Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
De Greshoffs en AfrikaH.L. WesselingCanon of niet, er zijn ook in de Nederlandse literatuur dichtregels die zo algemeen bekend zijn dat ze tot het gezonken cultuurgoed kunnen worden gerekend. Dat geldt bijvoorbeeld voor Marsmans ‘Denkend aan Holland’ waarmee menig auteur over de Nederlandse identiteit zijn bijdrage begint om daarna overigens aan iets heel anders te denken dan aan ‘brede rivieren’. Nijhoffs gedicht over zijn reis naar Bommel ‘om de brug te zien’ is zo beroemd dat de nieuwe brug over de Waal zelfs naar hem is genoemd, een unicum in de Nederlandse literatuur, naar ik meen. Bloems overpeinzingen in de Dapperstraat ten slotte zijn zo bekend dat een bloemlezing met bekende en geliefde Nederlandse gedichten de titel Domweg gelukkig, in de Dapperstraat heeft gekregen.
Bijna even bekend als Bloems Dapperstraat is het door Jan Greshoff bezongen Arnhemse Velperplein met zijn burgerheren: ‘de dominee, de dokter,de notaris en 't klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is’.Toch is er een verschil tussen Greshoff en de eerder genoemden. Bloem,Nijhoff en, zij het waarschijnlijk in mindere mate,Marsman worden ook nu nog gelezen en gewaardeerd. Greshoff daarentegen is naar ik vrees op die burgerheren na vrijwel vergeten. Zijn literaire oeuvre is dan ook, het valt niet te ontkennen, van minder betekenis dan dat van de eerder genoemden. Sommige delen van dat werk zijn echter niet onaardig, zoals bijvoorbeeld zijn aforismen. Ook heeft hij een rol van betekenis gespeeld in het Nederlandse literaire leven en in de contacten met Belgische schrijvers. Ik bewaar zelf goede herinneringen aan zijn rubriek in Het Vaderland, een Haagse krant die thans niet meer bestaat maar die in mijn jeugd, de jaren vijftig, met redacteuren als Pierre H. Dubois en W. Jos. de Gruyter het literaire en culturele gezag dat de krant zich in de vooroorlogse jaren met Menno ter Braak had verworven, niet zonder succes probeerde te handhaven. Jan Greshoff (1888-1971) heeft ook autobiografisch werk gepubliceerd. Eerst in de vorm van een klein boekje over zijn jeugd met de eigenaardige titel Catrijntje Afrika en later in veel uitgebreider vorm in Afscheid van Europa,dat als ondertitel Leven tegen het leven meekreeg.Ga naar eind1 Catrijntje Afrika is geschreven in 1939 en in Den Haag gepubliceerd in 1944. Het is in iets bewerkte vorm later opgenomen in Afscheid van Europa, dat in 1965 is geschreven en in 1969 werd gepubliceerd. Greshoff woonde toen al lang in Zuid-Afrika waarnaar hij in 1939 was geëmigreerd. Pierre H. Dubois liet in zijn lemma over Greshoff in het eerste deel van het Biografisch Woordenboek van Nederland, dat in 1979 is verschenen niet na te vertellen dat hij zich ‘daar geheel afzijdig hield van elk ander dan literair leven’.Ga naar eind2 Dat was in die tijd van belang wegens de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek en de culturele boycot van dat land. Greshoff heeft tot zijn dood in 1971 in Kaapstad gewoond, zij het met langdurige onderbrekingen tijdens de oorlog die hem onder andere naar Nederlands-Indië en New York voerden. Dat Greshoff ‘iets’ had met Afrika is dus duidelijk, maar toch is dat niet waar de titel Catrijntje Afrika op | |
[pagina 52]
| |
slaat. Het Afrika uit dat boek is een heel ander Afrika, niet het Zuid-Afrika van Jan Greshoff maar de Kongo van zijn oom Anton. | |
Een reislustig geslachtDe Greshoffs waren een reislustige familie en de jonge Jan Greshoff is groot geworden te midden van de vele exotische souvenirs die zijn verwanten van hun verre reizen mee naar huis brachten. Hij bracht in zijn jeugd veel tijd door in het Haagse huis van zijn grootouders aan de Laan van Meerdervoort, dat leek op ‘een museum van uitheemse merkwaardigheden’.Ga naar eind3 Niet alleen de voorwerpen waren eigenaardig, ook sommige familieleden waren dat. Zo was er een ‘koffiekleurige’ tante Zacharija die het dienstmeisje beet.Ga naar eind4 Zijn vader was bij de marine, woonde geruime tijd in Canada en stierf jong. De jonge Jan werd dus opgevoed door zijn moeder aan wie hij geen goede herinneringen bewaarde. Zij herleidde alles ‘tot de zekerheid van wat men toen een goede positie noemde’.Ga naar eind5 De broers van zijn vader waren al even reislustig: Maurits ging naar Indië en Pieter Marinus naar Afrika. Deze laatste stierf in Angola. De oudste broer was echter de meest belangwekkende. Deze Anton Greshoff (1855-1905) is maar vijftig jaar oud geworden maar bracht daarvan achtentwintig jaar door onder de tropenzon. Hij trad in dienst van de in Rotterdam gevestigde Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap en werd een van de grote pioniers van de handel in de Kongo en een van de grote tegenstanders van de Belgische koning Leopold II die dit gebied van 1885 tot 1908 als zijn privékolonie bestuurde en uitbaatte tot de verontwaardiging over zijn terreurregime zo groot werd dat hij onder internationale druk zijn kolonie moest overdragen aan de Belgische staat. Zo werd de door Leopold gestichte en geleide Kongo-Vrijstaat de Belgische Kongo tot ook daar in 1960 een einde aan kwam. De schandalen van de Kongo-Vrijstaat, zoals hij vaak genoemd wordt, c.q. van de Onafhankelijke Kongostaat, zoals de officiële naam luidde, hadden te doen met de jacht op de wilde rubber die daar in overvloed in de bossen viel af te tappen en waarnaar op de wereldmarkt juist in die tijd een grote vraag ontstond. De activiteiten van Anton Greshoff betroffen echter vooral de handel in ivoor. Hij werd door zijn familie geëerd als een heroïsche pionier aan wie Jan een voorbeeld moest nemen. Het gevolg was uiteraard dat hij een gruwelijke hekel heeft gekregen aan die oom en een grote afkeer van zijn activiteiten, van de hypocrisie en gewetenloosheid van dit soort zakenlieden en van hun platte ‘winzucht, van een uitbuiting tot den laatsten droppel bloed’.Ga naar eind6 Troost vond hij daarentegen bij een ander personeelslid van de Nieuwe Afrikaansche Handels- Vennootschap, Henri van Booven, die over zijn ervaringen in Afrika een kritisch boek schreef, Tropenwee, dat een groot succes werd. Over de directie schreef Van Booven: ‘Daar zaten de meneeren directeuren, een'n donkere, mooie vent, een ander van gelaat onbeduidend. Beider gezicht was hard. Dit waren gewis menschen die geen gevoel hadden, geen mededoogen kenden. Zij keken koud en verbazend onverschillig, menschen, die van cijfers hielden, rekenaars, knappe bollen onder de handelslieden.’Ga naar eind7 En over de handelaren op de posten: ‘De menschen op de factorijen waren allen hard en altijd met zich zelf en de zaken. Vriendschap was hier iets ongehoords, van beleefdheid scheen niemand begrip te hebben, in deze streken kende hij nooit anders dan een omgeving van koude, laagbewerktuigden, bruten, mannen vol gore, dierlijke sensualiteit, die van weinig meer wisten te praten dan van drank en vrouwen. Ze waren wreed. Soms geeselden ze zelf de negers met een stuk harde nijlpaardenhuid, tot het bloed hen tegen hun witte kleeren begon te spatten. Slachters, leken ze dan. Na het beulen snoefden zij tegen elkander, hoeveel die en die gekregen had en hoe ze gegild hadden.’Ga naar eind8 Over dit boek werd door de familie Greshoff op ‘laatdunkende wijze’ gesproken, maar Jan genoot ervan.Ga naar eind9 Deze afkeer van koloniale uitbuiting wordt tegenwoordig algemeen gedeeld, maar in de negentiende eeuw zag men dat anders. Mensen als Anton Greshoff werden geëerd als pioniers en geprezen om hun ondernemingslust en hun bijdrage tot de verkenning en beschaving van ‘The Dark Continent’ om de titel van het beroemde boek van H.M. Stanley te citeren. De grote Stanley kwam wel eens in Den Haag op bezoek bij de Greshoffs en Jan | |
[pagina 53]
| |
Anton Greshoff achter zijn bureau in Brazzaville. © Rijksmuseum voor Volkenkunde
Foto: F. Lankamp Greshoff vertelt niet zonder een zekere trots dat hij op zijn knie geen paardje maar ‘zebra’ heeft gereden.Ga naar eind10 Er waren nog meer familiebanden met Afrika. ‘In de vakantie’, schreef Jan Greshoff in Afscheid van Europa, ‘logeerde ik bij mijn oom en tante De Bloeme in het Van Stolkpark te Scheveningen’.Ga naar eind11 Deze Andries de Bloeme (1853-1915), die getrouwd was met een zuster van Greshoffs vader, was een welgesteld man zoals al blijkt uit zijn adres. Hij was dan ook directeur van de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap en werd door de Nederlandse regering als expert en kenner van de regio afgevaardigd naar de beroemde Kongo-conferentie die in 1884-1885 in Berlijn werd gehouden. Hij hield daar ook een voordracht waarin hij de Kongo-Vrijstaat aanraadde een spoorweg aan te leggen van de kust naar Stanley Pool. Die spoorweg is er ook gekomen. Voor Jan Greshoffwas zijn familie een reden om een andere weg te gaan: ‘Alleen wat nutteloos en onverkoopbaar is en niet in gezelschap beoefend kan worden, zoals bijvoorbeeld de poëzie, trekt mij aan’.Ga naar eind12 ‘Alles van waarde is weerloos’, zou een andere dichter later zeggen. In de tijd dat Anton Greshoff naar de Kongo ging, de jaren 1870, was dit gebied juist door de Europeanen ‘ontdekt’. De ontdekkingsreizen van Brazza (1875-1878) en vooral die van Stanley (1874-1877) trokken de aandacht van het leergierige Europese publiek. De geografische verenigingen verheugden zich in een warme belangstelling. Stanleys reis werd gesponsord door twee kranten, een Engelse en een Amerikaanse. Zijn verslag van zijn tocht dwars door Afrika, Through the dark continent, werd een internationale bestseller. De Kongo-regio wordt gedomineerd door de Kongo of Zaïre, die met zijn ongeveer 4700 kilometer een van de grootste rivieren van Afrika is. Het stroomgebied ervan is eveneens van een zeer grote uitgestrektheid. De rivier ontvangt zijn water uit een gebied van ongeveer vier miljoen vierkante kilometer, een gebied groter dan India. De rivier loopt bij Boma uit in een grote en makkelijk toegankelijke delta. Stroomopwaarts eindigt de Kongo echter al snel als bevaarbare route door de grote cataracten bij Matadi. De regio wordt daarom | |
[pagina 54]
| |
onderscheiden in de Beneden-Kongo en de Boven-Kongo. Tussen beide bestond aanvankelijk geen contact. De Europese presentie had zich eeuwenlang beperkt tot de kust en het Kongobekken. Verschillende handelshuizen waren daar actief, waaronder ook Nederlandse, eerst de Afrikaansche Handels-Vereeniging en na het failliet daarvan de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap (N.A.H.V.). Dit bedrijf was de grootste handelsonderneming aan de Beneden-Kongo. Zij bezat daar 49 factorijen en onder leiding van Greshoff breidde zij haar activiteiten ook aan de Boven-Kongo uit. In 1895 bezat de N.A.H.V. in totaal 76 factorijen en stations in het hele Kongo-gebied. Een Amerikaanse geograaf schreef over de N.A.H.V.-handelaren: ‘Hare agenten zijn allen zorgvuldig gekozen, welopgevoede mannen. [...] These Dutch gentlemen form the aristocracy of the communities’.Ga naar eind13 Het centrum van haar activiteiten lag in Banana. Deze vestiging werd in 1879 bezocht door Stanley die er in zijn The Congo and the founding of its Free State de volgende beschrijving van gaf: ‘The Dutch know how to make their young men comfortable. The table d'hôte, with its varied abundance, may be cited as one proof; the neat frame houses, lofty and cool, another. They have a medico at hand who possesses a well-stocked dispensary; they have a billiardtable; they have a number of riding-asses [...] The Dutch are, as usual, far ahead in the style, arrangement, and solidity of their structures.’Ga naar eind14 Anton Greshoff en Stanley hebben elkaar niet alleen in Den Haag maar veel eerder ook al in de Kongo ontmoet, zij het niet in Banana maar in de Hollandse factorij te Kinshasa, toen Stanley tijdens zijn vermaarde Emin Pasha Relief Expedition, daar bij Greshoff logeerde. Dit bezoek werd door Greshoff beschouwd als een ‘eer’ en een ‘voorrecht’.Ga naar eind15 Stanley schrijft zelf in zijn boek In darkest Africa ook over zijn ontmoeting met Greshoff in Kinshasa. Sterker nog, op het hoogtepunt van zijn reis, als hij Emin Pasha eindelijk ontmoet, wordt in donker Afrika een dronk uitgebracht op de gezondheid van de Pasha: ‘to terminate the happy meeting, five half-pint bottles of champagne - a present from my friend Greshoff, of Stanley Pool - were uncorked and duly drunk to the continued good health of Emin Pasha and Captain Casati’.Ga naar eind16 Dat de N.A.H.V. een post bezat in Kinshasa was te danken aan Anton Greshoff. Hij verplaatste zijn activiteiten van de riviermonding naar het binnenland, de Boven-Kongo, waar hij vrijwel een monopolie in de ivoorhandel verwierf. Hij stichtte er een groot aantal factorijen, beheerde een vloot van zeven stoomschepen die de verbindingen daartussen onderhielden en werd door de Kongolezen Fumu Fugu, de Zonnevorst, genoemd. Na de schepping van de Vrijstaat raakte hij al snel in conflict met de agenten van die staat die van de door Leopold II beloofde vrijhandel weinig heel lieten. In deze jaren begon de rubber het ivoor als belangrijkste exportproduct te verdringen en de jacht op de ‘wilde rubber’ leidde tot de bekende schandalen die Leopold zouden dwingen zijn privé-kolonie over te dragen aan de staat België. Anton Greshoff was inmiddels al teruggekeerd naar Den Haag. Hij was volgens zijn neef Jan ‘door en door ziek’, woonde in de Heemskerckstraat (niet ver van zijn ouders) en is daar na achtentwintig jaar in de tropen op de jeugdige leeftijd van vijftig jaar overleden.Ga naar eind17 | |
Anton Greshoff als correspondentJan Greshoff koos voor de literatuur, zijn oom Anton voor handel en avontuur, want zucht naar avontuur kan men iemand die op zijn twintigste het vaderland verlaat om in Afrika te gaan werken moeilijk ontzeggen en ondernemingslust evenmin, want Anton Greshoff was een echte pionier die eropuit trok en net als Stanley en andere ontdekkingsreizigers onbekende delen van Afrika bezocht en verkende. Hij heeft daarvan ook verslag gedaan in een aantal reisbrieven die onder de titel ‘Een Nederlandsch reiziger aan den Congo’ zijn gepubliceerd in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap. Deze brieven zijn met grote tussenpozen verschenen tussen 1879 en 1895 en beslaan alles tesamen een kleine 200 bladzijden. Wat enigszins verwarrend is dat het tijdschrift ze heeft opgenomen onder de naam van F. de Bas, ‘Majoor van den Generalen Staf ’, later ‘Luitenant-Kolonel bij het 2e Regiment Huzaren’ en ten slotte eenvoudigweg ‘Kolonel F. de Bas’. In feite gaat het echter om de reisbrieven die Anton Greshoff stuurde naar het | |
[pagina 55]
| |
Aardrijkskundig Genootschap waarvan hij corresponderend lid was. F. de Bas was niet de auteur maar de uitgever van Greshoffs brieven die hij af en toe van enig commentaar voorzag en waaraan hij ook enkele beschouwingen van eigen en andermans hand toevoegde.Ga naar eind18 De kolonel was begrijpelijkerwijs vol lof over deze moedige en ondernemende landgenoot.Ga naar eind19 Greshoff was volgens De Bas ‘de personificatie van den oud-Hollandschen eerlijken kolonist, naar de tegenwoordige eischen der wetenschap beschaafd’.Ga naar eind20 Hij behoorde tot de ‘pionniers van het beschavingswerk in Midden-Afrika’. Zijn verdiensten ‘werden openlijk erkend en door Neêrlands Koningin, door den Paus, door den Souverein van Portugal en door de Fransche Republiek met ridderorden en onderscheidingsteekenen beloond’.Ga naar eind21 ‘Als vroeger Houtman en Jan Pieterszoon Koen (sic, W.) op Java richtte hij langs de Boven-Congo factorijen en handelsstations op, bracht met grote kosten kleine stoombooten op de rivier en knoopte met gunstig gevolg onderhandelingen aan met de negerstammen’.Ga naar eind22 Hij deed meer. Hij introduceerde ook de moderne techniek in de Kongo. Kolonel de Bas meldt hierover: ‘Greshoff bracht op de Boven-Congo de eerste telephoon in werking. Ter plaatse, waar de tempelbouwers van Jeruzalem het ivoor voor Salomo's tabelnakelen hadden verzameld, paste de Nederlandse ‘Mfaumou N'tengou’ de wetenschappelijke vindingen van Edison toe’.Ga naar eind23 Hij was met andere woorden An outpost of progress, om de titel van de beroemde novelle van Joseph Conrad te citeren. De brieven van Greshoff bevatten een verslag van zijn tochten en de moeilijkheden die zich daarbij voordeden, alsmede informatie over flora en fauna, waterstanden en landschappen, producten en handelsmogelijkheden en over de mensen en hun gebruiken. Ze ademen de geest van de tijd: een sterk Westers superioriteitsbesef en geloof in de vooruitgang en de beschavingsmissie, de gedachte dat handel en godsdienst hierbij de belangrijkste instrumenten zijn en dat men dus met de verbreiding hiervan een goed werk doet. Zo schreef hij in een van zijn eerste brieven: ‘Het tegenwoordige San Salvador is er een sprekend bewijs van, hoe weinig het negerras voor beschaving vatbaar is. Onder de leiding van de blanken werken zij en zijnGreshoff en Lankamp op het S.S. Antoinette © Rijksmuseum voor Volkenkunde
Foto: F. Lankamp intelligent genoeg; zodra ze echter aan zich zelven zijn overgelaten, keren ze direct tot hun vorige levenswijze terug.’Ga naar eind24 Dat de Paus behoorde tot de velen die de nietkatholieke Greshoff hebben onderscheiden moge op het eerste gezicht verrassend zijn, de verklaring ervan ligt in het feit dat in die tijd handel en missie beide als instrumenten van het beschavingswerk werden gezien, zo ook door Anton Greshoff. ‘Godsdienst en handel’, schreef hij, ‘vormen de twee grootste factoren der beschaving’.Ga naar eind25 En een Franse missionaris zei tegen hem: ‘En travaillant pour le commerce, vous avez non moins travaillé pour la civilisation et la religion [...].Ga naar eind26 Jan Greshoff heeft hierover ook geschreven, maar op minder verheven wijze: ‘Anton Greshoff, zoon van een streng calvinistischen vader wien een zweem van geestdrijverij niet vreemd was, stond in Afrika op goeden voet met de paapsche zending. Ja, hij schonk uit zijn persoonlijke middelen een Mariabeeld aan de kerk te Brazzaville. [...]. Híj had de zwartrokken noodig, zíj hem, en op dien grondslag kwam er, gelijk immer in zulke gevallen, een rustige, duurzame, vruchtbare samenwerking tot stand.’Ga naar eind27 Greshoff was inderdaad enthousiast over de Franse katholieke missionarissen: ‘Zoowel katholieke missionarissen als protestanten kunnen veel goeds in Afrika stichten, doch onder de voorwaarde, dat ze zich alléén bepalen tot godsdienst en de | |
[pagina 56]
| |
negers eenige beschaving trachten te doen deelachtig worden: niet, zooals helaas het groote systeem is der Engelsche missies, door ze à l'Européenne te kleeden, of door hen lezen, schrijven, rekenen en verder alléén eenige hymns te leeren, waardoor de volgens dit systeem geciviliseerde negers gewoonlijk ook veel grooter en vooral veel geraffineerder gauwdieven zijn dan onbeschaafde negers, hoewel ze hun ondeugden op de meest hypocrite manier met een vernisje van godsdienst weten te bedekken. Dan is het systeem der Fransche missie verre te verkiezen. Deze missie is overal een toonbeeld van orde: daar worden de jonge negers werkelijk opgeleid tot nuttige leden van de maatschappij; akkerbouw en veeteelt worden er onderwezen in verband met onze hulpmiddelen, terwijl ook nuttige handwerken, timmeren, metselen etc. etc. grondig worden onderricht. Schrijven en lezen is meer bijzaak: ik ken jongens, die reeds vijf jaar in de missie werken, zonder nog christen te zijn. De paters nemen hen niet als belijders van den godsdienst aan, zonder hen de eerste beginselen er van te hebben onderwezen. Het is bepaald een genot om de ontwikkeling van de jonge zwarten onder zulk eene leiding gade te slaan.’Ga naar eind28 Dat onder degenen die Greshoff eerden de Koning der Belgen ontbrak, is niet verbazingwekkend. Greshoff raakte al spoedig na de erkenning door de grote mogendheden in 1884-1885 van de Onafhankelijke Kongostaat als soeverein over het gebied dat later de Belgische Kongo zou worden in conflict met deze staat waarvan de Belgische koning Leopold II het hoofd was. De koning had de erkenning van zijn staat vooral te danken aan het feit dat hij er vrijhandel had beloofd maar daar kwam niet veel van terecht. De Kongostaat maakte de buitenlandse handelaren het leven zuur, hetgeen tot tal van conflicten leidde en uiteindelijk tot de aftocht van Greshoff uit dit gebied en zijn verhuizing naar Brazzaville in Frans-Kongo. De conflicten en de verwoestingen die de Kongostaat aanrichtte, komen in de brieven uitgebreid aan de orde. De brieven van Anton Greshoff zijn geen letterkundige meesterwerken. De schrijver zelf was zich hiervan bewust. Kolonel de Bas schreef hierover: ‘Ter verontschuldiging van den letterkundigen vorm, waarin hij zijne uitdrukken teruggaf, deelde de heer Greshoff mede, dat hij zijn reisverhaal vaak na afmattende marschen en groote vermoeienissen opteekende, waarbij hem de natuur tot studeervertrek, de grond tot zetel en de knieën tot schrijftafel dienden’.Ga naar eind29 Zijn brieven waren vooral bestemd om zakelijke informatie te verstrekken over dit nog vrijwel onbekende deel van de wereld. Persoonlijke ervaringen worden echter ook beschreven. Exotisch voedsel komt geregeld aan de orde. Zo leren wij bijvoorbeeld: ‘Hippo-vleesch heeft een goeden smaak en is, op Europeesche wijze toebereid, bijna niet van ossenvleesch te onderscheiden’.Ga naar eind30 Ook olifant wordt ‘ten zeerste’ aanbevolen, althans ‘als de olifant niet te oud is. De tong, vooral van jonge dieren, is eene ware delicatesse’.Ga naar eind31 Er volgen later nog meer culinaire observaties: ‘Bij het ontbijt hadden we toen een schotel krokodillenvleesch, en ik moet bekennen, dat, zoo men de walgelijkheid van het beest vergeet, de smaak inderdaad zeer goed is en bijna gelijk is te stellen met kalfsvleesch’.Ga naar eind32 Het meest bijzondere gerecht dat vermeld wordt, is ‘een partij gerookte mieren’ [...]. Deze ‘smaakten werkelijk goed, ongeveer als gerookte paling.’Ga naar eind33 Greshoff was een handelaar en zijn belangstelling ging dan ook vooral uit naar handelsmogelijkheden. Later zou de Kongo bekend - en berucht! - worden wegens de rubberproductie en de slachtoffers die daarbij vielen. In Greshoffs tijd ging het vooral om ivoor. Greshoff meldt dat hij in 1880 een factorij heeft geopend in Ango-Ango die thans ‘een der eerste ivoorfactorijen is geworden, terwijl voor mijn reis naar Stanley Pool slechts een enkele tand’ daarvandaan kwam.Ga naar eind34 Naast ivoor werden ook gomelastiek en grondnoten verhandeld. Opmerkelijk in het licht van de latere Kongogeschiedenis is dat Greshoff het niet heeft over rubber. De Duitse reiziger luitenant Wissmann, die Greshoff op een van zijn reizen had vergezeld en die ook door De Bas wordt aangehaald, meldde daarentegen: ‘De rijkdom aan caoutchouc is nog groter dan die aan ivoor en zal ook minder spoedig uitgeput zijn, daar de caoutchouc-planten voortdurend weer aangroeien’.Ga naar eind35 Wissmann verzette zich tegen de kritiek op de autoriteiten van de Vrijstaat dat zij ‘hard, zoo niet wreed, met de inboorlingen’ omgaat. Hij is van mening dat de autoriteiten ‘zoo zacht doenlijk [...] meermalen zelfs te zacht te werk gaan’.Ga naar eind36 Een verrassende uitspraak. | |
[pagina 57]
| |
Anton Greshoff als antropoloogGreshoff besteedde ook aandacht aan de maatschappelijke verhoudingen en in het bijzonder aan de vrouw en haar positie. Over het algemeen is hij niet onder de indruk van hun bekoorlijkheden maar soms kon men ‘eenige jonge meisjes bewonderen, die, zo niet op hun blanke kleur, dan toch op ongeëvenaarde schoonheid van vormen konden roemen, terwijl de losheid en bevalligheid hunner bewegingen werkelijk betooverend waren’Ga naar eind37 Elders lezen we: ‘De jonge meisjes zijn volstrekt niet schuw; voor een paar kralen zijn zij bereid eene soort cancan uit te voeren, die aan losheid niets te wenschen overlaat; zoodra het donker wordt gaan zij echter naar hun dorp. Hij, die door hare manieren en dansen daartoe verleid, soms te ondernemend mocht worden, zou zich deerlijk in haar vergissen. Evenals de Baniri's houden ook de Sango's hunne vrouwen rein tot het huwelijk; ‘flirtation’ is alleen aan slavinnen veroorloofd'.Ga naar eind38 In de betere kringen ging het echter anders toe, althans bij de dochters van koning Bangesso: ‘Ik moet hier nog opmerken, dat de prinsessen, allen dochters van hem en van zijne broêrs, een ‘légèreté fin de siècle’ aan den dag legden, die men zelfs in de ‘Folies Bergères’ te Parijs niet zou gedoogen. Nooit en nergens zag ik onbeschaamder vrouwen en meisjes’.Ga naar eind39 Het kon toch nog erger, namelijk bij de Balubas. ‘Eenige Balubas zijn meesters in het dansen. Eene Baluba Bayadère kwam meermalen in gezelschap van twee mannen, die een eentonige muziek op een soort viool maakten, bij het station dansen. Dansen mocht het eigenlijk niet heeten: zij verdraaide haar lichaam op alle mogelijke wijzen en werd door klappen in de handen en het uitstooten van scherpe kreten door de mannen tot steeds sneller bewegingen aangespoord, waarvan dan het resultaat was, dat eindelijk haar panno losging en ze in al haar naaktheid zichtbaar werd. Deze slotscène werd dan steeds door alle toeschouwers met luid gejuich begroet. Wij gaven duidelijk onze afkeuring over dergelijke zedeloosheid te kennen, doch dit liet de toeschouwers even onverschillig als de danseres, die rustig haar panno weder omdeed en deze alléén wat losser vastmaakte om bij een vol-Penning voor Anton Greshoff toegekend wegens zijn 25-jarig dienstverband, uit de nalatenschap van J.
Collectie Letterkundig Museum genden dans het knaleffect wat spoediger teweeg te brengen’.Ga naar eind40 Dit is luchtige kost, maar er zijn ook ernstiger observaties. De positie van de vrouw is volgens Greshoff ronduit zorgwekkend. ‘De vrouw in Afrika is steeds slavin van den heer der schepping; zij is niet alleen de moeder zijner kinderen, doch zij zorgt tevens voor zijn onderhoud. Terwijl hij rustig zijn pijp rookt en daarbij denkt aan het sluiten van een nieuw huwelijk, of bedwelmd ligt door het overmatig gebruik van palmwijn, laat hij zijne arme vrouwen van 's morgens tot's avonds op het land werken, niet alleen om het voedsel voor het huisgezin bij elkâar te krijgen, doch zelfs om nog zooveel meer te planten op dat hun gemaal zich van den verkoop kleurige sarongs, tabak en palmwijn kan aanschaffen. Meermalen heeft één man 4 of 5 vrouwen; een vorst, die eenigszins vertoon wil maken, moet er 20 of 30 vrouwen op nahouden’.Ga naar eind41 Over de zeden en gewoonten van de Afrikaanse volken wordt verder weinig geschreven. Wel wordt melding gemaakt van een gebeurtenis die sommige lezers zich van Karl May zullen herinneren name- | |
[pagina 58]
| |
lijk het sluiten van bloedbroederschap: ‘In weerwil van mijn tegenzin in dergelijke ceremonies was ik genoodzaakt, mij in den arm te doen snijden en bloedbroederschap te sluiten met den Banjiri-prins, die mij uit Bangui had afgehaald en ons de noodige canoes bezorgde. Ook hij sneed zich in den arm, en nu wreven we de twee wondjes tegen elkaar, onder het opnoemen van de diensten, die wij elkaâr zouden bewijzen en de belofte van eeuwige vriendschap. Daar kleine geschenken de vriendschap onderhouden, gaf hij mij een kip, die ik hem met acht of tien maal de waarde betaalde. Ik geloof dat de ontvangst van dit tegengeschenk wel eenigszins het doel der ceremonie is geweest. Als de Ouadda's mij kippen of geiten ten geschenke brachten, trokken zij de veeren of haren uit en staken die in mijn haar of mijn baard. Met de kippen sloegen zij mij bovendien eenige malen over de schouders. Ik was wel genoodzaakt die liefkozingen toe te laten, daar ik de lieden te vriend moest houden’.Ga naar eind42 | |
Greshoff en KurtzDe boeken van Stanley waren in hun tijd bestsellers maar zij worden nu niet meer gelezen. Dat ligt anders voor het boek dat een Poolse zeeman in 1899 in het Engels publiceerde en dat tot de grote klassieken van de twintigste-eeuwse literatuur is gaan horen. Die zeeman heette Józef Teodor Konrad Korzeniowski, hij schreef onder het pseudoniem Joseph Conrad en het boek heet Heart of darkness. Het verhaal van Heart of darkness is algemeen bekend. De anonieme ik-figuur beschrijft hoe hij met een paar vrienden in een boot op de Thames zit, wachtend op de wisseling van het getij, terwijl een van hen een verhaal vertelt. Dat verhaal is de eigenlijke inhoud van het boek, want als het verhaal af is, is het boek uit. De verteller heet Marlow. Hij is een zeeman die in opdracht van een Europese onderneming die in ivoor handelt, als kapitein van een rivierboot een reis heeft gemaakt naar een afgelegen handelspost in het binnenland van Afrika. Het boek beschrijft die reis, eerst naar Afrika, dan de voettocht naar de bovenloop van de rivier en vervolgens de boottocht op die rivier. Het hoofd van de handelspost waarnaar hij op weg is, is een zekere Kurtz, een beroemde en beruchte handelaar. Beroemd omdat hij reusachtige hoeveelheden ivoor verzamelt, maar ook berucht omdat hij de naam heeft hierbij zeer wreed te werk te gaan. Een indicatie van die wreedheid ziet Marlow al direct bij aankomst, wanneer hij ontdekt dat de ornamenten op de omheining rond Kurtz' huis mensenhoofden zijn. Kurtz is ziek en Marlow neemt hem mee terug naar de kust, maar Kurtz zal het einde van de reis niet halen. Hij sterft onderweg. Op zijn doodsbed, als hij zijn leven overziet, spreekt hij de beroemde woorden: ‘The horror! The horror!’ Conrad had al eerder een soortgelijk maar veel korter verhaal geschreven: An outpost of progress. Beide verhalen zijn in hoge mate autobiografisch. Conrad werkte in 1890 voor een Belgische handelsonderneming en voer een halfjaar op de Kongo als tweede man op de stoomboot Le Roi des Belges. Teleurgesteld door velerlei tegenslagen zegde hij zijn contract met de maatschappij op en ging terug naar zee. Het is duidelijk dat Conrad zijn ervaringen en waarnemingen in de Kongo in deze verhalen heeft verwerkt. Ook is aannemelijk dat iemand of wellicht verschillende personen model hebben gestaan voor de eenzame handelaar Kurtz. Maar wie? Adam Hochschild noemt in zijn bekende King Leopold's ghost een paar mogelijkheden: ‘George Antoine Klein, een Franse agent voor een bedrijf dat ivoor inzamelde bij de Stanleywatervallen. De doodzieke Klein overleed aan boord van het schip, net als Kurtz in de roman, terwijl Conrad de Roi des Belges de rivier af loodste. Een ander model dat qua karakter dichter bij Kurtz stond, was majoor Edmund Barttelot, de man die Stanley aan het hoofd van de achterhoede van de Emin Pasja-expeditie had gesteld. Het was immers Barttelot die gek werd, mensen begon te bijten, geselen en doden, en ten slotte zelf werd vermoord. Nog een Kurtzprototype was een Belg genaamd Arthur Hodister, vermaard om zijn harem van Afrikaanse vrouwen en om het inzamelen van enorme hoeveelheden ivoor. Hodister waagde zich uiteindelijk te ver op het grondgebied van de plaatselijke Afro-Arabische krijgsheren en ivoorhandelaars, die hem gevangennamen en onthoofden.’Ga naar eind43 Ten slotte noemt Hochschild echter een ander als degene die het meest op Kurtz lijkt, namelijk de Belgische kapitein Léon Rom van de Force | |
[pagina 59]
| |
Publique, die net als Kurtz mensenhoofden zou hebben gebruikt ter versiering van de omheining van zijn huis. Maar Rom was geen ivoorhandelaar en Kurtz was dat wel. Hij was een van de meest succesvolle employés van de handelsonderneming waarvoor hij werkte, iemand die reusachtige hoeveelheden ivoor wist te verwerven. Dat doet sterk denken aan de successen van Anton Greshoff. Die heeft bij mijn weten geen doodshoofden als versiering van zijn huis gebruikt, maar hij heeft wel over doodshoofden en de omgang met de doden geschreven. Zo schreef hij over ‘de verderfelijke gewoonte om de dooden in het dorp te bewaren en ... te rooken. De dooden worden bijna allen in de hut gerookt, dan in stoffen gewikkeld en soms eerst jaren daarna begraven’.Ga naar eind44 Over doodshoofden staat in het verslag van een reis door het gebied van de Bongoes: ‘Kort daarop passeerden wij een groote open plek, die bijna geheel onder water stond, doch waarop toch een dorp gebouwd was; waarschijnlijk in navolging van den post in Bangui. Hier zag ik voor het eerst weder een doodshoofd, doch zonder den onderkaak. Vroeger op den Beneden-Mobangi vond ik zulke doodshoofden bij honderden, doch die schijnen opgeruimd te zijn.’Ga naar eind45 Wij zullen het waarschijnlijk nooit zeker weten en het meest aannemelijk is dat verschillende figuren Conrad bij het creëren van Kurtz voor ogen hebben gestaan. Als een daarvan de succesvolle ivoorhandelaar Anton is geweest, zou die op zijn manier de wereldliteratuur een grotere dienst hebben bewezen dan zijn neef Jan. |
|