Andere tijden
H.L. Wesseling
Toen ik op de lagere school zat - ik geef toe, dat is lang geleden - kreeg je in de zesde klas nog Franse les. Als je daarna naar het gymnasium ging, kreeg je vanaf de eerste klas Frans, vanaf de tweede Engels en vanaf de derde Duits. Daar moet een reden voor zijn geweest en ik neem aan dat die tweeledig was: 1) Frans is een moeilijke taal, wat ook zo is en 2) Frans is een belangrijke taal, wat niet meer zo is. Het verval van de kennis van de Franse taal en het belang dat daaraan wordt toegekend, heeft zich in een adembenemend tempo voltrokken. Het aantal Nederlanders dat redelijk goed Frans kent, is even snel gedaald als het aantal Nederlanders dat in Frankrijk een huis bezit, is gestegen.
Dit hele proces heeft zich in nog geen halve eeuw afgespeeld. Nog in de jaren vijftig waren in iedere goede boekhandel Franse boeken verkrijgbaar. Er waren zelfs boekwinkels die zich daarin hadden gespecialiseerd. In die jaren werd de Nobelprijs voor literatuur geregeld toegekend aan Franse schrijvers zoals aan Mauriac in 1952, Camus in 1957 en Sartre, die hem weigerde, in 1964. Vóór de oorlog was de betekenis van Frans nog groter. Het was de belangrijkste cultuurtaal zoals Duits de belangrijkste taal voor de wetenschap was, tot Hitler daar een eind aan maakte. Anderzijds was het ook zo dat Nederlandse geleerden doorgaans in het Nederlands publiceerden. Dat geldt voor de geesteswetenschappen in het algemeen en voor de geschiedenis in het bijzonder. Ook dat is thans niet meer het geval. De universitaire onderzoekers worden geacht vooral in het Engels te publiceren. Zij worden daarop ook ‘afgerekend’. Het is niet verboden in het Nederlands te publiceren, maar daaraan wordt minder waarde gehecht. Hiervoor bestaan zelfs bepaalde rekenformules: een artikel in het Engels is drie keer zoveel waard als een in het Nederlands. Zoiets in ieder geval.
Vroeger was dat anders. De wetenschap was veel minder internationaal dan nu. Er werd minder gereisd en er waren minder congressen. Er werd ook lang niet zoveel belang gehecht aan het publiceren in vreemde talen. De beroemdste Nederlandse historicus, Johan Huizinga, heeft een verzameld werk tot stand gebracht dat negen delen omvat, maar daarvan zijn slechts vierentwintig artikelen en bijdragen in vreemde talen geschreven. Dat is niet veel voor iemand die bijna veertig jaar hoogleraar is geweest. Zijn eerste publicatie in een vreemde taal, een toespraak in het Frans, stamt uit 1921. Huizinga was toen 49 jaar oud en al 16 jaar hoogleraar.
Dat Huizinga toch grote internationale bekendheid verwierf, komt door de vertalingen van zijn boeken. Bijna al zijn boeken zijn in vreemde talen vertaald. In het begin zat er nogal wat tijd tussen de Nederlandse publicatie en de vertaling, maar naarmate Huizinga beroemder werd ging dat sneller. In de schaduwen van morgen was twee jaar na verschijnen al vertaald in het Duits, Engels, Spaans, Zweeds, Italiaans en Noors, maar niet in het Frans.
Dat er al snel Duitse vertalingen van zijn werk verschenen, was vooral te danken aan de hulp van de trouwe Kaegi die Huizinga bewonderde en zijn werk vertaalde. Dat was mooi want Duits was een belangrijke taal maar Frans was nog belangrijker, ook in de ogen van Huizinga. Hij heeft er dan ook alles aan gedaan om in het Frans gepubliceerd te worden. Zo heeft hij zijn Herfsttij der Middeleeuwen zelf in het Frans vertaald. Hij besprak zijn vertaling wekelijks met de Waalse dominee Cler, die er niet veel van heel liet. Het was kortom een lijdensweg en het liep nog slecht af ook want die vertaling heeft nooit het licht gezien. In 1932 is uiteindelijk toch nog een verkorte Franse editie van Herfsttij verschenen, acht jaar na de Duitse en Engelse verta-