In opdracht van de tijd
H.L. Wesseling
Op 28 september 1921 gaf de Leidse hoogleraar en hegeliaanse filosoof G.J.P.J. Bolland voor het eerst zijn vermaarde lezing over De tekenen des tijds. Dit was voor W.F. Hermans bijna een halve eeuw later aanleiding tot het houden van een bijna even vermaarde voordracht over de vraag Kan de tijd tekens geven? In 1946 publiceerde de bekende Amsterdamse historicus Jan Romein zijn bundel In opdracht van de tijd. Dit zou aanleiding kunnen geven tot de vraag: ‘Kan de tijd opdrachten geven?’ Zo gesteld is het antwoord nee, maar met het woord opdracht kan men vele kanten uit. Kamerleden bijvoorbeeld mogen van niemand opdrachten aannemen en toch verklaren zij vaak hun werk als een opdracht te beschouwen.
Jan Romein bedoelde iets anders. Hij wilde er op wijzen dat de historicus bij zijn onderzoek geïnspireerd wordt door vraagstukken en vraagstellingen die in zijn eigen tijd aan de orde zijn. Daarom ook is, volgens Romein, van de drie vormen van subjectiviteit die hij onderscheidde (persoon, groep, tijd) de tijdssubjectiviteit de meest onvermijdelijke. Niemand ontsnapt aan het keurslijf van zijn tijd, een waarheid die de Italiaanse filosoof Benedetto Croce geformuleerd heeft in zijn beroemde uitspraak dat alle geschiedenis contemporaine geschiedenis is.
De invloed van de tijdgeest blijkt duidelijk uit onze wijze van omgang met het nationale verleden. In de jaren negentig van de vorige eeuw lanceerde NWO een groot en kostbaar onderzoeksproject over De Nederlandse cultuur in Europese context. De inspiratiebron van deze onderneming was duidelijk. Ze kwam voort uit een behoefte aan bezinning op de eigenheid van de Nederlandse geschiedenis en cultuur in een snel veranderende wereld. De directe aanleiding ervoor was een uitspraak van premier Lubbers. Hij constateerde de snelle economische integratie van Europa en vroeg zich af wat de culturele gevolgen hiervan zouden zijn. In diezelfde tijd kregen de Nederlanders een nieuw paspoort. De regering had bedacht dat dit reisdocument niet alleen bedoeld was om er veilig de grens mee te passeren, maar dat het ook een kort begrip van de vaderlandse geschiedenis moest bevatten. Het paspoort vermeldde in totaal 25 namen van grote vaderlanders uit het verleden, van Floris V tot Berlage (inclusief Tromp, De Ruijter en Piet Heijn, maar zonder Jan Pieterszoon Coen). Opvallende afwezigen waren Vondel, Spinoza en Hugo de Groot. Zeven Nederlanders werd zelfs de eer van een portret waardig gekeurd. Ook zijn in het paspoort vier historische taferelen afgebeeld: Floris V vermoord, Oldenbarnevelt onthoofd, Koning Willem I landt in Scheveningen en Van Speijk gaat ‘liever de lucht in’. Geen lichte kost dus.
Inmiddels had het vaderlands verleden ook de aandacht van het parlement getrokken. Van Bolkestein tot Marijnissen viel een Kamerbrede klacht te horen over de gebrekkige historische kennis van onze jeugd. De kennis van de Kamerleden zelf, zo bleek bij een quiz, was zo mogelijk nog geringer. Er kwam eerst een commissie-De Wit en daarna een commissie-De Rooy die zich over dit probleem moesten buigen en dat ook deden. Dit resulteerde in verschillende rapporten die twee aanbevelingen gemeen hadden: 1) er moest een of andere vorm van basiskennis worden bijgebracht en 2) enig chronologisch besef moest in de hoofden der jongeren terugkeren. In dit verband vielen woorden als ‘kerndoelen’ en ‘eindtermen’, maar dook ook een nieuw begrip op: de canon.
Spontane initiatieven zo'n canon, in de vorm van een beknopt overzicht van minimaal noodzakelijke historische basiskennis, vast te leggen leidden tot artikelen in NRC-Handelsblad en later tot een boekje: De canons. Daar bleef het niet bij want ook hier begreep ‘de politiek’ dat het tijd werd iets te doen. Zo kwamen er plannen voor een Boulevard van het verleden, een Centrum voor geschiedenis en democratie en een Nationaal Historisch Museum. Ook kwam er een Canon-commissie, onder leiding van KNAW-president Frits van Oostrom en met een instructie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Nog voordat die Commissie aan het werk was gegaan, was er alweer een nieuw initiatief ontwikkeld, niet door de overheid dit keer, maar door een uitgever en een aantal historici. Dit plan resulteerde in de publicatie van een viertal boeken met de titel Plaatsen van herinnering. Titel en opzet van de reeks zijn geïnspireerd door het vermaarde Franse voorbeeld van de Lieux de mémoire. De ruim 160 hierin bijeengebrachte opstellen laten niet alleen zien wat er in het vaderlands verleden is voorgevallen, maar ook hoe de herinnering hieraan is vastgelegd en, om zo te zeggen, gecanoniseerd.
Dit alles, zo moet de conclusie zijn, bewijst de invloed van de tijdgeest op ons denken over het verleden. Zo'n dertig jaar geleden bestond voor het eens zo geprezen vaderlands verleden vrijwel geen belangstelling meer. Het werd eerder gezien als iets dat men maar beter kon vergeten. Die tijd is kennelijk voorbij want de aandacht hiervoor is teruggekeerd. Leve de tijdgeest!