Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Camera-annotaties opnieuw bekekenGeorge SliekerWie Hildebrands Camera Obscura in de kast heeft staan, kent ongetwijfeld ook Beets' eigen toelichting Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura, die hij in 1887 publiceerde. Het boek was bedoeld voor het nieuwe lezerspubliek dat niet meer vertrouwd was met mode, vervoermiddelen en andere zaken van 1839, het jaar waarin de Camera verscheen. Blijkbaar was er grote behoefte aan een dergelijke toelichting, want al in 1888 volgde een tweede druk.
Naarmate de tijd verstreek, kwam er een toenemende vraag naar uitleg van zaken waarmee het lezerspubliek van na circa 1880 niet meer vertrouwd was. Hoewel Beets zelf niets zag in een editie van zijn werk met voetnoten, verscheen die later toch, en wel in 1920, als 31ste druk met noten van J.M. Acket. Deze was bedoeld als schooluitgave, maar de aantekeningen waren, aldus Ackets eigen voorwoord, ‘gemaakt ten dienste van een zeer gemengd publiek. Zowel de leerling van de derde klasse eener H.B.S., als de geletterde lezer’ konden er ‘de hulp die zij behoeven’ in vinden. De 43ste druk (1942) van de Camera was eveneens voorzien van Ackets aantekeningen, maar nu in een apart boekje voor het onderwijzend personeel. Ackets annotaties voorzagen blijkbaar in een dusdanige behoefte dat er in 1952 een nieuwe door hem toegelichte Camera-editie verscheen. Deze verscheen onder de titel Verhalen uit de Camera Obscura en was naast Ackets aantekeningen nu voorzien van aanvullingen en wijzigingen van P.H. Schröder. Deze editie beleefde in 1970 nog een vierde druk. Ook bij onze zuiderburen, waar interesse was (en is) voor de Camera, verscheen een geannoteerde editie. De noten waren ook hier van Acket, maar er was tevens gebruikgemaakt van de adviezen van C. de Baere en J. Verboven, die specifiek waren gericht op de Vlaamse lezer. Van recenter datum is de geannoteerde uitgave in de Delta-reeks.Ga naar eind1 Veel toelichtingen zijn aangepast, verbeterd of gemoderniseerd. Ondanks alle inspanningen blijft het soms moeilijk een juiste verklaring te vinden voor zaken van ruim honderdzestig jaar geleden, die in een aantal gevallen dan ook niet meer te achterhalen is. Wie de aantekeningen in de laatstgenoemde editie leest, vindt - met alle respect voor het vele werk dat is verricht-soms verklaringen die nog een aanvulling behoeven. Een aantal hiervan heb ik op een rijtje gezet. De paginanummers verwijzen steeds naar het tweede deel van de uitgave in de Delta-reeks.
Bij ‘Een Beestenspel’ wordt als uitleg voor ‘bedlam’ verwezen naar het gelijknamige krankzinnigengesticht in Londen (p.135). De naam van het ziekenhuis is niet Bedlam; dit is een verbastering van ‘Bethlehem’ ofwel het New Bethlehem Hospital te Lambeth. Dit ziekenhuis was de opvolger van een eerder instituut met deze naam, gesticht door koning Henry viii in Moorfields (Noord-Londen). Blijkbaar was de naam in de dagen van de Camera een algemene benaming voor dergelijke instituten geworden. Het nieuwe gebouw verrees in 1812 in de Londense wijk Lambeth, terwijl het oorspronkelijke instituut in 1814 werd gesloopt.Ga naar eind2 Op de plaats | |
[pagina 20]
| |
Pieter Staskok te water. Afbeelding op een blikken trommeltje met scènes uit de Camera Obscura. Particuliere collectie.
van het oude ziekenhuis in Lambeth staat tegenwoordig het Lambeth Hospital. In de toelichtingen op ‘Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout’ wordt naar ‘de Spaarne’ verwezen (p.142). Iedereen die uit dit ‘mal kleine stadje’ komt (onder wie schrijver dezes) weet dat Haarlems stadsrivier grammaticaal gezien het onzijdig geslacht draagt. Even verderop wordt ‘sleepjurk’ letterlijk een ‘avondjurk met sleep’ genoemd (p.146). Het was met de nodige ironie dat Beets zijn hoofdpersoon deze woorden in de mond legde; Nurks bedoelde natuurlijk mannenjassen die (naar de geldende mode) te lang waren en volgens hem op sleepjurken leken. De heraldiek blijkt nog voor veel hoofdbrekens te zorgen. Het bastaardwapen waarvan in ‘De familie Stastok’ sprake is, wordt in de toelichtingen (p.152) omschreven als zijnde voorzien van een balk (horizontale band). Volgens de heraldiek is een bastaardbalk een dunne rode lijn op een wapenschild, lopend van de rechterboven- naar de linker-onderhoek (= heraldisch van links naar rechts). Daarmee wordt aangegeven dat degene die het wapen voert uit een buitenechtelijke relatie is geboren. In geval van de Stastoks zijn het dus de ‘onechte’ vloeken die oom en tante bezigden. Wat de hieltjes betreft die tante in Pieters sokken maakte (p.152): ikzelf vermoed dat zij eenvoudigweg de hielen van zijn sokken aan het ‘mazen’ was, ofwel het klassieke ‘sokkenstoppen’; op de hiel is een sok immers het gevoeligst voor slijtage. Om nog even bij ‘De familie Stastok’ te blijven: het door Beets in het roeitochtje gebruikte woord ‘Arkadische’ wordt omschreven als ‘landelijk’ (p.165). Mogelijk was Beets ook hier lichtelijk ironisch: het Arcadische landschap was in die dagen een geïdealiseerd landschapsbeeld met fraai geboomte, frisse boeren en helder vee zoals we dat nog wel zien op oude behangselschilderingen.Ga naar eind3 Het boerenerf waar Pieter en zijn gezelschap zaten en de spelende boerenkinderen aantroffen was wel landelijk, zoals Beets beschreef, maar geenszins ‘Arcadisch’. De lieden die in ‘De familie Kegge’ bij studenten de trap opkwamen om zich aan hen op te dringen met allerlei zaken, gaven eveneens wat problemen. Vooral de Zeeuwse chocolade leidde tot onduidelijkheid. De ‘duizend A's’ worden met enig voorbehoud verklaard als een kwaliteitsaanduiding (p.180). Ook hier is een mogelijk aannemelijker uitleg te geven. Tot in de negentiende eeuw bestond er in Middelburg een bloeiende chocolade-industrie. De West-Indische Compagnie voerde uit de West cacaobonen aan die hier verwerkt werden. De ‘A’ was misschien niets anders dan de ook ons nog bekende chocoladeletter. Ook het zondagsleven van ‘de heer’ Bout is aanleiding voor misverstanden. Wanneer Bout na zijn bezoek aan Van der Hoogen nog even ‘een kerkje | |
[pagina 21]
| |
gaat knappen’ wordt dit verklaard als ‘een stukje kerkdienst “meepikken”’ (p.196). Bouts kerkbezoek was natuurlijk bedoeld als variant van ‘een uiltje knappen’ ofwel de kerkdienst gebruiken om de nachtrust in te halen die in het nachtelijke studentenleven ernstige schade had opgelopen. De kreet ‘kniebandjes losmaken’ tot slot van Dolle Gerrit tot de vier studenten in ‘De huurkoetsier’ is een bijzonder geval en heeft menigeen blijkbaar heel wat hoofdbrekens gekost. De suggesties varieerden van gewrichtsbanden (sic) tot de bandjes van kuitbroeken (p.251). Wie afbeeldingen kent van Leidse studenten uit de tijd van de Camera, zal onmiddellijk weten dat pantalons ofwel lange broeken inmiddels de gewone mannendracht waren geworden. De kuitbroek was al geruime tijd uit de mode. De verklaring van de broekbandjes lijkt mij dus niet correct. De verklaring is mogelijk deze: de studenten droegen zogenaamde mackintoshjassen, door Beets omschreven als ‘de met caoutchouc waterproefgemaakte overjas, haar naam ontleenende aan haren gepatenteerden britschen uitvinder’. Deze lange, katoenen jassen, bedoeld voor ruiters en koetsiers, waren door middel van een laagje rubber aan de achterkant van de stof waterdicht gemaakt. Een dergelijk soort jas bestaat nog in de klassieke ruitersport. De voorpanden ervan zijn aan de binnenzijde net onder de knie voorzien van een riempje en gesp, zodat het jaspand om het been kan worden geslagen om de broekspijpen vrij te houden van hemelwater. Gerrits kreet tot het gezelschap was het signaal dat men bij Zomerzorg (een uitspanning in Bloemendaal) ging pleisteren, en de jassen losgemaakt konden worden, zodat men kon uitstappen. |