| |
| |
| |
Geschiedenis van de Friese literatuur in het Nederlands Zolang de wind van de wolken waait
Teake Oppewal
Op 12 april verscheen bij uitgeverij Bert Bakker Zolangde wind van de wolken waait. Geschiedenis van de Friese literatuur, alias het ‘Wolkenboek’. Het is een uitzonderlijk boek, alleen al omdat voor het eerst het complete verhaal van de ontwikkeling van de Friese literatuur wordt verteld in het Nederlands. Teake Oppewal, een van de redacteuren en de coördinator van het project, vertelt over ‘the making of’.
| |
Afbakening
Frits van Oostrom schrijft in deel 1 van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (verschenen op 23 februari) dat boeken over de Nederlandse en de Friese literatuur geen aandacht aan de literatuur in de andere taal besteden, ‘blijkbaar met wederzijds goedvinden’. Die situatie is ontstaan doordat literatuurgeschiedenissen doorgaans worden gekoppeld aan een taal en aan een ‘literair systeem’. Ook de geschiedenisboeken over de Nederlandse en de Friese literatuur die nu toevalligerwijze in dezelfde periode zijn verschenen, laten deze afbakening zien. In de Nederlandse literatuurgeschiedenis komt de literatuur in het Fries, het Neolatijn, het Afrikaans of het Frans in België niet aan de orde. In Zolang de wind van de wolken waait worden Nederlandstalige boeken die in Fryslân spelen niet tot de Friese literatuur gerekend. Het voorbeeld dat in het boek wordt genoemd is Stiefmoeder Aarde van Theun de Vries uit 1936. De Friese literatuur onderscheidt zich daarin van bijvoorbeeld de Welshe, waar men naast literatuur in het Welsh spreekt van ‘Welsh writing in English’, wat wordt aangegeven met de spreuk ‘The dragon speaks with two tongues’. Als voorbeeld van zo'n Engelstalige Welshe roman kan How green was my valley van Richard Llewellyn uit 1939 gelden. Dat wil overigens niet zeggen dat Friese schrijvers niet ook in het Nederlands schreven en schrijven. Zolang de wind van de wolken waait noemt er ettelijke, van Gysbert Japix tot Durk van der Ploeg, en stelt zelfs dat de jongste generatie Friese schrijvers meer dan voorheen op twee taalsporen actief is. Voor de toekomst zou dat kunnen betekenen dat het denken over de literatuur van Fryslân de kant van Wales op gaat - overigens een veronderstelling die in het boek niet wordt genoemd.
| |
Het idee voor het boek
Het idee voor een Nederlandstalige Friese-literatuurgeschiedenis werd geopperd door Gerlien van Dalen en Reintje Gianotten van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (nlpvf) in overleg met Tineke Steenmeijer-Wielenga, directeur van het toenmalige Frysk Letterkundich
| |
| |
Het omslagontwerp is van Gert Jan Slagter, die de laatste tien jaar van talrijke Friese boeken het uiterlijk bepaalde. Op de foto, gemaakt door Jan Kalma, is het spitse torentje te ontwaren van Cornwerd, geboorteplaats van de dichter Obe Postma.
Museum en Dokumintaasjesintrum ( flmd), en ondergetekende, in december 1997. Eerder dat jaar was de tweede editie verschenen van Klaes Dykstra's Lyts hânboek fan de Fryske literatuer, ‘Klein handboek van de Friese literatuur’. Of daar niet een vertaling van uitgegeven kon worden, wilde het nlpvf weten. Dat leek ons geen goed plan. Het ‘hânboek’ was daarvoor te compact geschreven met te weinig oog voor het literaire leven in ruimere zin. Een nieuw boek zou een betere optie zijn. In later ambtelijk overleg tussen het nlpvf en de provincie Fryslân werden afspraken gemaakt over de subsidiëring van een eventueel project ‘Geschiedenis van de Friese literatuur’ en in februari 1999 kreeg het flmd de opdracht van de provincie het boek te produceren. Er werd een redactie samengesteld die bestond uit Anne Boersma-van der Mark, Babs Gezelle Meerburg, Jelle Krol, Tineke Steenmeijer en Teake Oppewal, de laatste als coördinator. De redactie stelde een synopsis samen die de stofordening van het boek vastlegde en benaderde daarna tien specialisten met de vraag een hoofdstuk uit te werken ‘uit de volheid van hoofd en hart’. Het was niet de bedoeling nieuw onderzoek te verrichten. In grote lijnen is het project volgens de opzet uitgevoerd, zij het dat het tijdschema steeds moest worden aangepast. In 1999 dachten we nog dat het boek eind 2002 wel klaar zou zijn!
| |
Chronologisch of niet?
Als doelgroep stonden de redactie mensen voor ogen met belangstelling voor literatuur en enige kennis van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Moesten wij hun het verhaal van de Friese literatuur chronologisch vertellen of niet? Het nlpvf bepleitte een verrassend boek, niet te statisch, met niet te veel namen en jaartallen. Een thematische aanpak leek daarbij een geschikte invalshoek. Als voorbeeld werd genoemd Nederlandse literatuur, een geschiedenis van M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. uit 1993. De redactie was het eens met het geschetste karakter van het boek-in-wording, maar vond dat het ook als naslagwerk moest kunnen functioneren. Een eenvoudige test wees uit dat de opzet van Schenkeveld voor het boek over de Friese literatuur niet geschikt was. Een Duitse lezer, geïnteresseerd in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, zou met behulp van het register in Schenkeveld geen enkele systematische informatie kunnen vinden over iemand als Louis Couperus, die toch geldt als een van de grootste Nederlandse auteurs. Voor ons bleek daaruit dat de aanpak van het boek van Schenkeveld met zijn aandacht voor concrete literaire gebeurtenissen alleen maar mogelijk is wanneer al de nodige voorkennis over de literatuurgeschiedenis aanwezig is, die het Friese literatuurgeschiedenisboek juist nog moest bieden. In een latere fase fungeerde René van Stipriaans boek Het volle leven uit 2002 als voorbeeld. Daarin wordt op aantrekkelijke wijze gebruik gemaakt van kaderteksten over interessante deelonderwerpen, de ‘krenten uit de pap’. Door die opzet over te nemen konden wij toch een thematische invalshoek opnemen in ons chronologisch opgebouwde boek.
| |
| |
In 1646 bezocht Franciscus Junius, de grondlegger van de Germanistiek, de Friese dichter Gysbert Japix. Hij maakte aantekeningen op een vel papier waarop de dichter aan de achterkant een kladversie had geschreven van het gedicht ‘Wobbelke’, waarschijnlijk al rond 1640. Junius vestigde zich later in Engeland. Na zijn dood kwam zijn nalatenschap in de Bodleian Library te Oxford terecht. Dat deze autograaf van ‘Wobbelke’ daarbij was, werd wereldkundig in 1827. Deze vroege versie van ‘Wobbelke’ wijkt weinig, maar toch niet onbelangrijk af van de tekst zoals we die kennen uit Gysbert Japix' verzameld werk Friesche rymlerye van 1668.
| |
Inhoud en gebruiksfuncties
Inhoudelijk kozen we ervoor om de belangrijkste schrijvers te behandelen (de hoofdzaken van het werk en beknopte biografische informatie), om de receptie, waar interessant, te vermelden en verder om een beeld te geven van het literaire leven met zijn uitgevers, tijdschriften, discussies, prijzen en zo meer. Ook het meer triviale werk moest aan bod komen, zij het globaal. Zo komt de boekenclub van de Kristlik Fryske Folksbibleteek aan de orde, die duidelijk minder literair werk heeft uitgebracht, en is er aandacht voor dorps- en amateurdichters. Belangrijk was ook de keuze om een hoofdstuk te wijden aan toneel en aan jeugdliteratuur. Het Friese toneel verdient behandeling omdat de Friese taalcultuur sterker dan de Nederlandse mondeling gericht is en het boek op die manier de verbanden toont tussen de wereld van het toneel en die van de geschreven literatuur.
Voor de gebruiker heeft het boek drie functies: bladerboek, leesboek en naslagwerk. Wie het boek inkijkt, valt het meteen op dat er bijna geen bladzijde is zonder illustraties. Zolang de wind van de wolken waait bevat circa 580 illustraties. Doordat het gemaakt is onder auspiciën van Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum te Leeuwarden, kon gemakkelijk geput worden uit de collectie van het instituut. Belangrijke categorieën illustraties zijn handschriften, omslagen, foto's van literaire gebeurtenissen en auteursportretten. Verder zijn er cartoons opgenomen, grafieken en kaartjes. Toch is het boek geen prentenboek geworden voor grasduiners. Door de bijna vierkante pagina met brede marge konden de illustraties zo worden geplaatst dat er ruimte was voor doorlopende tekst, een opmaakstramien dat ook werd toegepast in Het volle leven. Drie registers maken dat het boek ook als naslagwerk bruikbaar is. Daarbij zijn in het persoonsregister de levensjaren opgenomen, om te
| |
| |
Obe Postma voor het Rijksarchief te Leeuwarden in de jaren vijftig. De dichter promoveerde in 1895 op een natuurkundig onderwerp en werkte als leraar wiskunde en natuurkunde in Groningen. Vanaf 1918 maakte hij studie van de geschiedenis van Fryslân en deed veel archiefonderzoek. Daarvoor ging hij na zijn pensioen in 1933 in Leeuwarden wonen.
voorkomen dat in de lopende tekst te veel jaartallen zouden verschijnen.
| |
Reacties
De tijd is nog te kort voor diepgravende kritieken op het boek. Wel was het onderwerp van discussie tijdens een bijeenkomst, mede georganiseerd door de Noordelijke afdeling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, in Tresoar op 19 april. Arie Jan Gelderblom, eindredacteur van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, en Nico Laan, literatuurwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam, gaven daar desgevraagd hun eerste reactie.
Gelderblom wees met name op parallellen tussen de beide literatuurgeschiedenissen: de afbakening van de ‘Nederlandse literatuur’ volgens dezelfde lijnen als in het Friese boek, de rol die het boek van Schenkeveld heeft gespeeld in de discussie over de opzet, en de keuze van de redactie om aandacht te schenken aan de volle breedte van het literaire leven. De reden waarom Frits van Oostrom in deel 1 van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur wel aandacht besteedt aan de Friese literatuur en Hugo Brems in deel 8 totaal niet, ligt volgens Gelderblom in het gegeven ‘hoe ouder, hoe meer context’. Van Oostrom ziet, aldus Gelderblom, de Friese wetsteksten als context van de Nederlandse literatuur en gebruikt ze als vergelijkingsmateriaal voor poëtisch taalgebruik in praktische gebruiksteksten; de teksten in het Fries waren nog niet genormeerd door de ‘klerken’-cultuur. Brems negeert de Friese literatuur omdat er op academisch niveau weinig uitwisseling is van informatie over de recente literatuur en Friese teksten (nog) niet als context worden beschouwd.
Laan had lof voor de opzet van het boek maar betoogde dat het te weinig ruimte biedt aan het denken over de Friese literatuur en haar geschiedenis. De gedachte van een doorgaande Friese literatuur met een eigen essentie is volgens hem een negentiende-eeuwse constructie. Hij had ook graag meer dwarsverbanden gezien met de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur en meer consistentie in de aanduidingen van literaire perioden. Verder betoogde hij dat de tweetaligheid van Friese schrijvers niet enkel de laatste generatie betreft, maar dat die al eeuwen speelt. De volledige reactie van Laan staat in nummer 2006-5 van het algemeen culturele tijdschrift De Moanne.
Uiteraard zijn de meeste mensen enthousiast over de aantrekkelijke vormgeving van het boek. Een tekenende, afwijkende reactie kwam van Trinus Riemersma in de Leeuwarder Courant van 26 april, die het boek te mooi vond, te monumentaal, te opschepperig. ‘Een monument, dit boek. Maar literatuur is nooit een monument. Literatuur is het hondje dat zijn poot optilt en tegen het monument aan zeikt’. Afgezien van het feit dat een boek over literatuurgeschiedenis niet hetzelfde is als een literaire tekst, geeft Riemersma daarmee uiting aan zijn beduchtheid voor de koppeling van schoonheid en macht. Iets dat mooi is en zogenaamd ‘established’ moet je per definitie wantrouwen als schone schijn, die een valse inhoud zou verdoezelen. De tekst is te vinden op www.myneigeneker.nl, rubriek ‘Kollums’.
| |
| |
| |
Tweetaligheid vraagt om ‘commitment’
De titel Zolang de wind van de wolken waait is ontleend aan een zogenaamde ‘eeuwigheidsformule’ uit de Oudfriese rechtstaal. Dergelijke formules werden gehanteerd om aan te geven dat een rechtshandeling voor altijd zou duren, bijvoorbeeld wanneer twee vetevoerende partijen zich met elkaar verzoenden. Er is in de Oudfriese bronnen uit de vijftiende eeuw een rijke verscheidenheid aan poëtische eeuwigheidsformules overgeleverd, zoals ‘zolang de boom bloeit’, ‘zolang het gras groeit’ en ‘zolang de haan kraait’. De formule met Zolang de wind van de wolken waait past goed bij het beeld dat van Fryslân als een weids land met wijde luchten. Dat de formule duidt op continuïteit en ook zelf al vele eeuwen oud is, maakte hem eveneens geschikt als titel voor juist dit boek.
Het woord wind is natuurlijk ook symbool voor geest, ‘spirit’ en ‘commitment’. Een van de markante trekken in de ontwikkeling van de Friese literatuur is het feit dat literatuur en taalbeweging vanaf het begin van de Romantiek lang met elkaar verbonden zijn geweest. Schrijvers waren vaak ook taalstrijders en ze schreven om het volk te emanciperen of om literaire kunst voor het volk te maken. Pas na de Tweede Wereldoorlog is die binding op ideologisch niveau verbroken: Friese schrijvers willen tegenwoordig geen taalstrijders zijn, net zoals Nederlandse schrijvers geen strijders zijn voor het Nederlands. Omdat de Friese literatuur echter functioneert in een tweetalige context, zullen schrijvers er steeds bewust voor kunnen kiezen zich van het Fries te bedienen (ze zouden immers ook in het Nederlands kunnen schrijven). Voor de lezers geldt die keuzemogelijkheid evenzo. Voor de toekomst geldt dat de Friese literatuur zal blijven bestaan zolang de Friezen verbondenheid en betrokkenheid blijven voelen met hun taal en met de wereld waar die taal voorstaat.
Cartoonist Geart Gratama publiceerde in de jaren tachtig en negentig cartoons achterop het culturele maandblad De Strikel waarin hij alle kanten van het literaire leven satirisch belichtte, zoals hier het toegenomen belang van de vrouwelijke stem in de literatuur. De tekst luidt: ‘Je vrouw... Je moet thuiskomen. Ze heeft een literaire prijs gewonnen.’
Zolang de wind van de wolken waait heeft de navolgende inhoud. Tussen teksthaken per hoofdstuk het percentage woorden ten opzichte van het geheel; het laat zien dat de periode na 1915 ruim de helft van het boek beslaat.
1 | Teake Oppewal, ‘Het perk uitgezet’ [5] |
2 | Oebele Vries, ‘Literatuur van recht en vrijheid. Geschreven Fries tot 1540’ [3] |
3 | Philippus Breuker, ‘Literatuur als liefhebberij. Van 1540 tot 1822’ [6] |
4 | Tineke Steenmeijer-Wielenga, ‘Meer literatuur voor meer mensen. Van 1822 tot 1915’ [12] |
5 | Jelle Krol, ‘In de vaart der volkeren. Van 1915 tot en met 1945’ [12] |
6 | Babs Gezelle Meerburg, ‘“De binding verbroken”. Van 1945 tot eind jaren zestig’ [12] |
7 | Harmen Wind, ‘De bezem door de verzen. De poëzie na 1967’ [14] |
8 | Jabik Veenbaas, ‘Experiment versus psychologie. Het proza na de
jaren zestig’ [15] |
9 | Bouke Oldenhof, ‘Van steen des aanstoots tot boegbeeld. Toneel, kleinkunst, film vanaf 1860’ [11] |
10 | Jant van der Weg-Laverman, ‘Literatuur voor jonge lezers. Van 1846 tot nu’ [10] |
|
|