Kunst van verre kusten
H.L. Wesseling
Enige tijd geleden moest ik een lezing houden voor het Musée du Quai Branly. Het onderwerp was de Nederlandse koloniale geschiedenis. Tot mijn niet geringe verbazing bleken er ruim 250 mensen in de zaal te zitten. De lezing was een onderdeel van het educatieve programma dat door het museum wordt aangeboden. Het succes van dit programma is een indicatie van de bijzondere plaats die dit nieuwe museum in korte tijd in de Parijse museumwereld heeft ingenomen.
Het museum is op 20 juni 2006 geopend door president Jacques Chirac. Het was de verwezenlijking van twee van zijn verlangens. Het eerste verlangen was net als zijn voorgangers Pompidou (het Centre Beaubourg), Giscard d'Estaing (het Musée d'Orsay) en Mitterrand (te veel om op te noemen) een blijvend merkteken van zijn regime na te laten. Het tweede was de overzeese kunst - om die neutrale term te gebruiken - een belangrijke plaats in het Parijse museumaanbod te geven.
Voor het grootste deel gaat het in dit museum om wat men vroeger ‘primitieve kunst’ placht te noemen (dat wil zeggen kunst uit Afrika, Oceanië en pre-Columbiaans Amerika). Maar die term is uit de gratie geraakt. De enige kunst die men nog primitief mag noemen is die van de ‘Vlaamse primitieven’. Daarom werd de term ‘arts premiers’ (vroege kunst) bedacht, maar veel van die kunst is helemaal niet ‘vroeg’ - dat wil zeggen oud - maar juist recent. om dit soort semantische problemen en politieke gevoeligheden te vermijden werd gekozen voor een neutrale benaming: Musée du Quai Branly, want aan die kade ligt het.
De kern van de collectie van dit nieuwe museum wordt gevormd door de collecties van twee vroegere Parijse musea: het welbekende Musée de l'Homme en het minder bekende maar zeer interessante Musée des Arts d'Afrique et de l'Océanie. Deze musea gaven zich niet zonder slag of stoot gewonnen voor het presidentiële verlangen naar een groot nieuw museum. Met name het Musée de l'Homme verzette zich met hand en tand, maar deze ‘guerre des musées’ werd snel beslist. De president kreeg zijn zin, het nieuwe museum kwam er en het werd terstond een groot succes. In het eerste half jaar dat sinds de opening is verstreken, ontving het bijna een miljoen bezoekers. Nog succesvoller is het museumrestaurant Les Ombres, waarvoor, volgens de laatste berichten, een wachttijd van meer dan een maand geldt.
Het originele van het museum zit vooral in de zuiver esthetische benadering van de overzeese kunst. Die benadering is natuurlijk niet helemaal nieuw. André Malraux, cultuurminister onder De Gaulle, had ook al gewild dat de kunstwerken uit de antropologische musea zouden worden overgebracht naar de nationale kunstmusea teneinde hun esthetische waarde te onderstrepen.
Toch zit er iets vreemds in zo'n puur esthetische benadering. Men kan zich immers afvragen of het bij deze voorwerpen wel gaat om kunst in de gewone zin van het woord. Er is van alles te zien: stoelen en zetels, deuren en kleden, vazen en potten en meer van dergelijke zaken. Die beschouwen wij echter doorgaans niet als kunst maar als kunstnijverheid. Er zijn ook veel beelden, maar daarover komen wij niets meer te weten dan wanneer en waar zij ontstaan zijn. Over de makers en de betekenis van de voorstellingen is verder niets bekend. Dit alles is zo verschillend van gewone musea dat je je op den duur afvraagt of dit wel een museum van beeldende kunst is. Niet dat er geen objecten zijn die een schoonheidservaring oproepen. Integendeel, die zijn er wel en in de even eenvoudige als doeltreffende formulering van mijn schoolboek, waarin kunst werd gedefinieerd als ‘het maken van mooie dingen’, kunnen wij dus