Hebben en niet hebben
Het blijft voor een bibliothecaris nog altijd betrekkelijk lastig uit te maken of men een boek al heeft of niet. Dat klinkt raar, maar het is zo. Toneelstukken werden soms letter voor letter herdrukt, waarbij ook de opmaak van het origineel tot in de kleinste details werd nagebootst. Het jaartal op de titelpagina zegt veel maar niet alles: in veel gevallen staat er helemaal geen jaar op de titelpagina, in andere gevallen blijkt het boek veel later gedrukt te zijn dan de titelpagina aangeeft. Er zijn maar liefst veertien verschillende edities van de Palamedes met het jaar 1707 op de titelpagina! In de moderne beschrijving van oude drukken wordt daarom een vingerafdruk gegeven, een beschrijving van de positie van een aantal relevante katernsignaturen ten opzichte van de tekst die er vlak boven staat. Daarmee kan men edities met redelijke zekerheid van elkaar onderscheiden. De stcn, Ceneton en nieuwe bibliografieën werken met een dergelijke vingerafdruk. Niet altijd is even duidelijk wat een geschikte katernsignatuur is. Arpots (die de Nijmeegse Vondeliana beschreef) en Schuytvlot (die hetzelfde deed voor de ub van Amsterdam) vermelden beide een ongedateerde editie van de Gysbrecht, in de bibliografie van Unger opgenomen onder nummer 261. De laatste katernsignatuur in dit boek staat onder een komma en een spatie, en als de een dat wel als een geldige katernpositie opvat en de ander niet, zien de vingerafdrukken er heel anders uk. Tot voor kort ontbrak een exemplaar van deze editie in de bibliotheek van Leiden, maar dankzij alert gebruik van de gegevens in Ceneton is in november 2007 eindelijk een exemplaar verworven voor de Maatschappij, zodat wij deze achttiende-eeuwse Vondeldruk nu ook in Leiden kunnen bestuderen. Completering van de verzameling vondeliana (de ub heeft er, wat het toneel tot 1803 betreft, 260 van de 360) is van belang voor de bestudering
van de Vondelreceptie.
Vooral aan het eind van de achttiende eeuw, als toneelstukken zowel in losse edities als in tijdschriftachtige verzamelingen (zoals ‘Het zedelyk schouwburg-tooneel’) verschijnen, is het moeilijk edities te onderscheiden van titeluitgaven en speciale oplagen. Raadselachtig is bijvoorbeeld het spel De dood van Calas, uitgegeven door het Kunstgenootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Hiervan verschenen in 1767 zeven edities, volgens de voorredes in bijzonder kleine oplagen, en met allerlei varianten in het voorwerk. Waarom werd er niet één keer, desnoods met iets meer tekst in het voorwerk, voor de hele markt gedrukt? Een ander raadsel is De onëchte zoon, die zowel los verscheen als in de ‘Algemeene Spectatoriaale Schouwburg’; er is een Sherlock Holmes voor nodig om uk te maken welke edities er zijn, en welke exemplaren bij elkaar horen.
In Ceneton, dat inmiddels 11.000 toneeluitgaven beschrijft, kan men ook gemakkelijk zien wat zich niet in een bepaalde bibliotheek bevindt. De manco's in de Leidse collectie zitten vooral in het Zuidnederlands toneel. Voor zover dat in de vorm van compleet uitgegeven toneelteksten bestaat, is het in de collectie van de Maatschappij redelijk goed voorhanden, maar van de honderden synopsissen, in feite programmaboekjes bij de schooluitvoeringen, is er niet een aanwezig. Dat is een groot verschil met bibliotheken in Brussel, Antwerpen, Gent en Kortrijk, waar soms convoluten of verzamelingen van vele tientallen synopsissen bewaard zijn.