Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Haastig, eigenmachtig en symbiotisch: hoe Jacob van Lennep De Gedichten van den Schoolmeester maakteMarita Mathijsen‘Uitgegeven door Mr. J. van Lennep’ staat er pontificaal op de titelpagina van de bundel De Gedichten van den Schoolmeester, die in de week van 7 april 1859 verscheen bij uitgever Kraay in Amsterdam. Hij had als omslag een opvallende kleurenlithografie, voorstellende een schoolmeester te midden van zijn leerlingen, omringd door dieren die voorkomen in de ‘Natuurlijke historie voor de jeugd’. Achterop stond een kleinere litho van dezelfde schoolmeester, nu met een vel papier dat hij aan een kind overhandigt. Jacob van Lennep opent de bundel met een biografisch opstel van 18 pagina's, waarin hij ook aandacht wijdt aan de bijzondere poëzie van De Schoolmeester. Fl. 1,90 moest de lezer neertellen voor 264 dicht bedrukte pagina's. Al in juni was de bundel uitverkocht.
Jacob van Lennep maakte in zijn ‘Iets over den schrijver en zijn dichttrant’ bekend wie De Schoolmeester was. Deze had in Nederland een zekere bekendheid gekregen door zijn humoristische gedichten in Van Lenneps almanak Holland. De pittige verzen vielen in de smaak bij de lezers, althans Van Lennep schrijft dat het publiek de stukjes steeds met ‘gretigheid’ had ontvangen.Ga naar eind1 Achter het pseudoniem schuilt de naam Gerrit van de Linde, een Leidse student theologie, die in 1834 uit Nederland moest vluchten vanwege seksuele vrij-moedigheden met de vrouw van een hoogleraar. Voor zijn vlucht had hij enige naam gekregen door zijn gedichten in diverse almanakken. Na zijn vlucht hoorde niemand meer van hem, behalve een kleine kring vrienden van wie Jacob van Lennep de trouwste was. Van de Linde kocht met steun van Van Lennep in Engeland een kostschool, kreeg daar na enige tijd succes en bouwde een goede reputatie op. Toen Van Lennep hem vroeg te gaan schrijven voor Holland durfde hij dat alleen onder pseudoniem, bang dat de oude Leidse schuldeisers en bedrogen echtgenoten alsnog hun gram zouden komen halen. Gerrit van de Linde overleed op 27 januari 1858, drie maanden voor zijn vijftigste verjaardag. Een dag na zijn dood schreef zijn zwager een overlijdensbericht aan Jacob van Lennep, met naast zich ‘une pauvre veuve qui gémit, de pauvres enfants | |
[pagina 22]
| |
qui pleurent la perte de leur père et de leur appui’.Ga naar eind2 Dat ‘pauvre’ moet min of meer letterlijk genomen worden, want vader liet een schuld na van 15.000 francs. Dat moet een van de redenen zijn geweest voor Jacob van Lennep om over een bundeling van de gedichten van De Schoolmeester na te gaan denken. Wellicht zou hij de weduwe nog wat inkomsten kunnen verschaffen. Maar de grootste motivatie zal toch gelegen hebben in Van Lenneps waardering voor de eigenzinnige poëzie van zijn vriend. Hij meende dat zijn landgenoten er schade bij zouden lijden als ze geen kennis konden nemen van de dichterlijke nalatenschap.Ga naar eind3 Aan de weduwe vroeg hij toestemming om een bundel samen te stellen, en waarschijnlijk in september 1859 kreeg hij een doos vol handschriften thuisgestuurd. ‘Quant à la poésie de mon très cher Gérard, Je laisse l'affaire entièrement entre vons mains, persuadée que vous arrangerez tout pour le mieux,’ schreef de weduwe daarbij. Toen hij de doos doorwerkte, stond hij versteld over de werkwijze van De Schoolmeester. Van elk gedicht bestonden wel vijf of zes bewerkingen, ‘om niet te spreken van een onnoemelijk getal stroken en snippers papier waarop dezelfde regel (of regels) vijf of meermalen voorkwam,’ telkens gewijzigd om de beste versie te kunnen kiezen, zo schreef Van Lennep in zijn voorrede bij de uitgave. In een razend tempo moet hij de gedichten overgeschreven hebben, en tijdens het overschrijven veranderde hij al regels die hem niet bevielen. Dat valt op te maken uit de kopij voor de bundel, die in de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bewaard wordt.Ga naar eind4 Eind november stuurde Van Lennep een conceptversie van de inleiding aan zijn vriend Aart Veder, die eveneens een vriend van Gerrit van de Linde was geweest. Veder gaf hem complimenten, maar ried hem ook aan enige stukken over het Leidse schandaal te veranderen, zo dat er ‘op de waarheid der voorstelling niets af te dingen [is], terwijl hetgeen verborgen blijven moet, toch met eenen genoegzame sluijer bedekt is’.Ga naar eind5 Begin april ging de bundel naar Engeland, met een wissel van 234 gulden. Dat is alles wat de familie ooit aan de gedichten verdiend heeft- terwijl uitgever Kraay met acht drukken 38.000 gulden zou binnenkrijgen.Ga naar eind6 | |
Het bronnenmateriaalEr zijn vier bronnen waaruit Jacob van Lennep putte voor zijn bundeling. De oudste bron is de Leidse Studentenalmanak, waarin verzen van Gerrit uit zijn studententijd staan. Dan waren er de gedichten die in Van Lenneps eigen almanak Holland verschenen waren. De doos die Caroline van de Linde-Monteuiis hem toegestuurde had, was de derde bron. Ook spitte hij ten slotte de bewaarde brieven van Gerrit van de Linde door op zoek naar bruikbare gedichten. Van Lennep gebruikte niet de Belgische Muzenalmanak en het Jaarboekje aan bevalligheid, deugd en kunst gewijd waarin enkele vroege gedichten van Gerrit stonden. Zijn oudst bekende gedicht is van 1822 (Gerrit was toen 14 jaar oud), maar dat is slechts bekend van een latere publicatie. Het eerste gepubliceerde gedicht verscheen in 1825 in het genoemde jaarboekje. In de Belgische Muzen-Almanak kwamen vanaf 1826 gedichten van hem uit.Ga naar eind7 De vroege poëzie is serieus en vrij traditioneel. Van Lennep noemt ze in zijn inleiding onrijpe vruchten, ‘doch een verkwikkende oogst voor de toekomst beloovende’.Ga naar eind8 Van Lennep wilde een humoristische bundel maken - ook daarom pasten de jeugdgedichten daar niet in.
Omdat bijdragen in de Leidse Studentenalmanak anoniem verschenen, wist Van Lennep niet precies welke gedichten van Van de Linde waren. Hij raadpleegde de wederzijdse vriend Willem Veder, die hem schreef dat ‘Proeve van dichterlijke vlucht’ en ‘Proeve van dichterlijke waarnemingen’ van zijn oude studiemakker Gerrit waren, en deze twee nam Van Lennep ongewijzigd op, zij het dat er kleine zetfouten in slopen. Twee andere publicaties uit de almanak sloeg hij over: een prozaverslag van de veldtocht naar het opstandige België die vrijwilligers onder de Leidse studenten in 1831 ondernamen. Daarnaast liet hij een serieuze ‘Welkomsgroet aan den koning’, ook gepubliceerd in verband met de Belgische opstand, liggen. Uit de almanak Holland, waarin Gerrit sinds 1851 onder het pseudoniem De Schoolmeester publiceerde, haalde Van Lennep 22 gedichten, en dat was alles wat erin verschenen was. Over die gedichten hadden de twee vrienden vaak al uitvoerig geschreven. | |
[pagina 23]
| |
Als Van de Linde een gedicht opstuurde kreeg Van Lennep soms dezelfde dag nog een voorstel voor wijzigingen, en later nog een paar keer. Van Lennep had ook wel eens kritiek, en stelde veranderingen voor. Van de Linde reageerde daar meestal tamelijk kribbig op. Toen Van Lennep hem vroeg een scherpe uitval naar de rooms-katholieken wat te matigen, informeerde Gerrit of hij soms bang was zijn plaats in de Tweede Kamer te verliezen. In een ander gedicht wilde Van Lennep dat Van de Linde zijn taal wat kuiste. Hij had geschreven over een zwanger meisje dat haar hand op zeker ‘woelig plekjen’ hield. Van Lennep zag liever een ‘smartlijk plekjen’. Van de Linde stond hem spottend zijn correctie toe. De versies van de almanak nam Jacob van Lennep vrijwel ongewijzigd over. Dat betekende dat hij ook drukfouten uit Holland, waarover Gerrit in zijn brieven geklaagd had, overnam.Ga naar eind9 In het gedicht De Olifant bijvoorbeeld waren drie fouten geslopen. In plaats van ‘culminant’ (het toppunt vormend) was het niet bestaande woord ‘calminant’ gedrukt. In de regel ‘Diezelfde krijgslui rijden thands weer te voet of te paard’ was ‘meer’ in plaats van ‘weer’ gedrukt. Ook had Van de Linde gewild dat het gedicht Den Olifant heette, en niet De Olifant, om het botsen van klinkers te voorkomen. Deze fouten zijn tot op heden in vrijwel alle edities van De gedichten van den Schoolmeester blijven staan.Ga naar eind10 Gerrit was razend over deze verminking en zegde zijn medewerking aan de almanak (tijdelijk) op: ‘Ik heb volstrekt geen ambitie of lust om iets, wat het ook zij, in 't licht te geven; doch, wanneer ik zulks eens doe,op verzoek, heb ik er nog veel minder lust in om bastaard-onzin te affilieren, mij door 't verzuim of de stommigheid van een verraderlijk drukker op den hals gedraaid, en dien ik mij schamen zou ter neder geschreven te hebben.’Ga naar eind11 De derde bron die Van Lennep gebruikte, zijn de brieven die hij van Gerrit van de Linde kreeg. Daarbij zit ook een ‘Souvenirschrift’ uit 1844 met zes zeer persoonlijke gedichten. Van de Linde had de gewoonte allerlei literaire genres te mengen in zijn brieven, en zo treffen we daarin behalve prozaïsche ontboezemingen, ook lange gedichten en toneelstukjes aan. Het komt ook voor dat hij rijmend proza schrijft, dat alleen als poëzie herkenbaar is doordat hij de rijmwoorden onderstreept. De gedichten uit de brieven zijn voor Van LennepJacob van Lennep in 1867, naar het schilderij door J.G. Schvrartze
alleen geschreven, en zeker niet zo bijgeschaafd als zijn verzen voor publicatie. Daardoor zijn ze meestal directer. Eigenlijk zijn ze moeilijk uit de context van de brieven te halen, omdat ze een geheel vormen met de brief. Zo is het gedicht ‘Op het ontvangen van nieuwe haring’ in de betreffende brief een aardig en geestig dankrijm, terwijl het in de bundel als een gelegenheidsvers overkomt. De gedichten uit de brieven heeft Van Lennep nogal eigenmachtig bewerkt. Voor de ‘Zesde brief van den Schoolmeester’ voegde hij gedichten uit drie verschillende brieven bij elkaar en dichtte zelf nog wat tussenregels. In het algemeen maakte Van Lennep de gedichten minder persoonlijk en haalde hij er scherpe aanvallen uit. Verder valt natuurlijk ook op wat Van Lennep niet gebruikte uit de brieven. Heel persoonlijke | |
[pagina 24]
| |
verzen nam hij niet op, maar erg consequent was hij daar niet in, want de eerste drie ‘Brieven van den Schoolmeester’ zijn ook persoonlijk. Geen enkele kans maakten gedichten die een tirade tegen een persoon (professor Siegenbeek) of een groep personen (de Leidse hoogleraren) bevatten. Vrolijke erotische gedichten kwamen evenmin in de bundel en ook een uiterst scherp gedicht over de ellende van het schoolmeesterbestaan bleef verborgen in de brieven. Helemaal van harte paste Van Lennep het fatsoen echter niet toe, want er klinkt enige spijt door in het slot van zijn inleiding: ‘Even min als op de brieven, welke ik van Van de Linde ontving, kan ik den lezer vergasten op een aantal dichtvruchten - waaronder misschien de beste en bevalligste welke hy ooit vervaardigde - die, geheel tot zijn huislijk of zielsleven betrekking hebbende, uit kieschheid moeten worden teruggehouden.’Ga naar eind12 De vierde bron is het pak Londense gedichten en daaruit stamt het merendeel van de bundel, bijvoorbeeld de schitterende lange gedichten ‘De Schipbreuk’ en ‘De Boterham en de Goudzoeker’. In de almanak Holland was Van de Linde begonnen met een ‘Natuurlijke historie voor de jeugd’, een soort parodie op schoolboekjes waarin hij diersoorten beschrijft. Deze serie kon Van Lennep uit de Londense doos aanvullen met flink wat extra dierengedichten zoals ‘De Koei’, ‘Het speenvarken’ en ‘De Kat’. Veel van de fabels, waaronder die van ‘De Leeuw en de Rat’ en ‘De Wolf en het Lam’ stammen ook uit de Londense doos. | |
TekstingrepenOmdat de oorspronkelijke handschriften van de doos niet bewaard zijn, valt niet goed uit te maken wat Van Lennep veranderde. Wel geeft de Leidse kopij enige mogelijkheden voor een gedeeltelijke en hypothetische reconstructie van de originelen. Algemeen bekend is de rol van Jacob van Lennep bij de uitgave van Multatuli's Max Havelaar. Hij heeft daarin stilistische correcties aangebracht, een hoofdstukindeling gemaakt en verder de meeste verwijzingen naar de harde Indische realiteit verdoezeld. Ook censureerde hij pittige vragen van zoon Frits aan dominee Wawelaar.Ga naar eind13 De ingrepen van Van Lennep in de gedichten van De Schoolmeester zijn hiermee te vergelijken. Ook hier is sprake van correcties en van een zelf aangebrachte indeling. Persoonlijke hatelijkheden zijn eruit gehaald, en censuur paste hij ook toe, al was het hier niet op godsdienstig maar op seksueel gebied. Ik zal van elke categorie wat voorbeelden geven. Voor zover het gedichten uit de brieven betreft, zijn die makkelijk aan te wijzen. Moeilijker is het bij gedichten uit de Londense doos. De ingrepen van Van Lennep daarin heb ik deels kunnen aanwijzen door naar doorhalingen in de kopij te kijken. Van Lennep begon vaak letterlijk over te schrijven, maar onderbrak dan het proces, streepte door en begon opnieuw. Daaruit kan ik soms afleiden wat de oorspronkelijke versie geweest moet zijn.
Correcties in het metrum liggen niet voor de hand bij de knittelverzen van De Schoolmeester, maar toch zijn er ook enkele metrische verzen, en Van Lennep lette scherp op de regelmaat daarin. In het gedicht ‘De terugkomst van den zomer’ veranderde hij: Als hij op een wand'ling geplaagd wordt van zijn telgen.
in het metrisch correcte maar grammaticaal minder juiste: Als op een wand'ling hij geplaagd wordt van zijn telgen.Ga naar eind14
Correcties in de stijl zijn heel uiteenlopend. Geregeld corrigeert Van Lennep een woordherhaling. De regel uit ‘De koffij-veiling’ waarin de koetsier zegt dat zijn paarden mak zijn als Dadelpracht in de koets stapt, bevatte drie versies van ‘zijn’: En, Zijn Ed. daar zijnde, zijn ze zoo mak als opgezette
leeuwen in een duivenhok.
Van Lennep maakte er meer koetsierstaal van en loste tegelijkertijd een herhaling op: En Zed. daar zijnde, bennen ze zoo mak als opgezette
leeuwen in een duivenhok.Ga naar eind15
Soms zijn de ingrepen ook alleen maar bedoel om exacter te zij n. In ‘De kaasmaker’ heeft Gerrit van de Linde het over ‘een ram, dat om te luistren naderkwam’. Van Lennep maakt ervan ‘een ram, die om te luistren naderkwam.’ Het ram wordt | |
[pagina 25]
| |
Begin van Van Lenneps inleiding van de Gedichten van den Schoolmeester Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Ltk 420
| |
[pagina 26]
| |
sprekend ingevoerd, dus doet Van Lennep recht aan de personificaties van de dieren in het gedicht. In ‘De kat’ schrijft De Schoolmeester: Een kat zijn éénig gebrek
Bestaat, volgens Martinet, in een ongeneeslijken trek
Naar zoetemelk en naar spek;
Maar vooral in den haat, dien hij voedt
Tegen 't muizengebroed
Even verderop staat dan: 't Paradijs van een rat is
Een huis waar geen kat is,Ga naar eind16
Terecht verandert Van Lennep ‘Tegen 't muizengebroed’ in ‘Tegen 't zwarte gebroed’ om zo ook ratten in het ‘éénig gebrek’ te kunnen incorporeren. nbsp; De ingrepen die het meest opvallen zijn natuurlijk de censurerende. Die kunnen heel onschuldig zijn. Bij voorbeeld in de ‘Eerste brief van Mina’ moet volgens de Leidse kopij gestaan hebben: Een lief kind van zestien jaren
Heeft in Londen u ontmoet,
Dichter met uw grijze hairen,
Dichter met geleende laerzen!
Dichter met gestolen vaerzen,
Van Lennep veranderde de laatste twee regels: Dichter met gelakte laerzen!
Gloei een ander voor uw vaerzen,Ga naar eind17
Van Lennep meende waarschijnlijk dat het geval van de ‘geleende laerzen’ te privé was, en de ‘gestolen vaerzen’ te hatelijk - hem werd vaker verweten dat hij makkehjk leentjebuur speelde bij andere dichters. In dezelfde sfeer ligt het grafschrift op Van Lennep dat deze niet overnam: Hier ligt Van Lennep. Velen, die Walter Scott niet kenden,
Hielden Mijn Heer voor een auteur van romans en legenden.Ga naar eind18
De ‘Derde brief van den Schoolmeester’ laat zien dat Van Lennep gedichten veralgemeniseerde, maar daarbij steken liet vallen. Oorspronkelijk was dit gedicht het begin van een lange brief waarin Van de Linde juicht over de ontvangst van een brief van Van Lennep. Hij somt een aantal verkeerde-wereldelementen op om dit feit te bejubelen: laat een koe nu op het hoofd van de boer springen, maak van een oorlogspaard een hobbelpaard, laat een arend een lam beschermen, laat een tijger naast een paling slapen. Hij vervolgt met de wens dat er in Lisse, waar de Leidse studenten hun feesten vaak vierden, een feestmaal zou komen, en dat de gehate Leidse hoogleraar Siegenbeek zou sterven: Laat nu te Liss' de feestwijn vloeien
Het baarsje er in den schotel stoeien
En 't vrolijk wildbraad onder 't mes.
Laat nu een plotsling overlijden
Het land van Siegenbeek bevrijden
Laat heel de schepping zich verblijden
En zij van Lenneps trouwe vriendschap de dichtstof
voorzijnzangeres!!!Ga naar eind19
Van Lennep maakte er een brodderij van: Laat nu te Lis de feestwijn vloeien,
En 't baarsjen in den schotel stoeien,
En 't rookend wildbraad onder 't mes
Het land van A.B.C. bevrijden:
Laat heel de schepping zich verblijden
Enzij... 's trouwe vriendschap de dichtstof voor mijn
zangeres.Ga naar eind20
Grammaticaal gezien moet het wildbraad nu het land bevrijden, terwijl dat in de originele versie aan het stoeien was met de baars. In ‘De dankbare zoon’, een parodie op Van Alphens gedicht, ontstaat er door Van Lenneps ingrepen ook grammaticale onzin. In de bundel staat dat de jongen nooit stout zal zijn: Integendeel, door mijn gedrag
Hoop ik al meer en meer,
- Als ik het zoo ‘reis noemen mag, -
te strekken tot uw eer.Ga naar eind21
De tussenregel heeft geen betekenis. ‘Het’ heeft geen antecedent. In de kopij is in de tweede regel doorgestreept: ‘Hoop ik dat mijn jonge’. Is het te gewaagd om te veronderstellen dat Van de Linde een grap met de dubbele betekenis van ‘jongeheer’ en ‘strekken’ maakte en dater eigenlijk stond: Integendeel, door mijn gedrag
Hoop ik dat mijn jongeheer
- Als ik het zoo ‘reis noemen mag, -
mag strekken tot uw eer.
| |
[pagina 27]
| |
Kopij -van ‘De volf en het lam’. Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Ltk 420
| |
[pagina 28]
| |
Niet meer weg te denkenHoe moet de rol van Jacob van Lennep bij de totstandkoming van de bundel nu geëvalueerd worden? In de eerste plaats: zonder Van Lennep zouden De Gedichten van den Schoolmeester nooit bestaan zouden hebben. Daar staat tegenover dat Van Lennep in het samenstellen van de bundel veel vrijer is geweest dan tegenwoordig vanuit teksteditorische standpunten aanvaardbaar zou zijn. Hij veranderde, vermeerderde, corrigeerde, schreef tussenstukken, voegde gedichten toe die misschien niet eens van Gerrit van de Linde zijn, rangschikte, schrapte persoonlijke beledigingen en seksueel getinte grappen, liet gedichten weg die al te vrolijk waren en bovendien zag hij flink wat zetfouten over het hoofd. Een oppervlakkige beoordelaar zou zeggen dat de bundeling meer een judasdienst dan een vriendendaad was. Maar het is kortzichtig om zo te oordelen. Van Lenneps rangschikking, in de eerste plaats, heeft bijgedragen aan het succes. Door de bundel in te delen volgens quasi-deftige categorieën als ‘Epische poëzie’ ‘Didaktische poëzie’ en ‘Bespiegelingen’ versterkte hij de dubbele lagen ervan. Even positief kan men zijn over de meeste van zijn herschrijvingen. Van Lennep kende Van de Linde zo goed, dat hij zijn aanvullingen in dezelfde stijl kon schrijven. Zo kon hij van fragmenten gehelen maken, zonder dat de buitenstaander wist dat ze het product van een symbiose van twee zielsverwanten waren. Minder positief moet men zijn over de weglatingen van persoonlijke beledigingen en seksueel getinte versregels of hele gedichten. Maar daarbij moet men wel het literaire klimaat van Van Lenneps dagen betrekken. Wanneer hij de erotische verzen van De Schoolmeester had opgenomen, zou de bundel niet doorgedrongen zijn in de officiële literatuurkritiek. Bovendien blijven er evengoed nog voldoende pikante toespelingen over, al zijn die wat minder direct. Waar geen excuus voor is, zijn de slordigheden. Van Lennep herschrijft soms zo dat het verband onduidelijk is. Ook staan er veel zetfouten in de eerste druk, die in de latere drukken overgenomen zijn. Dat zou Gerrit van de Linde aan het hart gegaan zijn. Hij had niet zo'n hoge dunk van zijn eigen poëzie, en smeekte Van Lennep herhaaldelijk om goed te letten op de spelling, plaatsing en correctie van zijn gedichten: ‘Zoo 't goede vaarzen waren, kwam het er minder op aan, want die kunnen 't velen, doch deze kunnen dit niet velen.’Ga naar eind22 De Schoolmeester heeft met zijn kleine oeuvre een permanente plaats in de Nederlandse canon gekregen, en het merkwaardige en bizarre van zijn dichtkunst wordt tot op de dag van vandaag hoog gewaardeerd. Dat is niet ondanks maar dankzij Van Lennep. |
|