijn vorige werk. ‘Ik wist niet dat ik het in me had’ is ook zo'n wending, én de titel van een Toonderverhaal. Misschien wist Rosenboom dát evenmin. Want er zijn onnoemelijk veel teksten van Toonder waarin een staande uitdrukking is verwerkt zodanig dat je niet precies weet of Toonder die aan de taal of dat de taal die aan Toonder heeft ontleend. Karakteristiek voor Toonder is ook het steeds terugkeren van allerlei zinnen en zinswendingen. ‘Zoals mijn goede vader zei’; ‘Heel betreurenswaardig’; ‘Een heer van stand’; ‘Een teer gestel’; ‘Geld speelt geen rol’; ‘Een eenvoudige doch voedzame maaltijd’, alle steeds weer geuit door Ollie B. Bommel. Al die wendingen, met hun plechtige woordkeus, krijgen door het voortdurend herhalen, als ging het om een stopwoord, steeds meer iets hilarischs'. De bekendste uitdrukking is ‘Als je begrijpt wat ik bedoel’, eveneens afkomstig van Ollie B. Bommel. In volle ernst geuit verliest deze bijzin z'n hilarische karakter. Zo schreef een vooraanstaand antroposofisch arts, L.F.C. Mees, in een biopsychologisch gefundeerde taalkundige verhandeling (1988): ‘Waar de Bijbel begint met een schepping door God, begint het Johannes Evangelie met: “In den beginne was het Woord.”’ Daarmee wordt, zegt Mees, het ontstaan van al wat is, begrijpelijker voor ons. ‘We weten immers wat een woord is. Het gewone menselijke woord moet [iets met de herkomst van al het zijnde] te maken hebben, anders zou Johannes | |||||
[pagina 59]
| |||||
het woord “woord” niet gebruikt hebben (als men begrijpt wat ik bedoel)’ (Mees, p.12; mijn cursivering, fbsd). Wist deze auteur dat hij Ollie B. Bommel citeerde? Dit citaat is vooral treffend, omdat het slechts een afhankelijke voorwaardelijke zin is, geen volwaardige volzin (zoals ‘Geld speelt geen rol’). Treurig genoeg wordt - bijna per definitie - vrijwel nooit precies begrepen wat er wordt bedoeld. Dat maakt deze bijzin zowel sterk als overbodig. | |||||
De literaire kracht van de taal van Marten ToonderHeel wat zinnen en wendingen van Toonder fungeren als een soort epitheton ornans van het personage dat ze uitspreekt. Neem de aanduiding ‘een heer van stand’. Niet alleen ís Ollie B. Bommel een heer van stand, een echte heer dus, hij verkondigt dat ook onophoudelijk. Hij gaat eronder gebukt, evenals onder ‘zijn teer gestel’. ‘Een heer moet alles alleen doen’; ‘Het wordt me allemaal te veel met mijn teer gestel.’ Hij is zelfs kasteelheer, bewoont Bommelstein en heeft huispersoneel: ‘zijn trouwe knecht Joost’. Die is zó dienstbaar, dat hij praktisch geen zin kan uitspreken zonder te eindigen met ‘met uw welnemen’, of ‘als ik zo vrij mag zijn’. Die onderdanigheid is sterker dan Joost zelf, getuige: ‘ik hoop het maar, met uw goedvinden’, of ‘het is héél betreurenswaardig, als u mij toestaat.’ In het openbare mondelinge taalverkeer ken ik maar één voorbeeld van iemand die met zulke frases volkomen geloofwaardig omgaat: Antoine Bodar. Die zegt (aan het zinsbegin) ‘als u mij toestaat...’ of woorden van gelijke strekking, in ernst en in een ontwapenend naturel. De belangrijke personages van Toonder zijn stereotypen, gekenmerkt door hun uitspraken; een literair procedé dat onder andere is toegepast door Van het Reve in De avonden. De gaarne treiterende Frits van Egters zegt wáár hij kan: ‘Jij wordt ook al aardig kaal’, en de pijnlijke onschuld van zijn moeder uit zich in haar willekeurig herhaald ‘hoei boei’. Ook J.J. Voskuil weet er raad mee in Het bureau. Prof. dr. Kaatje Kater, lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen oftewel het ‘Hoofdbureau’, werd vooral onsterfelijk door haar bestuurlijke overwegingen steevast af te sluiten met ‘Ik bedoel maar’; of ‘Ik wil maar zeggen.’ Het is duidelijk: de schepper van Tom Poes en Ollie B. Bommel bevindt zich in gerenommeerd literair gezelschap. Toonders verhalend proza is uitzonderlijk levendig, oorspronkelijk en grammaticaal onberispelijk. Maar zonder de onvergetelijke afbeeldingen blijft de dierlijke factor onzichtbaar. Vrijwel alle personages hebben de vorm van een dier. We zien in elk dierpersonage een mens. We kunnen niet anders. De dierlijke beeldkenmerken versterken juist de opvallendste menselijke eigenschappen die stereotiep zijn voor juist dát personage! Voor een verklaring van deze wonderbaarlijke integratie van mens en dier kunnen we waarschijnlijk niet terecht bij Darwin. Zelfs niet in ‘Zijn Eigen Jaar’. Hoe dan ook, gebleken is dat zowel tekst als afbeelding deel uitmaken van de taal van Marten Toonder. | |||||
De ToondermaatschappijIn de door Toonder gecreëerde wereld heerst een maatschappelijke hiërarchie die we schematisch kunnen schetsen door van vier personages uit dat dichtbevolkte geheel de portretten wat aandachtiger te bekijken. 1 Tom Poes, Markies de Canteclaer en Heer Bommel
(© 1972 Stichting Het Toonder Auteursrecht). | |||||
[pagina 60]
| |||||
1. De heer Olivier B. Bommel (ook wel: heer Ollie, heer Olivier, heer Bommel)In de volksmond van de lezer: Ollie B. Bommel. Ollie B. Bommel dan is een bevlogen heer uit de tijd waarin een heer qualitate qua gewetensvol en eerbiedwaardig was. Maar die tijd is voorbij. Om zich nu als heer te kunnen handhaven moet hij aanhoudend strijd leveren. Hij is permanent omringd door wisselend gespuis: hoger geplaatsten, lager geplaatsten, een obscure suikertante die hem een spookhuis nalaat, extreme professoren, technici die geheel bestuurd worden door computers, occulte wezens, experimenterend met door vreemde inblazingen toegebrachte levensvormen, eenvoudige dieven en bedriegers, alchemisten, ondernemers die we nu projectontwikkelaars zouden noemen en die uit zijn op de woningen van behoeftige burgers, een echtpaar dat in kwade dampen handelt die als geneeskrachtig worden aangeprezen. Echte heren zijn er niet bij, al geeft men soms voor er één te zijn. Kortom, Ollie leeft in een maatschappij die niet zo gek veel verschilt van de onze. Zijn functie bekleedt hij krachtens zijn geboorte. Hij is een heer van stand. Hij draagt verantwoordelijkheid, maar heeft nauwelijks macht. Hij bewoont een kasteel en bezit ‘geld dat geen rol speelt’. Conflicten, noodsituaties en voortwoekerend onrecht gaat hij te lijf met tact, list, doorzettingsvermogen en een oneindig geduld. Zijn avonturen lopen nooit definitief mis en worden bij voorkeur afgesloten met een geheven glas en ‘een eenvoudige doch voedzame maaltijd’. | |||||
2. Tom PoesGelukkig is in de wereld van Ollie B. Bommel nog wel een enkeling te vertrouwen. Zo'n enkeling is zijn jonge vriend Tom Poes. Die is argeloos en vindingrijk. Van alle Toonder-personages (afgezien van een monsterlijke kraai) is Tom Poes de enige die geen kleding draagt. Zijn verleidelijke poezenvacht voorkomt dat we hem naakt vinden. Of bloot. Toch, naakt is hij. Maar we merken het niet. Een oerparadijselijke toestand. Tom Poes' hoofd is relatief groot. Ten opzichte van z'n lijf dus. Zijn gestalte heeft de verhoudingen van een baby. Hij is verreweg de kleinste van de belangrijke personages. Maar hij loopt rechtop en kijkt oplettend uit zijn ogen. In netelige situaties oppert hij nu en dan achteloos een maatregeltje dat, naar later pas blijkt, veel bijdraagt tot een oplossing. Een kind is hij. Wetend en onbevangen. | |||||
3. De markies de Canteclaer de BarneveldtDeze markies is van huis uit hoger dan Ollie B. Bommel. Die is dan wel een heer van stand, maar de markies is een heer van adel. Hij laat zich voorstaan op zijn hoge geboorte en ontleent er in tegenstelling tot Ollie geen morele idealen aan. Hem gaat het om uiterlijk en macht. Hij gebruikt opzichtig Franse tussenwerpsels: ‘Parbleu’ (‘Tjonge’) en ‘fi donc’ (hetgeen ‘foei!’ betekent, wat in 't Nederlands al een hooghartige uitroep is). Hij spreekt onbekommerd over ‘het grauw’ en beschouwt heer Bommel als een parvenu, welk woord, hoewel zuiver Frans, hij overigens niet bezigt. Als hij orde op zaken moet stellen in zijn gemeente Rommeldam, wat nogal eens het geval is, schuift hij de werkzaamheden zo veel mogelijk af op heer Bommel. Als het even kan geeft hij hem zelfs de schuld van de Rommeldamse misstanden. De markies, die in de loop van de jaren steeds deftiger wordt - zijn naam evolueert van Cantecler naar Canteclaer - wordt onafscheidelijk van zijn lorgnet, dat hij hanteert als een blijk van grote eruditie. Zo maakt hij van de nood een deugd. Het camoufleert zijn kortzichtigheid, oftewel zijn beperking: hij is kippig. Hij heeft dan ook de gestalte van een reusachtige haan. Cantecleer is de naam van de haan uit Van den vos Reinaerde (eind dertiende eeuw). Dat suggereert een geduchte stamboom, het waarmerk van een hoge graad van adel. Een enkele keer wordt hij voluit bij zijn adellijke naam genoemd: Querulijn Xaverius markies de Canteclaer de Barneveldt. Heer en meester in het latere rijk van de kippen en de eieren. | |||||
4. Juffrouw DoddelVan de vier pijlers van ons Toonder-wereldschema (de beeldspraak is gebrekkig, maar u begrijpt wat ik bedoel) is Juffrouw Doddel de enige die geen dier is. Sterker: zij is een mens. Nog sterker: een vrouw. De enige. De schaarse mensachtigen die in Toonders epos optreden, zijn altijd toch een beetje | |||||
[pagina 61]
| |||||
dierachtig (zoals onder andere het ‘wroegwezen’ en de zijnen) door een onwaarschijnlijke haaruitgroei. Juffrouw Doddel is onmiskenbaar mens: normale gestalte, netjes gekleed, en getooid met wat mijn oude vader noemde een luifelhoedje, zoals vroeger ál mijn roomse buurmeisjes droegen als zij naar de kerk gingen. In de Toonder-maatschappij, waar heer Ollie B. Bommel zich staande moet houden, is juffrouw Doddel de ‘Oneindig Nederige’, een verborgen heilige. Heer Bommel spreekt haar aan met ‘U’ en ‘Mevrouw’ en zij noemt hem gewoon ‘Ollie’. Een omkering van de maatschappelijke orde! Juffrouw Doddel is heer Bommels enige troost in noodsituaties en ze woont om de hoek. In bange dagen kan hij bij haar terecht en ze heeft altijd een kopje thee of een kopje koffie voor hem, of zelfs wel eens een kommetje snert. Ze stelt hem gerust en steunt hem. Moederlijk en onnadrukkelijk. Een onaanzienlijk persoon, waar toch ook een heer van stand niet buiten kan. Omdat, zoals in ieder mens, diep in hem een kind schuilt. Niet voor niets is juffrouw Doddel prominent afgebeeld als de spreekwoordelijke moeder die klaarzit met de theepot als de kinderen uit school komen. Hét zinnebeeld van de onderdrukte trut die de ontwikkeling van de carrièrevrouw in de weg staat. Maar ook een symbool van onwrikbare gezelligheid. Onze geëmancipeerde maatschappij is al een paar duizend jaar een mannenbolwerk, maar de Toonder-wereld heeft gelukkig juffrouw Doddel nog. Zij ontfermt zich over de enige echte heer die ons nog rest, Ollie B. Bommel. | |||||
De status van wetenschap en taal in de Toonder-maatschappijDe onuitputtelijke rijkdom van de taal van Marten Toonder mag ons niet doen vergeten dat er in zijn wereld ook aandacht is voor taal als zodanig. En voor wetenschap. De supergeleerde in deze gemeenschap is Professor Prlwytzkofsky. Samen met doctor Zielknijper doet hij onderzoek naar het agressieve gedrag van een monsterlijke vogel, de ‘grauwe razer’ geheten, waarschijnlijk een kraaiachtige. In de ‘neuro-pedagogische kliniek’ van dr. Zielknijper bespreken de twee geleerden hoe een monster weer in ‘het rechte spoor’ gebracht kan2 Juffrouw Doddel. (© 1965 Stichting Het Toonder Auteursrecht).
worden. ‘Wat is het rechte spoor voor een monster?’ vraagt de professor aan de ‘zielkundige’. Deze antwoordt: Een liefdevolle vorming. [...] De fout ligt altijd bij de opvoeding; ook in dit geval. U kunt dat horen aan de taal die het ventje uitslaat. We zullen het analyseren, dan zult u zien, dat er een gewone knaap te voorschijn komt. (p.112)
Die opvoeding vereist natuurlijk een opvoeder. En dat blijkt een totaal verloederde kraai te zijn. Ook heer Ollie en Tom Poes zijn betrokken bij deze problematiek. Die opvoedende kraai, opgesloten in een kooi, raast, tiert en scheldt zonder weerga. Vriendelijk begroet door de heer Bommel schreeuwt hij: | |||||
[pagina 62]
| |||||
‘Kale halfsleet!’ [...] maar heer Ollie liet zich niet afschrikken.
In de neuro-pedagogische kliniek komt de monsterlijke razer op een brancard te liggen. De zielkundige spreekt hem toe: ‘Ontspan je’ sprak hij met rustige stem. ‘Denk eens terug aan de tijd dat je nog kleuter was. Wat herinnet je je?’ De razer sloeg lodderig de ogen op en knipoogde gehinderd tegen het felle licht.
Tom Poes draagt het zijne tot de oplossing bij: ‘Het gaat om een paar woorden,’ zei Tom Poes tegen de kraai. ‘Die kunnen voor jou niet zo moeilijk te leren zijn. Als je ze kent mag je uit de kooi.’
Echt helemaal goed komt het uiteindelijk niet met de razer. Maar zoals Tom Poes opmerkt ‘doet de razer geen kwaad zolang hij met rust gelaten wordt.’ (p.140). Hetgeen heet Ollie opgelucht beaamt tijdens de door hem aan het therapeutisch team aangeboden eenvoudige doch voedzame maaltijd. | |||||
Het geheim van Ollie B. BommelMaatschappelijke hiërarchie is gekenmerkt door macht. De markies De Canteclaer is de enige die naar macht streeft, en ook, als edelman, enige formele macht bezit. Ollie B. Bommel streeft in de allereerste plaats naar recht, en naar het goede dat het kwade overwint. Tom Poes vertegenwoordigt het kind en Juffrouw Doddel behoort tot een, sociologisch gesproken, verwaarloosbare categorie. Niet alleen zijn talloze uitdrukkingen uit de taal van Marten Toonder voorgoed in onze maatschappij doorgedrongen, ook is er één geval bekend van een trendy auteurspresentatie die van Toonder is overgenomen. Zo meldt het Toonder-proza nadrukkelijk dat in de naam Ollie B. Bommel de B niets afkort, geen betekenis heeft. Precies datzelfde vertelde in een dagbladinterview de auteur Wim. T. Schippers over die T. Die betekent niets, zegt hij. Die maakt de naam wel opvallend, spreekt mogelijk tot de verbeelding en blijft hangen in het geheugen. Ik geloof Wim T. op zijn woord. Maar Ollie B. Bommel was er véél eerder, en die B betekent natuurlijk wel degelijk iets: het is de B van Beer. Dat Ollie een beer is, zijn we zowat vergeten, al | |||||
[pagina 63]
| |||||
was het maar doordat hij zo overweldigend en zonder ophouden heer is. Die B verzwijgt en benoemt zijn beerschap. Van zijn Schepper uit gezien stamt Ollie af van Bruintje Beer, wiens beeldverhaal Marten Toonder aanvankelijk even in het Nederlands voortzette. Die B is dus de B van Beer, niet van het wilde dier dat in biologiewerken wordt beschreven, maar van het onsterfelijke gekoesterde speelgoedbeest dat Beer heet en ook met die naam individueel wordt aangesproken. Intussen weet ik - met dank aan Bert Jansen - dat Bruintje Beer in het Engels Rupert heet en geschapen is (1920) door Mary Tourtel (1874-1948). Zijn enige mij bekende naamgenoot is Rupert Sheldrake, de briljanre controversiële bioloog. Bruintje Beer is het eeuwige kind. Hij heeft een zorgzame vader en een lieve moeder, die hem nooit in de steek zullen laten. Van alle Toonder-dieren is Tom Poes het enige kind. Hij was aanvankelijk van Toonders eigen vervolgbeeldverhaal de uitgesproken hoofdpersoon. Een kind, net als Bruintje Beer. De beer Ollie was zijn grote vriend. Tom Poes bleef kind. Maar de ontwikkeling van Ollie was niet tegen te houden. Hij werd volwassen. En hoofdpersoon. Hij werd een heer. Zijn portretten vertonen meer en meer een herengezicht en een herenbuik. Maar oprecht vertrouwen in het goede heeft hem nooit verlaten. De zekerheid evenwel van Bruintje Beer, altijd te worden opgevangen in een veilig lief gezinnetje, heeft hij nooit gekend. Zoals Bruintje Beer nooit anders dan dezelfde geruite broek en dito das droeg, zo bleef Ollie zijn precies zo geruite jasje levenslang trouw. Afkomst verloochent zich niet. Voor deze onthulling moesten we ons even wenden tot Ollies Schepper, die uiteraard buiten de wereld van Ollie zelf thuishoort. Zijn kinderlijk gemoed heeft Ollie B. Bommel altijd behouden. Hij had vrede met zijn onontkoombaar lot: ‘Een heer moet alles alleen doen.’ | |||||
Literatuur
|
|