Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Over biografische woordenboeken in de negentiende eeuw Acutaliteitswaarde van biografica Hans RendersWat thans wordt verstaan onder het begrip biografie is van betrekkelijk jonge datum. Minder dan twee eeuwen geleden werd de term in de moderne zin gemunt, maar pas een goede honderd jaar geleden werd die algemeen aanvaard.
De term biografie in de betekenis van een levensbeschrijving of een boek zoals wij die nu kennen is waarschijnlijk in 1721 voor het eerst gebruikt in de Dictionnaire universel françois et latin, vaker aangeduid als de Dictionnaire de Trévoux.Ga naar eind1 Toch heeft het nog ruim hondervijftig jaar geduurd voordat de moderne betekenis van het begrip ingeburgerd raakte. Onder een biografie werd tot aan het einde van de negentiende eeuw vaak een nieuwsrubriek in de krant verstaan, een mobiele bioscooptent waar de eerste films werden gedraaid, twee-, drie- of zelfs vierdelige biografieën maar ook het portret van twintig of vijfentwintig pagina's van een interessant gevonden persoon. Hiermee zitten we meteen in de boekgeschiedenis. Zo'n portret van plusminus twintig pagina's werd in de negentiende eeuw vaak als een soort pamflet op een kermis, een tentoonstelling of een andere actuele gebeurtenis uitgedeeld. In de achttiende eeuw kenden we dat verschijnsel van biografieën als pamflet op de markt gebracht tijdens en vlak na de executie van een ter dood veroordeelde crimineel.Ga naar eind2 Deze zogenaamde misdaadbiografie of ‘criminele biografie’ had bijna altijd de trekken van een reportage. Hier wil ik mij beperken tot die portretten die als losse tijdschriftafleveringen werden verkocht en na plusminus vijftien afleveringen door de uitgever, met inleiding, correcties en aanvullingen, aan het einde van het jaar nog eens als boek op de markt werden gebracht. Zo'n reeks was Mannen van beteekenis in onze dagen, uitgegeven van 1870 tot 1875 door de bekende uitgever A.C. Kruseman.Ga naar eind3 Vanaf 1875 werd de serie voortgezet door Kruseman in samenwerking met zijn stadgenoot, de Haarlemse uitgever Tjeenk Willink, vanaf 1895 tot 1921 onder de titel Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen, hoewel George Sand al in 1872 in de Mannenserie zat. ‘De geest kent geen sekse en voor den geest alleen is het pantheon geopend,’ was het gelegenheidsargument voor haar opname.Ga naar eind4 In die zin volgde de redactie de actualiteit: vrouwen speelden hoegenaamd geen rol in het openbare leven, maar als de kranten (vaak) buitenlandse necrologieën overnamen, wilde de redactie van het veertiendaagse tijdschrift Mannen van beteekenis niet achterblijven. Aan de hand van Mannen van beteekenis wil ik laten zien wat er te zeggen is over de rol en het beoogde doel van zulke biografische teksten, welke waarden en belangrijkheden de geselecteerde personen vertegenwoordigden. Ook zal ik laten zien hoe biografische teksten in de negentiende eeuw het resultaat waren van journalistieke activiteiten.Ga naar eind5 | |
[pagina 17]
| |
Een aflevering van Mannen van beteekenis, gewijd aan Nicolaas Beets.
| |
[pagina 18]
| |
Literatuur en biografieEnkele jaren geleden verscheen in Pretoria van de literatuuronderzoeker A.C. Pelser een studie over de theorie van de biografie.Ga naar eind6 Pelser concludeert in zijn ‘Slotbeskouing’ dat er in Zuid-Afrika over dit genre niet een omvattende studie bestaat. De beperkte biografie in Zuid-Afrika heeft tot gevolg, stelt hij, dat biografen noodgedwongen terugvallen op Engelse en Amerikaanse modellen. Ook is er volgens hem behoefte aan een theoretische onderbouwing om de moderne maar ook de oudere biografie te kunnen analyseren. Net als in Nederland hebben in Zuid-Afrika de Amerikaanse New Critics zeker tot 1970 grote invloed gehad met de opvatting dat onderzoek naar literatuur alleen over de tekst mocht gaan; de structuur van een roman was de enige verklaring voor de betekenis ervan. Persoonlijke achtergronden van de schrijver waren verboden terrein. New Critics volgden de tijdgeest, zoals blijkt uit het aantal biografieën dat in de Verenigde Staten verscheen. In 1929 waren dat er 667, in 1962 precies hetzelfde aantal terwijl de Amerikaanse bevolking met 50% was toegenomen.Ga naar eind7 Wereldwijd, zo becijferde de Duitse literatuursocioloog Christian Klein, verschenen in 1982 10.481 biografieën.Ga naar eind8 Net als in andere landen speelt ook in Zuid-Afrika de discussie over de vraag of de biografie een vorm van literatuur is of dat biografisch onderzoek een vorm van geschiedschrijving is. Die discussie wordt ook wel enigszins bepaald door de omstandigheid dat in zowel Amerika, Nederland als Zuid-Afrika biografieën in de negentiende eeuw bij na altijd over historici en politici gingen, en veel minder over schrijvers. De termen literatuur en biografie zijn beide in de achttiende eeuw gemunt in Frankrijk.Ga naar eind9 In Nederland duurde het wat langer voordat we ‘literatuur’ als een aparte categorie beschouwden. Maar al in de negentiende eeuw begonnen de betekenissen van die twee termen van elkaar te vervreemden. Of zoals Gustave Flaubert in 1852 in een brief schreef: ‘Ik geloof niet dat de pen hetzelfde instinct heeft als het hart.’ De biograaf moge geïnteresseerd zijn in het leven van de kunstenaar, voor Flaubert had dat niets met zijn kunst te maken. De biografie is een in wezen ondeugdelijk uitgangspunt voor het lezen van literatuur. Proust heeft iets soortgelijks gezegd. Met andere woorden, sinds lang geldt: de discussie of de biografie (een soort) literatuur is, is een oude discussie. En het zijn niet de schrijvers (de romanschrijvers) die zich er druk om maken. Het zijn vooral de biografen die zichzelf graag als kunstenaars poneren. In feite hebben we het hier over de tegenstelling: biografische benadering van literatuur versus literaire benadering van de biografie. Dat is een interessante tegenstelling, die over meer gaat dan een woordspelletje. De biografische benadering van literatuur is volgens mij ontstaan met het ontstaan van de literaire kritiek. Recensenten van kranten zijn vanaf het begin geboeid geweest door biografica om op die manier hun oordelen over literaire teksten aannemelijk te maken, om lezers te trekken en omdat ze op een bepaalde manier toch ‘waarheid’ toekennen aan literatuur en die willen toetsen aan de werkelijkheid buiten de literatuur. De literaire benadering van de biografie houdt gelijke tred met het aanzien van literatuur. Daar waar literaire teksten in hoog aanzien staan, willen biografen zich graag profileren als literaire schrijvers die, net als de romancier, hun materiaal uit de werkelijkheid smeden tot een kunstwerk. Zij doen daarmee het tegenovergestelde van wat critici van romans doen, namelijk de positionering van hun werk niet schragen met ‘waarheid’ uit de werkelijkheid, maar juist door aandacht te vragen voor de literaire werkwijze in hun biografie. Daarom worden als voorbeeld voor biografen steeds weer schrijvers van fictie aangehaald die tevens biografieën of autobiografieën hebben geschreven. Het bekendste voorbeeld is de autobiografie van André Gide, Sile grain ne meurt. Dit boek is opgenomen in de internationale literaire canon, maar als Gide niet bekend was geworden als literair auteur zou dit boek niet tot deze status zijn gekomen. Toch zal de lezer van biografische teksten zijn lectuur anders waarderen dan die van een roman. Het is niet zozeer de feitelijkheid van biografieën die het genre onderscheidt van romans, maar toch vooral de pretentie dat de gereleveerde informatie betrouwbaar is in zijn feitelijkheid. Veel van de biografieën in Mannen van beteekenis zijn geschreven door specialisten, historici, biografen, maar ook door in die tijd bekende romanschrijvers. Aan het | |
[pagina 19]
| |
stramien of de stij1 van die biografieën, hoe verschillend van aard ook, is niet te merken of ze door literaire schrijvers zijn geschreven of door anderen. Fiore della Neve (pseudoniem van M.G.L. van Loghem) en Pol de Mont werkten broederlijk mee aan de serie naast een keur van mensen die niet bekendstaan als romanschrijvers, zoals P.L. Tak, J.A. Alberdingk Thijm en H. Tiedeman. | |
Biografische encyclopedieHoe komt het dat we dit verschil niet in de teksten terugvinden? In de negentiende eeuw deed in Duitsland, Engeland, Frankrijk en waarschijnlijk in nog veel meer landen de zogenaamde ‘biographical dictionary’ opgeld. ‘The focus on a single individual is not the most characteristic form taken by biography in this period, and the generic prestige of biography is predominantly a collective phenomenon.’Ga naar eind10 Er werden wel dikke biografieën van individuele personen geschreven in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar daaraan voorafgaand nam het genre biografische encyclopedie een hoge vlucht. Louis-Gabriel Michaud liet tussen 1811 en 1828 zijn 52-delige Biographie universelle ancienne et moderne uitkomen. In Engeland kwam het wat later op gang. Leslie Stephen (vader van Virgnia Woolf) was verantwoordelijk voor de 66 delen die tussen 1885 en 1901 verschenen van de Dictionary of National Biography. Als theoreticus van biografieën inspireerde Stephen onderzoekers tot ver in de twintigste eeuw.Ga naar eind11 Ook de vanaf 1884 geproduceerde Oxford English Dictionary van Herbert Coleridge (kleinzoon van de dichter) bevatte vanaf het begin ontstellend veel biografische informatie.Ga naar eind12 Het was vanuit deze traditie dat Kruseman in 1870 zijn Mannen van beteekenis van start liet gaan. Opvallend is dat in deze encyclopedische biografieën literatuur geen geprivilegieerde status kreeg ten opzichte van andere vormen van intellectuele activiteit. En uk niets blijkt dat de schrijvers van deze biografische teksten enige literaire pretentie hadden, ook al droegen romanciers ijverig aan deze biografische reeksen bij. Waarschijnlijk deden ze dat om een centje bij te verdienen, zoals schrijvers vanaf de massificatie van de pers graag stukken in de krant schreven om wat extra inkomsten te hebben. Dat laatste is ook in ander opzicht belangrijk. Biografieën bestonden in een andere, minder prestigieuze, maar ook collectieve vorm: als regelmatig verschijnend feature in de krant, als journalistiek genre zoals de kroniek of het roman-feuilleton, genres die vaste voet onder de grond kregen met de groei van de pers tot massamedium. Met name in Frankrijk leidde deze ontwikkeling tot een bloeiende biografische cultuur in de periodieke pers. J. Barbey d'Aurevilly publiceerde persoonsgerichte stukken onder titels als ‘Les blageurs en littérature’ en ‘Les chroniqueurs’, eerst in kranten en tijdschriften, daarna als pamfletten, en als er genoeg tekst was, maakte hij er een boek van.Ga naar eind13 Hij was niet de enige. Zo verzorgde Eugène de Mirecourt halverwege de negentiende eeuw in Frankrijk een kleine pamflettenreeks onder de titel Les contemporains. Wekelijks leverde hij een korte biografie af van een tijdgenoot, dus meestal nog levend. Mirecourt was journalist, maar hij afficheerde zich als ‘Le biographe’. Ook Mirecourt werkte toe naar een biografische encyclopedie, waarin hij zijn pamfletten in een boek herdrukte en aanvulde. En inderdaad in 1876 verscheen zijn vierdelige Histoire contemporaine. Portraits et silhouettes au xix siècle. De verschijningsvorm was niet alleen anders, van pamflet naar boek, ook de ambitie en status veranderde. Zoals de lichte aanpassing van de titel al suggereert, van Les contemporains naar Histoire contemporaine, ging het niet meer zozeer om het individuele belang van Musset, Hugo, Lamartine of Balzac, maar om de contemporaine geschiedenis waarvan deze personen deel uitmaakten. Het ging hier dus niet om de collectieve biografie, wat dat ook moge zijn, maar om het collectief aanbieden van biografieën om centrale thema's voor het voetlicht te brengen. Een mooi voorbeeld van: de vlag dekt de lading maar een andere vlag kan de lading ook dekken. De biografie - het individuele verhaal over een individu in zijn meest individuele hoedanigheid - kreeg dankzij een collectieve verspreiding door middel van de serie, of liever gezegd de omnibus, een geweldige populariteit. De uitgever had belang bij populariteit onder brede lagen van de bevolking, om de verkoop te stimuleren, maar ook vanuit journalistiek of wetenschappelijk oogpunt was | |
[pagina 20]
| |
deze collectieve presentatie interessant omdat biografieën vergelijkenderwijs iets verduidelijkten over de waarden en normen van de eigen tijd, terwijl biografieën die niet in serieverband verschenen toch meer de nadruk legden op de uniciteit van de beschreven persoon. Hierin is waarschijnlijk ook de reden verscholen dat biografie in de negentiende eeuw een uk de journalistiek ontsproten cultuurhistorische variant is van traditionele geschiedschrijving. ‘Biography makes better history than history itself.’Ga naar eind14 Maar het argument wat daarvoor gegeven werd door Michaud: biografie voorziet ons van details van menselij ke gewoontes, gebruikte Balzac in bijna dezelfde bewoordingen in zijn voorwoord van de Comédie humaine om te betogen dat literaire teksten daarom een diepgravender vorm van conventionele geschiedschrijving zijn.Ga naar eind15 Van de geograaf August Peterman werd in Mannen van beteekenis gezegd dat zijn eigenschappen die niet in verband staan met zijn wetenschappelijke ontdekkingen tijdens zijn reizen naar Afrika hier niet genoemd worden. Alleen de goede dingen werden verwoord, de duiding en de persoonlijke achtergronden daarvan waren niet nodig, zo werd beweerd. De anoniem gepubliceerde biografie van de Franse militair en politicus Charles Guillaume Marie Apollinaire Antoine Cousin-Montauban, graaf de Palikao (1796-1878), nog in leven toen zijn lemma in 1870 werd geschreven, begint met de verontschuldiging dat niet alle mannen in Mannen van beteekenis bijzonder waren, met zo'n eis zou de serie snel uitgeput zij n. ‘Maar grootgenoeg is het aantal van die staatslieden en van die invloedrijke mannen, welke, hoewel niet de uitstekendsten en het best berekend voor hunne taak, door toeval of door de omstandigheden een groote rol in de geschiedenis van hun land spelen.’Ga naar eind16 Op het omslag van het allereerste nummer van Mannen van beteekenis, over Bismarck, staat dat het ‘helaas! meest mannen des oorlogs zijn die ieders aandacht trekken, de Redactie wenscht vurig weldra hare innige sympathie te kunnen wijden aan de helden des vredes’. De biografie, zo blijkt uit deze en vele andere opmerkingen, werd eerder gewaardeerd om sociologische dan om psychologische kwaliteiten. Met name in de journalistiek werd de ‘biographie contemporaine’ gebruikt om de heersende voorstelling van wat gewaardeerde cultuur was te toetsen. Voor kranten werd de biografische methode een vorm die de mogelijkheid bood om dichter op de huid van de tijd te gaan zitten, door mensen van naam en faam, van betekenis dus, te beoordelen met behulp van een maatschappelijke mal van wat als een wenselijk leven werd beschouwd. Alle middelen waren daarvoor toegestaan, ook het oprakelen van intieme details over bekende mensen. Dat werd als iets typisch voor de journalistiek gezien, een vulgaire behoefte van het gewone publiek. De krant voor het volk, het boek voor de beschaafde burger. Vanuit die angst voor nieuws en actualiteit hoorde je de veelgehoorde noodkreet: de krant vermoordt het boek. Er is een fraaie bloemlezing samen te stellen van citaten die ons vertellen dat de journalist utilitair is en de schrijver altruïstisch en zelfopofferend aan het ideaal van een hoger esthetisch doel. Met andere woorden: de journalist diende geen hoger doel, de publieke opinie was een slapend monster dat elk moment wakker kon worden en het vulgus in rep en roer kon brengen. Iets dergelijks gold ook voor de biograaf, tenzij hij zichzelf als een hagiograaf van een edel persoon beschouwde. Barbey d'Aurevilly sprak van de siamese tweeling van de ijdelheid, en hij had het dan over biografie en fotografie. Zijn conclusie was dat biografie niets met literatuur en des te meer met journalistiek te maken had, met name door het populariseren van de geschiedenis. Waarschijnlijk had hij gewoon gelijk, de democratisering van de maatschappij zorgde voor een nieuwsgierigheid naar de mensen die een rol speelden in het openbare leven, en dan komt de biografie al gauw in beeld. Reeds in 1850 publiceerde de Amerikaanse fotograaf en galeriehouder Matthew Brady een boek in afleveringen met fotolithografieën, waaraan hij de titel The gallery of illustrious Americans gaf. Uitgevers speelden in op de vraag van het publiek naar portretten van beroemde mensen door de uitgave van fotoboeken als Men of mark: a gallery of contemporary portraits of men distinguished in the senate, the church, in science, literature and art, the army, navy, law, medicine etc. (London 1876), Galerie contemporaine, littéraire, artistique (Paris 1876-1894) en in Nederland Onze hedendaagsche letterkundigen (1883-1887), samengesteld door Jan ten Brink. De portretten in deze | |
[pagina 21]
| |
Arie Cornelis Kruseman (1818-1894). Collectie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
| |
[pagina 22]
| |
verzamelalbums, die als serie verschenen, zijn scherp en onopgesmukt. Het ging erom het karakter van de geportretteerde tot uitdrukking te brengen. Naast staatslieden en wetenschappers vinden we in deze ‘fotogalerijen’ ook schrijvers als Victor Hugo en Jules Verne. De Engelse biografietheoreticus Sidney Lee zegt zelfs: ‘Biography exists to satisfy a natural instinct in man - the commemerative instinct - the universal desire to keep alive the memories of those who character and exploits have distinguished themselves from the mass of mankind.’Ga naar eind17 Probleem van de veroordelende toon van Barbey d'Aurevilly over de biografie is dat zo'n zelfde proces van het populariseren of zelfs vulgariseren van de geschiedenis zich ook in de schone letteren had afgespeeld. Al vanaf het begin van de negentiende eeuw was literatuur van invloed op de journalistiek en de invloed van journaliskiek op de literatuur miste zijn effect evenmin. Dat betekende dat journalisten zich door schrijvers lieten beïnvloeden (het journalistiek portret in de krant tot de volwaardige biografie, van krant tot boek dus) of dat schrijvers journalistiek werk deden. Dat proces culmineerde in schrijvers die in hun literaire romans een journalistieke werkwijze hanteerden, zoals Zola. De biografie als journalistiek genre, met een slechte reputatie, moest zich wel distantiëren van de wat volkse reputatie als diezelfde biografie door middel van series meer en meer werd ingezet om de beschaafde wereld van de burger te willen representeren. |
|