Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Georg Forster in AmsterdamSimon VuykIn april 1790 bezocht George Forster Amsterdam, waarover hij berichtte in zijn Ansichten vom Niederrhein. Forster schetst een beeld van het maatschappelijke discours dat er onder invloed van de Verlichting gevoerd werd. Een uiterst actueel vraagstuk was de slavernij, zoals Simon Vuyk in juli dit jaar betoogde tijdens een conferentie van de Akademie für Weltkultur te Mainz. Hieronder een Nederlandstalige bewerking van zijn lezing.
Georg Forster werd in 1754 in de omgeving van Dantzig geboren. Hij emigreerde met zijn vader Johann Reinhold, die predikant en natuurwetenschapper was, in 1766 naar Londen. Vader en zoon behoorden tot de opvarenden die James Cook vergezelden op zijn tweede wereldreis met de Resolution in 1772-1775. Van deze reis, die hem naar Antarctica, Nieuw-Zeeland, de Zuidzee-eilanden en Tahiti bracht, deed de jonge Forster verslag in A voyage around the world (1777), dat hem grote bekendheid en aanzien verschafte.Ga naar eind1 Georg Forster kreeg een professoraat te Kassel in 1778; van 1784 tot 1787 doceerde hij vervolgens te Wilna. In 1788 kwam hij naar Mainz, waar hem de universiteitsbibliotheek werd toevertrouwd. Twee jaar later volgde zijn reis naar Amsterdam. Als enthousiast aanhanger van de Franse Revolutie trad hij tot de revolutionaire regering van Mainz toe. In 1793 vertegenwoordigde hij die stad op een diplomatieke missie naar Parijs, waar hij in januari 1794 stierf.Ga naar eind2 | |
De verlichte reisgenotenGeorg Forster en Alexander von Humboldt (1769-1859), de jongere broer van Wilhelm von Humboldt, troffen elkaar omstreeks 15 maart 1790 in Mainz om weldra hun reis naar Amsterdam, Londen en Parijs te beginnen. Zij gingen de 24ste maart op weg. Aan hun ervaringen zou Forster zijn Ansichten vom Niederrhein wijden.Ga naar eind3 In hun gezelschap bevond zich een Nederlander met wie Von Humboldt het jaar daarvoor, in de herfst van 1789, reeds een reis vanuit Göttingen door Duitsland had gemaakt.Ga naar eind4 Halverwege die tocht waren zij bijna twee weken in Mainz, in de Neue Universitätsstrasse, bij Forster te gast. Die Nederlander was Jan van Geuns (1764-1834). Hij was een zoon van de hoogleraar in de medicijnen Matthias van Geuns, die eerst te Harderwijk, daarna te Groningen werkzaam was.Ga naar eind5 Jan van Geuns studeerde filosofie en medicijnen te Harderwijk en Utrecht. Daarna begaf hij zich naar Amsterdam, waar naast het Athenaeum Illustre de seminaria van doopsgezinden en remonstranten centra van verlichte theologie waren.Ga naar eind6 Forster karakteriseerde de geloofsgenoten van zijn reisgenoot Jan van Geuns als volgt:
| |
[pagina 26]
| |
Vader en zoon Forster. Ets door Daniël Berger. Uit: Allgemeine deutsche Bibliothek, Band 51, 1782.
wohl eher in einem bescheidenen und schüchternen Gebrauche der Vernunft, bei allen unauflösbaren Zweifeln des Übernatürlichen, als in dem ehenmaligen Mystizismus besteht.Ga naar eind7 Van Geuns volgde te Amsterdam de opleiding tot predikant vanaf 1786. Professor aan het doopsgezind seminarium was in die jaren Gerrit Hesselink, die in 1780 naar het voorbeeld van de Duitse theoloog Wilhelm Teller een omstreden Uitlegkundig Woordenboek ter opheldering van de Schriften des Nieuwen Verbonds had gepubliceerd in de traditie van de verlichte, historisch-grammaticale bijbelkritiek.Ga naar eind8 Hesselink gaf zijn studenten ook een uitgebreide natuurwetenschappelijke scholing mee. Aan het geestverwante remonstrants seminarium had Jan van Geuns lessen gevolgd bij Abraham Arent van der Meersch (1720-1792), wiens naam verbonden was aan de heftige strijd om de tolerantie onder Hollandse theologen tussen 1768 en 1773 na de verschijning van Marmontels roman Belisaire.Ga naar eind9 Diens voornaamste tegenstander in dat conflict was Petrus Hofstede (1716-1803), gereformeerd predikant te Rotterdam. Van der Meersch zou in 1790 worden opgevolgd door Jan Konijnenburg (1758-1831). In 1789 promoveerde Jan van Geuns te Utrecht in de filosofie. Daarna bevond hij zich te Göttingen, waar hij blijkbaar tot de vriendenkring van Von Humboldt behoorde. In de doopsgezinde historiografie bleef deze activiteit van Van Geuns tot nu toe onvermeld. Op beide reizen van de jonge Alexander von Humboldt bevond Van Geuns zich in zijn gezelschap. Met Forster trokken zij eerst langs de Rijn, onder andere om studie van diverse gesteenten te maken. Daarna reisden zij over Brussel en Antwerpen via Den Haag naar Amsterdam. Daarzou Van Geuns natuurlijk hun gids zijn en later, toen zij hun weg van Amsterdam, voor de oversteek naar Engeland, naar Hellevoetsluis vervolgden, zou hij hen in zijn pastorie te Leiden ontvangen, waar hij als predikant beroepen was: ‘Einen frohen,geselligen Abend brachten wir bei Herrn van G. einem jungen Manne von vortrefflichem Character zu, der hier die mennonitischen Gemeinde als Prediger vorsteht’, bevestigde Forster op de enige plaats waar hij zijn reisgenoot met initialen vermeldde.Ga naar eind10 Forster zou met zijn Ansichten vom Niederrhein een nieuwe impuls geven aan het oude kenmerk van de Europese beschaving dat men voor zijn vorming, opleiding, vermeerdering van kennis of beroepsuitoefening de landsgrenzen overschrijden moest. Met zijn manier van verslaggeving verdiepte hij bovendien het zo geliefde genre van het reisboek. In de Europese geschiedenis was over de grenzen heen kijken verbonden met de ondernemings- en reislust van de adellijke, daarna van de burgerlijke elite. Het reisverslag stond aan de wieg van een brede internationalisering van onze kennis van de wereld en haar bewoners. Te aarzelend nog wordt dit aspect van educatie heden ten dage in onze instellingen voor regulier onderwijs verder geïnstitutionaliseerd. De technologie van het | |
[pagina 27]
| |
Internet lijkt hier nu grenzen te doorbreken en nieuwe perspectieven op internationale contacten en verspreiding van kennis te bieden. Wellicht moet men bij die ontwikkeling ook de waarschuwing van Forster ter harte nemen toen hij wees op het gevaar dat deze internationalisering van het leren bedreigen kan: ‘Der Kampf des unvernünftigen Vorurteils mit aufgeblasenem Halbwissen bringt überall der wahren Bildung der Nationen mehr Schaden als Gewinn und hält die Menschheit vom Ziele ihrer Vervollkomnung entfernt’.Ga naar eind11 | |
Jaren van restauratie en complotDankzij zijn Hollandse gids in Amsterdam, Jan van Geuns, was Forster in staat een belangrijk uitgangspunt bij zijn manier van reizen en het schrijven van reisverslagen te realiseren. ‘Die Bedeutung der Dinge und Zustände lag oftmals jenseits der oberflächlich wahrnehmbaren, sie musste durch Hinzuziehung zahlreicher Hintergrundinformationen erläutert werden’. Zo beschreef Thomas Grosser in zijn analyse van de Ansichten vom Niederrhein Forsters uitgangspunt.Ga naar eind12 Forster arriveerde in de Republiek der Verenigde Nederlanden toen het land in een diepe crisis verkeerde. De opstand van de burgerij, van de zogenoemde Patriotten, had van 1783 tot september 1787 gezegevierd. In sommige steden van de Republiek was een zeer vergaande democratisering van het bestuur doorgevoerd ten koste van regentenfamilies die de protectie genoten van het Huis van Oranje. De stadhouder Willem v, verjaagd uit Den Haag, had zich met zijn familie en zijn kleine leger op Nijmegen terug moeten trekken. In september 1787 had zijn zwager, de koning van Pruisen, met soldaten oprukkend vanuit Kleef, de Oranjes en hun vrienden in de macht hersteld. Forster beschrijft de gevolgen: ‘Allein die Rachesucht der Sieger hat in Holland dreihundert der angesehenste Familien zu einer freiwilligen Verbannung aus ihrem Vaterlande gezwungen; fünfhundert andere hat die Entsetzung von den Ämtern die sie bisher bekleideten, zugrunde gerichtet’.Ga naar eind13 Forster arriveerde in Amsterdam in een periode van restauratie en conspiratie. Patriotten uit de oostelijke gewesten hadden zich vaak op deze autonome stad teruggetrokken. De culturele genootschappen dienden nu als dekmantel voor revolutionaire plannenmakers. Vijf jaar later, in 1795, zou daaruit een geslaagde omwenteling voortkomen. Nederland veranderde van een federatieve republiek in een eenheidsstaat. De Republiek der Verenigde Nederlanden werd tot Bataafse Republiek. De Oranjes vertrokken naar Engeland. Het Frankrijk van Liberté, Égalité, Fraternké werd de grote bondgenoot. Bij zijn beschrijving van de politieke situatie in de Republiek wierp Forster vragen op die nog altijd van belang zijn voor vreedzame ontwikkelingen bij veranderende verhoudingen in de publieke sfeer: in hoeverre is een volk rijp voor ‘eine dauerhafte Revolution’? In hoeverre is het verstandig van een meerderheidspositie vergaand gebruik te maken? Is het terecht dat tegenstanders voor hun afwijkende mening worden benadeeld of gestraft? Wat voor gevolgen heeft het voor betrokkenen wanneer zij lange tijd de onderliggende partij vormen? Hoeveel diversiteit kan een samenleving aan zonder toename van het onderling wantrouwen? | |
Jacob KantelaarWij mogen aannemen dat Forster, die in zijn verslagen helaas weinig namen van personen noemde, deze vragen met verschillende mensen indringend besproken heeft en dat hij geïnformeerd is in de verlichte kringen waarin Jan van Geuns hem zal hebben geïntroduceerd. Zeer waarschijnlijk heeft zo'n ontmoeting in april 1790 plaatsgevonden met de verlichte publicist Jacob Kantelaar (1759-1821).Ga naar eind14 Kantelaar was uk Almelo naar Amsterdam gevlucht toen Pruisische soldaten in Almelo de macht van de aristocratie herstelden. In Almelo was hij, een Leids theoloog, een verlicht gereformeerd predikant geweest. Als student behoorde hij tot de leerlingen van Hendrik Albert Schultens (1749-1793), evenals diens vader en grootvader hoogleraar in Oosterse Talen. Schultens en zijn vader onderhielden contacten met Joachim Gottfried Herder (1744-1803), die hen op zijn reis door Holland in Leiden bezocht Ook Forster, eveneens bevriend met Herder, zou enkele weken later Hendrik Albert Schultens in Leiden bezoeken. Kantelaar was een | |
[pagina 28]
| |
van de weinige Hollandse theologen die sterk door Herder werden beïnvloed. Zo meende Kantelaar dat Nederland door verschillende volken werd bewoond, hetgeen grote gevolgen had voor zijn politieke opstelling als Federalist in de tweede Nationale Vergadering (1797-1798). Kantelaar had grote bewondering voor Forster en zijn geschriften. Hij had in 1788 tijdens zijn werkloze jaren in Amsterdam de redactie overgenomen van een theologisch tijdschrift, De Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek. Dat had een orthodoxe signatuur, maar hij had dit blad in liberale geest omgevormd tot een verlicht periodiek, De Vaderlandsche Bibliotheek. Hij had daarmee grote commotie veroorzaakt bij de lezerskring, die voornamelijk uit calvinistische predikanten bestond. Van hun oude voorman Petrus Hofstede had Kantelaar een uitgegeven preek, 's Lands Pylaren vastgemaakt, kritisch besproken, ‘met een vergiftigen tand beknabbeld’, zoals deze zelf opmerkte. Deze isegrim had daarop met een hetze en manipulaties in kerkelijke kring gereageerd.Ga naar eind15 Kantelaar legde ten slotte teleurgesteld en gedeprimeerd door het plotseling overlijden van zijn vrouw op 12 april 1790 het hoofd in de schoot. De depressie ging zover dat Kantelaar, gevraagd om voorzitter te worden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in een wanhoopsreactie voor het lidmaatschap van deze organisatie bedankte. Juist in de weken dat Kantelaars leven op een dieptepunt geraakte, verbleef Forster in Amsterdam. Tenzij hun ontmoeting kort voor die fatale 12de april heeft plaatsgevonden, is het daarom niet waarschijnlijk dat zij elkaar getroffen hebben. Toch blijkt uit Forsters verslag dat hij goed op de hoogte was van het conflict dat er speelde! Forster wijst erop hoezeer politieke crises in Holland altijd met kerkelijke controverses tussen preciezen en rekkelijken verweven bleven. Stadhouder Willem v was beschermheer van de publieke, gereformeerde kerk en maakte, in september 1787 in de macht hersteld, daarvan gebruik: ‘Der Hof’, schrijft Forster, ‘kannte die Macht der Geistlichkeit über die Majorität der Gemüter; er wusste sich diese Stütze zu sichern und gab dadurch einen Beweis von Regentenklugheit’. Niet voor niets zou de scheiding van kerk en staat in 1796 als een grote verworvenheid van de patriottenrepubliek worden gezien en een criterium gaan vormen voor een duurzame vrede tussen burgers in een pluriforme samenleving. In de botsing der volkeren speelt de verbinding tussen politiek en religie nog altijd een rol. De verwarring over welk model hier de beste voorwaarde is om vrede in diversiteit te handhaven, is overal in Europa groot. Forster zal, wanneer hij Kantelaar niet zelf heeft ontmoet, van zijn lotgevallen en tegenslag kennis hebben genomen. Hij schrijft: ‘In Holland herrscht noch die intolerante Synode von Dordrecht (1619), und ein Hofstede darf ungestraft verfolgen, verurteilen und verfluchen’.Ga naar eind16 Kantelaar zou op zijn beurt later in een nieuw tijdschrift dat hij met zijn boezemvriend Rhijnvis Feith uitbracht, Forsters Ansichten vom Niederrhein recenseren met de woorden: ‘een uitmuntend boek dat door alle wijsgerige beoefenaars der schoone kunsten met vermaak gelezen zal worden’.Ga naar eind17 Zijn affiniteit met de Mainzer geleerde blijkt ook op andere plaatsen in zijn werk. Zo verfoeide hij in een rede voor de jaarvergadering van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen van 1793 met een beroep op Forsters publicaties de slavenhandel waarover het Nut een commissie van onderzoek in het leven had geroepen. Wanneer Kantelaar in die redevoering in nauwelijks bedekte termen preludeert op de terugkerende revolutie der patriotten, citeert hij bijna letterlijk Forsters concluderende opmerking bij diens politieke beschouwingen in Ansichten vom Niederrhein: ‘Auch ist das Feuer, das vorhin aufloderte, noch keineswegs gedämpft; es glimmt überall unter der Asche und wird durch jede neue Mishandlung der Patrioten genährt.’Ga naar eind18 Forster had echter in april 1790 geen idee dat de revolutie zo snel zou naderen. Hij schatte dat het nog wel honderd jaar kon duren voordat Holland de vruchten van de Franse revolutie zou kunnen plukken. Door zijn overwegingen legde hij er de vinger bij hoe moeilijk het soms is om in te schatten in welk tempo een proces van toenadering en afstoting zich zal voltrekken. Geduld en gematigdheid waren voorwaarden, meende hij, die nodig waren om in deze niet de plank mis te slaan. Toen de Fransen over de bevroren rivieren Nederland binnentrokken in de winter van 1794/1795, was in Amsterdam en elders in Holland de tijd rijp om de Bataafse Republiek uit te roepen. Forster was toen al, in januari 1794, in een eenzame dakkamer in Parijs gestorven. Zijn in het Nederlands | |
[pagina 29]
| |
Georg Forster omstreeks 1785, waarschijnlijk geschilderd door Jonann Heinrich Wilhelm Tischbein.
vertaalde necrologie werd door Kantelaar besproken in de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen. Kantelaar eindigde met een spontaan gedicht ter ere van de overledene: Hij weende om 't menschdom, dat, helaas!
zo jammerlijk ontaarde;
maar juichte ook op het blij gezigt
van echte menschenwaarde.
Zijn woord bleef hij op 't strengst getrouw,
steeds werkzaam, zacht, bescheiden,
van ydel, dwaas vooroordeel vrij,
getroost in bitter lijden.
Nu rust dat goede, zachte hart
in 't graf, bevrijd van zorgen;
de traan der smart verdween als dauw
op eenen Lente-morgen.
| |
Kennisverwerving en dialoog in de ontmoetingForster maakte in Amsterdam en Haarlem kennis met vier achttiende-eeuwse scheppingen die ieder met hun eigen methode voorwaarden wilden scheppen waardoor mensen elkaar beter zouden leren verstaan en waardoor zij, naar de terminologie van die tijd, de wereld zouden kunnen verbeteren. In Haarlem was dat Teylers Stichting, die in 1776 met kapitaal van de rijke doopsgezinde Pieter Teyler van der Hulst was opgericht. Teyler kende een kring van theologen en filosofen die jaarlijks een prijsvraag uitschreven om actuele thema's van een theoretische grondslag te voorzien. Zo vroegen zij een antwoord over de oorzaak van de toenemende onverschilligheid voor de godsdienst of, in 1795 bij de scheiding van kerk en staat, over de vraag in welke mate de overheid nog iets te maken had met religies en kerken. Grote bekendheid kreeg de tweede sectie van Teylers door zijn natuurwetenschappelijk werk en het bijbehorend instrumentarium, waarvan het huidige kunst- en wetenschapsmuseum te Haarlem nog altijd getuigt. Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek diende als voorwaarde om het leven op aarde, voor velen Gods schepping, te begrijpen. Die doelstelling, nieuwe kennis verzamelen, hanteerde ook de Hollandse Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen in Haarlem, welke Forster met een kort bezoek vereerde. Beide instellingen misten echter de aansluiting bij een groter publiek. In Amsterdam maakte Forster kennis met het Athenaeum Illustre, de voorloper van de universiteit, waar hij in contact kwam met vooraanstaande geleerden als de jurist Cras, die door hun publicaties en onderwijs het land van knappe koppen voorzagen. Deze drie instellingen stelden hun hoop voorde toekomst van de Republiek op de toename van kennis tot vervolmaking van de wereld. Twee andere instellingen die Forster leerde kennen, beproefden een andere ingang om voorwaarden te scheppen voor een wenselijke manier van verstaan van de menselijke mogelijkheden. Het waren Felix Meritis en de reeds genoemde Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Felix Meritis, een soort stedelijke volkshogeschool voor de welvaren de burgerij met een vorstelijk gebouw | |
[pagina 30]
| |
aan de Keizersgracht te Amsterdam, telde vijf verschillende afdelingen en, volgens Forsters mededelingen, ongeveer duizend leden. Kringen voor filosofie, natuurwetenschap en voor zowel de theoretische als praktische beoefening der kunsten kwamen er regelmatig bijeen. Wanneer men de afbeeldingen beziet die er van de activiteiten in Felix Meritis bestaan, dan valt op dat in het centrum van de bijeenkomsten geïnstrueerd wordt, maar dat overal in de ruimte der zalen en gangen gediscussieerd wordt. Voor Felix Meritis was de dialoog en het onderling gesprek der burgers in hoge mate karakteristiek. Forster wijst er in zijn beschrijving op dat de oprichting tot stand kwam door geld en inspanning van ‘einige democratisch gesinnte Kaufleute als Hauptstützen dieses Unternehmens’ en noemt hun concentratie op dit vormingswerk tijdens de restauratieperiode ‘die edelste Rache’ die men als antwoord op de onderdrukking, bijvoorbeeld van de vrije pers, bedenken kon. Forster begreep hoe belangrijk juist de opening van Felix Meritis in dat jaar 1787 was geweest! Hoog geeft Forster op van het emancipatorisch karakter van deze academie der burgers wanneer hij, weliswaar op typisch masculine wijze, de intensieve participatie der vrouwen memoreert: Man glaubte mit Recht auf eine dreifache Art für die Männer zu sorgen, teils durch Erweckung eines edlen Wetteifers zwischen beiden Geschlechtern, teils weil man ihrem häuslichen Glück durch die Vervolkommnung ihrer Gattinnen und Töchter zu vernünftigen und wohlunterrichteten Geselschafterinnen einen wesentlichen Zuwachs verschaffte, teils aber auch indem man die ersten Erzieherinnen der künftigen Generation mit zweckmässigen Kenntnissen ausrüstete und ihre Urteilskraft schärfte und übte.Ga naar eind19 | |
Jan KonijnenburgDit dialogisch principe lag eveneens ten grondslag aan de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zich op een breed publiek richtte, ook buiten de grote en middelgrote steden door de gehele Republiek. Het Nut legde de grondslag voor een onderwijshervorming van de volksscholen die in de eerste helft van de negentiende eeuw van grote invloed zou worden.Ga naar eind20 Overal in het land ontstonden plaatselijke departementen waar men aan de drie aspecten van volwasseneneducatie - kennisoverdracht, maatschappelijke dan wel politieke vorming en persoonlijke, esthetische oriëntatie - inhoud probeerde te geven. Een lange reeks van brochures rolde voor dit doel van de persen. Vooraanstaande leden van het Nut kwamen met nieuwe tijdschriften. Vanwege de genoemde dialogische structuur kregen vele artikelen in deze bladen een al of niet gefingeerde vorm van vraag en antwoord. In de beste tijdschriften gold het ‘audiatur et altera pars’ (men hoort ook de tegenpartij). Het is te verwachten dat Forster bij zijn verdere oriëntatie in Amsterdam ergens een exemplaar in handen heeft gekregen van het beste culturele maandblad van dat decennium, (Nieuwe) Bijdragen tot het Menschelijk Geluk (1789-1794). Het was in 1789, nog vóór het uitbreken van de revolutie in Parijs, van start gegaan. Het tijdschrift zou zijn plaats in de geschiedenis der wijsbegeerte verdienen met een eerste introductie in 1792 in Nederland van Kants werk door de remonstrantse wijsgeer Paulus van Hemert. Oprichter en redacteur van de Bijdragen was Jan Konijnenburg, die in de zomer van 1790, evenals trouwens Van Hemert, was benoemd aan het seminarium der remonstranten en in september van dat jaar zijn colleges als hoogleraar theologie en kerkgeschiedenis zou beginnen.Ga naar eind21 Omdat Konijnenburg tot de zomer in Utrecht zijn predikantschap waarnam, hebbenbeide heren, Forster en Konijnenburg, elkaar waarschijnlijk niet persoonlijk ontmoet. Geestelijk naderden zij elkaar des te meer, met name in hun antropologische beschouwingen. Forster, wij zagen het reeds bij Kantelaar, had met zijn reisverslagen en artikelen het probleem van de diversiteit der menselijke rassen en het misbruik daarvan in slavenhandel en slavernij aan de kaak gesteld. De empirist Forster kon bij zijn beschouwingen, onder andere in zijn discussie met Immanuël Kant, teruggrijpen op de reis met James Cook naar de Stille Zuidzee, waar hij zijn vader aan boord van de Resolution had vergezeld.Ga naar eind22 Konijnenburg probeerde met een eerste artikel in 1789 aansluiting te vinden bij de Engelse abolitionistenbeweging.Ga naar eind23 In Engeland was sprake van een brede protestbeweging. In Holland probeerde Konijnenburg met een reeks artikelen de aandacht | |
[pagina 31]
| |
van het publiek te vestigen op de schandelijke praktijken van de slavenmarkt.Ga naar eind24 | |
Vrijheid en een menswaardig bestaan voor allenOp 22 februari 1790 hield de Amsterdamse koopman Abraham Barrau in een Amsterdams departement van het Nut een hartstochtelijke, maar opportunistische verdediging van de slavenhandel en de slavernij in de Nederlandse koloniën in Suriname en op de Antillen. Wat zou er van de Nederlandse welvaart zonder slaven overblijven? De negers in Suriname hadden het daar veel beter dan in Afrika en hun geluk ging dat van de Amsterdamse dienstbodes verre te boven. Hij ontkende de gruwelijke transporten, het scheiden van de gezinnen, de strenge straffen, en praatte het seksueel misbruik van de vrouwen door kolonisten, indien dat maar enigszins bedekt geschiedde, openlijk goed. Rechtvaardiging zocht hij in het oude bijbelverhaal over de vloek van Noach. In het aprilnummer van de Bijdragen tot het Menschelijk Geluk, juist in de maand van Forsters verblijf in Amsterdam, verscheen deze lezing in Konijnenburgs tijdschrift: ‘Audiatur et altera pars’.Ga naar eind25 Naar alle waarschijnlijkheid weigerde de Utrechtse uitgever Van Paddenburg in tegenstelling tot de Amsterdamse Schalekamp het artikel in te binden.Ga naar eind26 In Amsterdam waren uiteraard dit artikel en de nu onder de aandacht van een breder publiek gebrachte lezing van Barrau onderwerp van gesprek in Felix Meritis, in de koffiehuizen en in de roef der trekschuiten. In antwoord op Barraus artikel schreef Konijnenburg een lange verhandeling tegen de slavenhandel.Ga naar eind27 Een scherpere en meer principiële veroordeling kan in de Nederlandse publicistiek niet snel worden gevonden. Zijn afwijzing was gegrond op het natuurrecht, de voorschriften van de godsdienst en de rechtvaardigheid.Ga naar eind28 Systematisch behandelde hij de vragen of negers zich op deze onvervreemdbare natuurrechten konden beroepen en of hun persoonlijke vrijheid daaronder begrepen was. Behoorden de vruchten van hun arbeid, het recht hun gezinnen in stand te houden, onder die persoonlijke vrijheid? Mochten bewoners van het ene werelddeel op een of andere manier misbruik maken van mensen uit andere werelddelen? Het laat zich raden op welke wijze deze vragen werden beantwoord. Persoonlijke vrijheid, schreef Konijnenburg, zou een hersenschim worden indien tirannen het recht hadden over ons te besluiten. In dat geval is de zaligmaker der wereld (‘het zij met eerbied gezegd’) ‘de strafwaardigste oproermaker geweest omdat hij tegen de wil van de Machtigen zijner Natie in leven en goed doen bleef volharden’. Voor Konijnenburg zouden het evangelie en de rechten der mens in hoge mate identiek worden. Konijnenburg bestreed alle uitspraken van Barrau in detail. Hoewel hij zelf Afrika noch de koloniën uit eigen aanschouwing kende, nauwelijks een slaaf of neger in zijn leven had gezien, meende hij tot een oordeel bevoegd te zijn. Vrijheid voor ieder ging boven alles en geen zogenaamde menselijke behandeling kon het schreeuwend onrecht vergoeden. Eigenbelang mag niet tot onmenselijkheid verleiden. De aanval van Konijnenburg op de slavenhandel beschreef hoe het menselijk bestaan in de visie der handelaren gedegradeerd werd tot werktuig en hoe de kolonisten de negerbevolking onder controle hielden door hen als instrumenten te definiëren en te manipuleren. Op deze wijze werd afbreuk gedaan aan de meest fundamentele voorwaarde voor een waardige verstandhouding tussen mensen. Hoewel Konijnenburg Hugo Grotius niet noemde, is het duidelijk dat hij teruggreep op zijn zeventiende-eeuwse geestverwant in zijn poging om met het onveranderlijk natuurrecht een dam op te werpen tegen amoreel opportunisme en ongeremd eigenbelang.Ga naar eind29 Evenals Grotius meende hij hiermee een grondslag te kunnen leggen die boven het christendom uitging. Grotius zocht hier tevens de grondslag voor een bovennationale beoordeling en oplossing van problemen en bestraffing van het onrecht. Gods Voorzienigheid, die onnaspeurlijk bleef, kon men slechts naderen met het begrip menslievendheid, meende Konijnenburg. De zedelijke strekking van het evangelie kreeg bij auteurs als Konijnenburg, Kantelaar en Forster de voorrang. Aan het slot van zijn artikel schroomde Konijnenburg niet om politieke consequenties uit zijn betoog te trekken. Uiteindelijk kwam de negerbevolking van Suriname als vrije burgerij het recht toe de teugels van het zelfbestuur in handen | |
[pagina 32]
| |
te nemen en eventueel de schuldigen aan onmenselijke daden te straffen. Over de manier waarop een en ander zou moeten worden gerealiseerd moest Konijnenburg kort zijn. Zijn tijdschrift zou in volgende jaren over dit thema blijven berichten. | |
Politiek deficitNa de omwenteling van 1795 zou het debat worden opgenomen door de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. In het jaar dat over de Grondwet werd gediscussieerd zou Forsters reisgenoot Jan van Geuns tezamen met zijn doopsgezinde collega Willem de Vos de argumenten van Konijnenburg herhalen in een klein boekje, Philalethes Eleutherus over den Slaavenstand (1797). Zij borduurden voort op het thema door welke soort educatie de zwarte bevolking moest worden ‘geïntegreerd’ en in staat moest worden gesteld het lot in eigen handen te nemen. Wanneer dat niet in goede banen werd geleid, vreesden zij voor negers en kolonisten barre tijden zoals die op het Franse Santo Domingo waren aangebroken na een abrupte afschaffing van de slavernij en een slavenopstand. Hét schrikbeeld in de publieke opinie over de zogenaamde terreur der slaven - Santo Domingo een sjibbolet zoals 9/11 in de huidige era - zou nog lang een adequate dialoog over de mensenrechten doodslaan en de weg naar het doel blokkeren. In de Nationale Vergadering hield de doopsgezind/remonstrantse lakenkoopman Pieter Vreede een hartstochtelijk pleidooi voor afschaffing van de slavenhandel. De afschaffing der slavernij moest in de Grondwet tezamen met de Verklaring van de Rechten van de Mens worden verankerd. ‘Wat is dit anders dan deze gruwelen met onze eigen handen te plegen?’, riep hij uit. Evenals in 1791 in Engeland leed in Den Haag dit pleidooi in 1797 in het parlement een nederlaag. De eenzijdige definiëring van de mens als homo economicus door de overgrote meerderheid zou sindsdien tot in onze tijd steeds sterker het zicht op de voorwaarden voor een vreedzame samenleving verstoren. Toen en nu geeft deze benadering en het belang van de markt meestal de doorslag. Op voorstel van een commissie besloot de Nationale Vergadering bij het samenstellen van de Grondwet in 1797 geen aandacht te schenken aan de slavernij. Op 22 januari 1798 pleegden echter radicale Patriotten onder leiding van Pieter Vreede, Jan Konijnenburg en anderen een staatsgreep, die in maart 1798 tot een moderne, democratische Grondwet leidde. Zij namen zich voor in een constitutioneel charter voor de koloniën de afschaffing van de slavenhandel te regelen. Een tegencoup door gematigde patriotten op 12 juni 1798 verhinderde een uitwerking van dat voornemen. De ingrepen in het Nederlands staatsbestel door Napoleon volgden vanaf 1801 zodat de slavenhandel pas in 1816 formeel zou worden beëindigd. Jarenlang echter wierf koning Willem 1 op dezelfde Afrikaanse markt nog zijn zwarte soldaten voor de kolonisering van Nederlands Oost-Indië. Nederland zou als een van de laatste landen de slavernij beëindigen in 1863. De heftige discussies tijdens Forsters verblijf in 1790 in Amsterdam waren toen allang vergeten. De remonstrantse en doopsgezinde predikanten hadden meer dan 75 jaar vergeefs van de kansel gepleit voor menselijkheid als de belangrijkste voorwaarde voor vrede tussen de volkeren. Het debat over de rechten van de mens zou de pleiters ervoor voortdurend tussen optimistisch idealisme en pessimistisch realisme heen en weer doen wankelen. Marita Gilli schreef in dit kader over Forster: ‘Sein Glaube an den Fortschritt und an die Vervollkommnungsfähigkeit des Menschen schwankt. Wie Kant und Rousseau ist er für dieses sehr moderne Problem des Widerspruchs zwischem dem materiellen und dem moralischen Fortschritt sehr empfindlich.’Ga naar eind30 Voor ons die beseffen dat slavenhandel en slavernij wereldwijd nog niet werkelijk zijn beëindigd, is dit vaak niet anders als voor hen die rond april 1790 dit debat uit de late Verlichting, het begin van de moderne tijd, op het scherpst van de snede voerden. |
|