Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Het historiografische gebruik van Aziatische bronnen door François ValentynGa naar eind1 ‘Kennis van zeer veel fraeje zaaken’Siegfried HuigenVoor de historiografische delen in zijn magnum opus Oud en Nieuw Oost-Indiën maakte François Valentyn ook gebruik van Aziatische bronnen. Behalve over Maleise manuscripten beschikte hij over Indiase miniaturen, die de Amsterdamse verzamelaar Simon Schijnvoet aan hem had geleend en die door Valentyn niet alleen als illustratiemateriaal maar ook als historische bron werden gebruikt. Van Joan Simons, de voormalige voc-gouverneur van Ceylon, kreeg hij vertalingen van kronieken van de Singalese koningen.Ga naar eind2 Ondanks Valentyns scepsis over het waarheidsgehalte van sommige van zijn Aziatische bronnen, gebruikte hij deze toch om de prekoloniale geschiedenis van Ambon, Malakka en Ceylon te beschrijven, en gebruikte hij de miniaturen van Schijnvoet voor zijn ‘Levens der Groote Mogols of der Keizeren van Hindoestan’.
Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724-6) van François Valentyn (1666-1727) was tot diep in de negentiende eeuw het omvangrijkste boek over Azië dat in Europa is gepubliceerd.Ga naar eind3 Het bestaat uit bijna 5000 foliobladzijden en bevat ongeveer 1200 afbeeldingen. Na een lange inleiding waarin Valentyn de eerste contacten tussen Europa en Azië beschrijft, geeft hij in afzonderlijk gepagineerde secties beschrijvingen van de gebieden waarmee de voc handelsbetrekkingen onderhield of die door haar onderworpen waren. Het boek beschrijft niet alleen de gebieden die tot het latere Nederlands-Indië zijn gaan behoren, maar ook de belangrijkste handelsvestigingen en kolonies van de voc in een veel groter gebied, dat zich uitstrekte van Kaap de Goede Hoop tot Japan. Een belangrijk deel van de streekbeschrijvingen (van Ambon, Ceylon, Malakka, etc.) is gewijd aan geschiedenis, in Valentyns termen ‘de Saaken, aldaar voorgevallen’.Ga naar eind4 Hoewel de strekking van de historische delen vaak patriottisch is, waardoor de aandacht vooral gericht is op wapenfeiten van de Nederlanders in Oost-Indië, heeft Valentyn incidenteel geprobeerd de prekoloniale Aziatische | |
[pagina 24]
| |
geschiedenis te beschrijven. De mate waarin hij dat heeft gedaan, was afhankelijk van de beschikbaarheid van Aziatische bronnen. | |
Maleise handschriftenValentyn beheerste het Maleis goed. Hij was van 1686 tot 1694 en van 1705 tot 1713 in Indië geweest, de langste tijd als ‘Maleis predikant’ op Ambon, wat betekende dat hij in het Maleis preekte. Hij had ook gewerkt aan een bijbelvertaling in de Ambonse variant van het Maleis, die nooit is uitgegeven. Tijdens zijn verblijf op Ambon heeft hij veel moeite gedaan Maleise handschriften te bemachtigen, waardoor hij een van de weinige Europese eigenaren was van een kleine Maleise handschriftenverzameling. Zijn Ambonse kennissen hebben hem waarschijnlijk bij het totstandkomen van zijn verzameling geholpen, want Valentyn had contact met Ambonse eigenaren van Maleise handschriften, vooral islamitische geestelijken. Het was onder hen gebruikelijk manuscripten ter beschikking te stellen aan belangstellenden om er afschriften van te maken.Ga naar eind5 Valentyn was zo trots op zijn verzameling dat hij er een catalogus van opnam in zijn grote werk. Uit deze catalogus en de latere veilingcatalogus van zijn bibliotheek blijkt dat Valentyn de bezitter was van minstens 27 Maleise werken, waaronder zich enkele klassieke teksten uit de Maleise literatuur bevonden.Ga naar eind6 Uit de vroeg-islamitische periode (eind vijftiende tot begin zestiende eeuw) bezat hij de Hikayat Amir Hamzah en een vroege redactie van de Sejarah Melayu; uit de klassieke periode (tweede helft zestiende tot begin achttiende eeuw) had hij de Hikayat Indraputra, de Hikayat Isma Yatim en de Taj as-salatim.Ga naar eind7 De vier eerstgenoemde teksten zijn verhalend van karakter. Zijn favoriete werk was het laatstgenoemde, de vorstenspiegel Taj as-salatim (‘de kroon der Koningen, genaamd’). Hij noemt het ‘een heerlyk boek, en onder hen in 't gebruik als by de ouden κνροπαιδεια van Xenophon. Dit is door eenen Bochari in Djohor gemaakt, en 't beste Maleits boek, dat ik kenne’. | |
Singalese koningenZijn scepsis had onder meer te maken met ontwikkelingen in de Europese geschiedschrijving. Sinds de vijftiende eeuw gingen Europese historici voorzichtiger met bronnen om. Toch stonden vroegmoderne Nederlandse geschiedschrijvers nog dichter bij Jacob van Maerlant dan bij Leopold von Ranke.Ga naar eind8 Bij het schiften van de documenten was niet zozeer bronnenkritiek als wel het eigen werkelijkheidsbeeld doorslaggevend voor het afwijzen van overgeleverde geschiedverhalen als ‘fabels’ of opnemen ervan in de eigen versie van de geschiedenis. Soms nam Valentyn zelfs geschiedverhalen op die hij als ‘fabelachtig’ typeerde. Zijn behoefte een voorstelling van de vroegste geschiedenis van bijvoorbeeld Ceylon te geven was zo groot dat hij zelfs onwaarschijnlijke verhalen opnam met de herhaalde aantekening dat je ze niet kon geloven. Wat hij zegt over de Ambonse Hikayat Tanah Hitu (Historie van Hitu) gold in zekere zin voor al zijn Aziatische bronnen. Hoewel een Aziatische bron vanuit zijn standpunt vaak tekortkomingen vertoonde, bevatte deze niettemin ‘kennis van zeer veel fraeje zaaken [...], van welke wy anders niets zouden geweten, en waar van wy ons in dit Werk bediend hebben’.Ga naar eind9 Voor zijn geschiedenis van Ceylon maakte Valentyn gebruik van in historisch opzicht dubieuze Singalese documenten, die hij van gouverneur Simons had gekregen. Tijdens zijn ambtstijd op Ceylon had Simons onderzoek laten doen naar het inheemse recht en daarbij gebruikgemaakt van inheemse deskundigen.Ga naar eind10 Op die manier moet hij onder meer in het bezit zijn gekomen van de meest volledige geslachtslijsten van Singalese vorsten waarover men tegenwoordig beschikt. Deze lijsten vertonen sterke overeenkomsten met de genealogie van Singalese koningen in de kronieken Rajavaliya en Mahavamsa.Ga naar eind11 Sommige gedeelten uit deze Singalese documenten waren in tegenspraak met het wereldbeeld van een vroegachttiende-eeuwse dominee. Dat de stichter van het Singalese vorstengeslacht uit de zon was geboren en dat een van zijn erfgenamen voortkwam uit de kruising tussen een leeuw en een prinses, leek hem ongeloofwaardig. ‘Voor my, ik geloove van 't eene zoo veel, als van het andre, dat | |
[pagina 25]
| |
is, dat het alles, zonder eenige grond is’. Om er het beste van te maken volgde Valentyn de versie van de ‘Oudste en verstandigste Lieden van dit Land’ en nam hij de verhalen toch op in ‘Byzondere Zaaken van Ceylon’.Ga naar eind12 In ‘Byzondere Zaaken van den Godsdienst op Ceylon’ geeft Valentyn bovendien een indruk van de Ceylonese wijsheidsliteratuur (p.386-401), ‘op dat men nu van de Cingaleesen, en de Malabaren [Tamils] op dit Eyland woonende, niet al te geringe gedagten, even of zy woeste en onbeschaafde Heydenen waren, hebben mogt’ (p.386). | |
De tweehoornige AlexanderUit dezelfde behoefte aan volledigheid heeft Valentyn ook veel moeite gedaan om een manuscript van de Hikayat Iskandar Zulkarnain (‘historie van de tweehoornige Alexander’) op te sporen; helaas zonder resultaat. Hij had informatie uit dit handschrift graag willen gebruiken voor zijn overzicht van de ontdekkingsgeschiedenis van Azië in de eerste sectie van Oud en Nieuw Oost-Indiën. Uit een transscriptie van een brief van sultan ‘Jang de Pertoean’ uit 1686 en vermoedelijk ook uit gesprekken met kenners van Maleise literatuur op Ambon kende hij ongeveer de inhoud van dit vanuit een westers perspectief merkwaardige verhaal, waarin vreemde en vertrouwde elementen op een verwarrende manier met elkaar vermengd zijn.Ga naar eind13 Tegenwoordig is bekend dat de Hikayat Iskandar Zulkarnain teruggaat op een Griekse roman van een auteur die bekendstaat als Pseudo-Callisthenes (eind derde eeuw). Deze gefictionaliseerde biografie van Alexander de Grote was in Europa via Latijnse bewerkingen uit de vierde eeuw de basis van de middeleeuwse Alexanderromans, zoals Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant. Het verhaal kende daarnaast ook een Aziatische traditie. Op grond van een Syrische vertaling van de Griekse tekst was er een Arabische versie ontstaan, waarin Alexander geïdentificeerd werd met Dhu 'l-qarnain (‘de tweehoornige’), een figuur uit Soera 18: 82-101 in de Koran. Alexander is in de islamitische versie van het Alexanderverhaal omgesmeed tot de geloofsheld Iskandar dhu 'l-qarnain, de tweehoornige Alexander, die niet alleen de wereld verovert, maar ook de islam verspreidt met steun van zijn religieuze mentor Aristoteles en de profeet Khidir, een populaire figuur uit Arabische volksverhalen. Iskandar is bovendien van Perzische origine, de zoon van ‘Darab’ van Perzië, die als rechtmatige troonopvolger zijn broer Dara (Darius) verslaat. De Hikayat Iskandar Zulkarnain was de zestiende-eeuwse Maleise versie van dit verhaal. Dankzij het verhaal werd Iskandar een populaire naam van Maleise vorsten die hun afstamming graag herleidden tot Iskandar en die vaak opdrachtgevers waren voor de vervaardiging van manuscripten van de Hikayat Iskandar Zulkarnain.Ga naar eind14 Valentyn zag natuurlijk dat dit verhaal erg vrij omging met de historische gegevens, maar hij wilde het toch gebruiken voor zijn geschiedenis van vroegste contacten tussen Europa en Azië, waarin Alexander vanwege zijn expeditie naar India een belangrijke figuur was. Hij vermoedde ook al dat het Maleise verhaal van Arabische en Perzische herkomst moest zijn: ‘dat die historie met de Mohammedaansche Godsdienst, door de Perzen en Arabiers, in hunne letter en taal eerst overgebragt, en dus ook daarna aan de Indianen [Indiërs], (zoo als zy'er nu verhaal van doen) eerst in die talen medegedeelt, en daar na weer van deze of gene gaauwe Maleyers in hunne taal en letter (zynde mede de Arabische) historiswyze opgesteld zal zyn’.Ga naar eind15 Inderdaad is het verhaal volgens de huidige stand van onderzoek via India in het Maleise taalgebied terechtgekomen. Valentyns belangrijkste bezwaar tegen de geloofwaardigheid van het verhaal was het islamitische geloof van Iskandar. Alexander kon immers onmogelijk negenhonderd jaar voor de geboorte van de profeet al een moslim zijn geweest; ‘een grove misslag’, vond Valentyn.Ga naar eind16 | |
Historie van HituHoewel de Maleise hikayats over het algemeen volgens Valentyn ‘met veel verdichtzelen [waren] opgevuld’, beschouwde hij twee teksten als betrouwbare bronnen: de eerder genoemde Sejarah Melayu (Maleise geschiedenis) en de Hikayat Tanah Hitu (Historie van Hitu). In de latere, nu bekende versie van de Sejarah Melayu is dit werk een van de hoogtepunten uit de Klassiek-Maleise literatuur. Valentyn | |
[pagina 26]
| |
bezat vermoedelijk een oudere, korte versie, die hij in zijn catalogus aanduidt als ‘Soelalet essalathina’ (Geschiedenis der Koningen).Ga naar eind17 Anders dan de latere versie van de Sejarah Melayu bevatte de oudere versie die Valentyn bezat, geslachtslijsten van Maleise koningen met inbegrip van aanduidigingen van hun regeerperiodes volgens de islamitische kalender. Valentyn was niet de eerste westerling die deze tekst onder ogen kreeg. Zijn ‘Amptgenoot’ Van der Vorm had een soortgelijke tekst al gebruikt in een overzicht van de geschiedenis van Malakka.Ga naar eind18 Valentyn gebruikte diens overzicht in combinatie met het manuscript dat hij bezat, om zijn geschiedenis van prekoloniaal Malakka te schrijven. Het stelde hem in staat de ‘eerste beginselen van de Maleyers naeukeurig’ na te speuren.Ga naar eind19 Voor het begin van de geschiedenis van Ambon in zijn ‘Ambonsche Zaaken’ steunde Valentyn op de Hikayat Tanah Hitu (fig.1).Ga naar eind20 Deze ‘Historie van Hitu’ bevat een beschrijving van de inheemse staat Hitu op het noordelijke schiereiland van Ambon, vanaf de stichting tot aan zijn ondergang in het midden van de zeventiende eeuw. De tekst is in Makassar (Zuid-Celebes) geschreven door imam Ridjali, die zelf actief had deelgenomen aan het gebeuren dat hij beschrijft. Na de nederlaag van Hitu moest hij zijn land ontvluchten. De Historie van Hitu eindigt met de vlucht van de auteur: Sifaridjali [Ridjali] vroeg een prauw aan de mensen van Kelang, volgde de orangkaja [dorpshoofd] naar het land Buru en vestigde zich in de negorij Lisiela om zich bij de orangkaja kimelaha aan te sluiten.
Ook voor het verwerken van de Hikayat Tanah Hitu was er een Europese voorganger. De op Ambon gestationeerde Duitse natuurhistoricus Georg Rumphius had de tekst al gebruikt voor De Generale Lantbeschrijvinge van het Ambonse Gouvernement en De Ambonsche Historie. Rumphius had het verhaal min of meer ingepast in de christelijke jaartelling en de tekst in hoofdstukken verdeeld, wat door Valentyn met wat kleine veranderingen is overgenomen.Ga naar eind22 Valentyn heeft echter intensiever van het manuscript gebruikgemaakt dan Rumphius. In de eerste veertien bladzijden van zijn ‘Ambonsche Zaaken’ biedt hij niet alleen een samenvatting van Ridjali's verhaal, maar heeft hij de informatie uit het manuscript bovendien aangevuld met informatie uit orale bronnen. De ‘Historie van Hitu’ begint met vier stichtingsverhalen die moesten verklaren waarom er in Hitu traditioneel een vierhoofdig bestuur bestond. Voor de moderne onderzoeker is het historische gehalte van de verhalen twijfelachtig.Ga naar eind23 Valentyn lijkt daar anders over gedacht te hebben. Hij heeft zijn Ambonse kennissen zelfs om aanvullende informatie gevraagd. In het tweede stichtingsverhaal uit de ‘Historie’ arriveren er bijvoorbeeld kolonisten uit Oost-Java aan de kust van Hitu, die beginnen met de bouw van een dorp. Toen ze daarmee bezig waren, vonden ze een hond. Deze hond kreeg een bundeltje met kleinigheden omgebonden die aangaven uit welk land de kolonisten afkomstig waren. ‘Daarna werd de hond losgelaten om naar zijn meester in de negorij terug te gaan. Toen zijn meester het bundeltje zag, bekeek hij die kleinigheden en zei tegen de omstanders: “Daar op het strand zijn ook mensen.”’Ga naar eind24 Vervolgens hing de eigenaar van de hond vruchten van zijn land om de nek van het dier, waarmee het weer naar het strand ging. Zo ontstond er contact tussen beide partijen. Valentyn beschouwde de hond als een historisch gegeven en heeft zijn Ambonse kennissen gevraagd wat de hond precies om zijn nek droeg. Hassan Soeleyman, ‘een Moors Priester, naderhand Orang Kaja van Hila (...) een zeer gaeuw en verstandig man’ wist hem naast andere feiten te vertellen dat de kolonisten een ‘ajuin’ om de hals van de hond hadden gebonden, waarna de dorpelingen de hond terugstuurden met een ‘pisang’. De Kila Keli, de ‘Koning van Hitoe Lama, een zeer verstandig en ervaren man in de Moorsche schriften’ wist nog meer details, ook over de hond. De kolonisten | |
[pagina 27]
| |
Fig.1 Een bladzijde uit het manuscript Cod. Or. 5448 van de Hikayat Tanah Hitu. (UB Leiden.)
| |
[pagina 28]
| |
zouden hem behalve de genoemde ajuin ook ‘zout, peper en eenige andere Javaansche Koopmanschappen’ om de hals hebben gebonden, waarna hij met een kransje vruchten om zijn hals (‘Lanças, Djamboe, Soekom, enz.’) zou zijn teruggekomen.Ga naar eind25 De kwalificaties van Valentyns zegslieden als ‘verstandig en ervaren’ en hun hoge positie in de inheemse samenleving moesten de betrouwbaarheid van de informatie garanderen. Binnen de vroegmoderne epistemologie waren verstandige ‘gentlemen’ de beste getuigen.Ga naar eind26 | |
Het ‘Vrouwen Timmer’ van de nawabMisschien nog opmerkelijker is de manier waarop Valentyn Indiase miniaturen heeft gebruikt. Van Simon Schijnvoet had hij een reeks tekeningen gekregen die gebruikt zijn voor de vervaardiging van maar liefst 55 platen, de grootste hoeveelheid Indiase miniaturen die tot dat moment in een Europees boek waren gepubliceerd.Ga naar eind27 Schijnvoet was overigens niet de enige verzamelaar van Indiase miniaturen in de Republiek. Valentyn had dit soort tekeningen ‘by verscheide liefhebbers’ gezien.Ga naar eind28 Een daarvan was mogelijk Nicolaas Witsen, wiens verzameling Indiase miniaturen tegenwoordig in het Rijksmuseum bewaard wordt.Ga naar eind29 De zeventiende-eeuwse Indiase miniaturen zijn een voorbeeld van vroegmoderne overdracht van technieken. Onder invloed van Europese kunst hadden Noord-Indiase miniatuurkunstenaars zich met succes mimetische technieken eigen gemaakt. De aldus vervaardigde miniaturen vielen niet alleen in India, maar ook in Europa in de smaak, zozeer zelfs dat ze op bestelling geleverd werden aan de liefhebbers in Europa. De uitwisseling verliep soms in cirkels, want Rembrandt heeft weer Indiase miniaturen gekopieerd (fig.2).Ga naar eind30 Valentyn gebruikte de miniaturen vooral als illustraties voor zijn ‘Levens der Groote Mogols’, een geschiedenis van de Mogoelkeizers, vanaf de stichting van de dynastie door Timoer Lenk tot 1723. Omdat Valentyn nooit in India is geweest (evenmin in Ceylon of Malakka), is deze beschrijving gebaseerd op gepubliceerde beschrijvingen van India en op voc-documenten. De 55 prenten behoren tot de mooiste in zijn boek en werden door hem niet alleen voor de versiering gebruikt maar ook als historische documenten. Door middel van een ekphrastische beschrijving van de voorstellingen distilleerde hij historische informatie uit de miniaturen. Een mooi voorbeeld is zijn beschrijving van het ‘Vrouwen Timmer’ (harem) van ‘Emier Jemla’ (Mir Jumla; fig.2), de beroemde nawab (generaal en provinciegouverneur) van Mogoelkeizer Aurangzeb (1658-1707): Hy [Mir Jumla] zit daar op een Sofa tegen een kussen, en op zyn knien met de beenen achter uit leggende by zyn liefste Wyf, die hy by de handen vat, terwyl een Hofdame van agter bezig is om haar hair te zuiveren. [...] Terwyl hy deze Vrouw begluurd is een Slavin agter hem bezig om hem met een Paauwenstaart te waaijen en te verkoelen, en een andre, die agter haar staat, wyst met de vinger op de mond, zoo als die waaister na haar omziet, van te zwygen.Ga naar eind31
Vervolgens beschrijft Valentyn wat alle figuren op de prent doen. Zo drinkt een vrouw links volgens hem ‘een kopje Koffi of Kaweh (zoo zy 't noemen)’. De oorspronkelijk tekening was ingekleurd, wat Valentyn laat meeklinken in zijn beschrijving, waarin hij ook iets vertelt over de Mogoelarchitectuur: [...] in deze prent zelfs [de oorspronkelijke miniatuur] was alles in dit gebouw zeer fraai of met verguldsel, of met hemelsblaauw opgecierd, en zoo wonderlyk aanlokkend en cierlyk gemaakt, dat men mylen verre gaan zou, alleen, om 't gezigt van dit verheven en prachtig gebouw, hoewel dezen Heer [Mir Jumla] zelf het fraaiste van dezen ganschen prent, en een ongemeen fraai Mogolder is, in wiens wezen men veel deftigheit, en een groot verstand ziet doorschitteren.Ga naar eind32 | |
Interculturele raakvlakkenHet interieur van de harem op de miniatuur had voor Valentyn dezelfde documentaire waarde als de nauwkeurige afbeeldingen van schelpen in zijn Oud en Nieuw Oost-Indiën. De fysionomie van de getekende Mir Jumla maakte het daarom mogelijk het karakter van de historische figuur te raden. Ongebruikelijk was dat niet, want andere vroegmoderne historici gebruikten portretten (van Europese kunstenaars) ook als historische bron.Ga naar eind33 | |
[pagina 29]
| |
Voorzover Valentyn schriftelijke Aziatische bronnen betrouwbaar achtte, deed hij wat historici van Zuidoost-Azië tot voor kort ook deden wanneer ze Maleise of Javaanse teksten als bron gebruikten: hij selecteerde teksten die overeenkwamen met westerse vormen van geschiedschrijving.Ga naar eind34 Teksten zoals de Hikayat Tanak Hitu en de Sejarah Melayu leken in veel opzichten op middeleeuwse Europese kronieken, die door vroegmoderne geschiedschrijvers vaak als historische bronnen gebruikt werden.Ga naar eind35 Voor de stichtingsverhalen in de Maleise teksten bestonden in Europa bekende parallellen. De verhalen over de stichting van Rome werden in veel geleerde kringen nog voor waar gehouden.Ga naar eind36 Valentyn verwijst zelf bovendien in ‘Batavia's Grondvesting’ naar de meer recente ‘Bataafse mythe’, waarbij hij geloof hechtte aan de variant waarin de uit Duitsland afkomstige Bato zich kwam vestigen op ‘dat Eiland tusschen de Rivieren de Waal en de Rhyn, dat heden nog na hem de Betuwe genaamd wierd’.Ga naar eind37 Uiteindelijk steunde slechts een relatief klein gedeelte van Valentyns grote werk op Aziatische bronnen. Dit was eerder het gevolg van de beperkte beschikbaarheid ervan dan van desinteresse. Valentyn had veel moeite gedaan Maleise handschriften te verzamelen, maar op Ambon waren de mogelijkheden beperkt omdat hij daarin de periferie van het Maleise cultuurgebied woonde. Zijn toegang tot bronnen uit andere delen van Azië was afhankelijk van toevallige omstandigheden, zoals zijn vriendschap met de voormalige Ceylonese gouverneur Simons en met de Amsterdamse verzamelaar Schijnvoet. Uit het gegeven dat Valentyn zelfs bronnen gebruikte die hij onbetrouwbaar achtte, blijkt juist zijn drang om ook de prekoloniale geschiedenis van Azië te beschrijven. Fig.2 De nawab Mir Jumla in het ‘Vrouwen Tittmer’ (uit: Oud en Nieuw Oost-Indiën, ‘Levens der Groote Mogols’). Valentyn publiceerde in 1726 de grootste hoeveelheid Indiase miniaturen die tot dat moment in een Europees boek waren gepubliceerd, (UB
|
|