Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||
George SliekerMet de onthulling in 2002 van het Nationaal Monument Slavernijverleden in Amsterdam lijkt de Nederlandse betrokkenheid bij de slavernij tegenwoordig de aandacht te krijgen die ze verdient. Enerzijds hebben veel Nederlanders van nu slaven als voorouders, anderzijds had Nederland een actief aandeel in het verhandelen en houden van slaven. Dat had zijn weerslag in de literatuur. Zelfs in een huiselijk boek als de Camera Obscura zijn er sporen van terug te vinden.
Over Indië en het kolonialisme in de Nederlandstalige letteren is al heel wat geschreven. Pas de laatste tijd krijgt ook de literaire representatie van ‘de West’ meer aandacht. In 1994 schreef Lex Bosman in Literatuur al over verwijzingen in de Nederlandse letterkunde naar dit gebied. Hij noemde daarbij onder andere Hildebrands Camera Obscura. In een van de schetsen, ‘De familie Kegge’, vinden we het nodige over de Nederlandse betrokkenheid bij slavernij en slavenhandel in de West, al is dat niet in modern-kritische zin. Jan Adam Kegge, hoofdpersoon van het verhaal, heeft een naar de huidige opvattingen niet geheel zuiver geweten op dit gebied. Hij heeft fortuin gemaakt in Demerary (in de huidige republiek Guyana) als eigenaar van een suikerrietplantage. Volgens Bosman wordt er in ‘De familie Kegge’ op maar een enkele plaats naar de koloniën verwezen. De zorgvuldige lezer vindt tussen de regels door echter meer verwijzingen naar de koloniën, en ook naar zaken die vraagtekens oproepen over de oorsprong van Kegges fortuin en zijn houding tegenover de zwarte bevolking. Al in het begin van het verhaal, wanneer Kegge zijn gast Hildebrand aan het gezin voorstelt, rept hij van een overleden kind dat ‘door een beest van een negerin [werd] vergeven’. Wie dit leest, vraagt zich al gauw af wat de reden hiervan geweest kan zijn, nog los van de aanduiding voor de vrouw. Even verder in het verhaal wordt duidelijk dat Kegge een suikerplantage heeft gehad, waar, zoals gebruikelijk in die tijd, slaven het werk verrichtten. Mogelijk heeft de daad van de vrouw te maken gehad met de vaak onmenselijke verhoudingen die er heersten tussen plantagehouders en slaven, en de gruwelijke lijfstraffen die voor het minste vergrijp werden opgelegd. Wellicht heeft Kegge zich vergrepen aan de vrouw of een van haar dochters en nam zij hiervoor wraak. Huwelijken tussen blanken en slaven waren in de Nederlandse koloniën verboden, maar veel blanken hadden wel buitenechtelijke kinderen bij slavinnen. Demerary, waar Kegge zijn plantage had, was destijds Brits, maar ongetwijfeld heeft een dergelijk verbod daar ook bestaan. Ook kan de vrouw zich gewroken hebben voor een lijfstraf die aan een van haar familieleden was toegebracht. Hoewel het regime per plantage (en eigenaar) verschilde, waren lijfstraffen nog zeer gebruikelijk. De bestraffing bestond vaak uit geseling, met als gevolg soms ernstige verminkingen of zelfs de dood. Dat de bewuste vrouw haar toevlucht nam tot vergiftiging, is op zich niet vreemd, want slavinnen werden vaak aan het werk gezet in de keuken en hadden doorgaans de nodige kennis van inheemse giftige planten. Ook verderop in het verhaal komt het koloniale verleden van de Kegges meermalen ter sprake. Wanneer Hildebrand op de dag van zijn introductie bij de familie na het diner met dochter Henriëtte nog wat napraat in het schemeruur, verhaalt ze van ‘het huis en de paarden en de slaven, die de familie | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Slaven van de familie Kegge in de West.
Illustratie door F. Carl Sierig inde tiende druk van de Camera Obscura, Haarlem 1878. in de West had; een slaaf voor de zakdoek, een slaaf voor de waaier, een slaaf voor het kerkboek, een slaaf voor de flacon!’ Wanneer Hildebrand kennismaakt met de ‘charmante’ Van der Hoogen, komt het gesprek ook op ‘blank-officiers’ in de West. Dit waren Europese opzichters die toezicht over de slaven hielden en daarbij niet altijd even zachtzinnig te werk gingen. Sommigen van deze blank-officiers slaagden er uiteindelijk in eigenaar van een plantage te worden. Het wordt al snel duidelijk dat Kegge wellicht ook blank-officier is geweest, waarna hij is opgeklommen tot plantagehouder. Het verklaart misschien waarom Henriëtte ‘vuurrood op deze uitspraak’ werd. Wat kan hebben meegespeeld, is dat de West vaak een toevluchtsoord was voor lieden met een niet geheel smetteloos verleden. Blank-officiers hadden geen al te beste reputatie; het waren bijna zonder uitzondering Europese mannen die, meestal te paard, over de plantage patrouilleerden om toezicht te houden over de slaven en hun werktempo. Daarbij werd regelmatig gebruikgemaakt van de zweep. Onduidelijk is hoe Kegge aan zijn fortuin is gekomen. Afgaande op Beets' beschrijving van het huishouden moet Kegge hebben beschikt over een enorme rijkdom. Geld speelde, zoals ook bij Olivier B. Bommel, in dit huis geen rol. Bekend is dat de suikerrietplantages in Suriname in de achttiende eeuw bijzonder winstgevend waren, en wellicht heeft deze situatie tot in de negentiende eeuw voortgeduurd. Napoleons koloniale stelsel heeft ongetwijfeld voor een terugval in de suiker- en koffiehandel gezorgd, maar na de ineenstorting van het Franse keizerrijk nam de vraag naar deze producten weer sterk toe en misschien heeft Kegge juist toen zijn grote fortuin gemaakt. Wellicht had de komst van de familie Kegge naar Nederland ook te maken met de afschaffing van de slavernij. In 1808 werd in Engeland de slavenhandel verboden en in 1833 werd in de Engelse koloniën, en dus ook in Demerary, de slavernij in zijn geheel afgeschaft. De slavenhouders werden door de Engelse regering | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Negerslaven bij een planterswoning. Illustratie door Jo Spier in de veertigste druk van de Camera Obscura, Haarlem 1939.
fors gecompenseerd; het toen reusachtige bedrag van twintig miljoen pond werd beschikbaar gesteld om de plantagehouders uit te kopen. De afschaffing betekende tegelijkertijd het wegvallen van goedkope werkkrachten, waardoor de plantages uiteindelijk minder of geen winst meer opleverden. Het kan een reden zijn geweest voor Kegge om zijn zaken aan de kant te doen en - misschien met een forse uitkoopsom op zak - terug te keren naar Nederland om zich ‘in de stad R.’ schatrijk neder te zetten. Wat betekent dit alles voor de beeldvorming over Nicolaas Beets en zijn mogelijke ideeën over slavernij? Zoals bekend was Beets geen vernieuwer; niet op kerkelijk, noch op maatschappelijk gebied. Onduidelijk is hoe de jonge Beets over zaken als kolonialisme en slavernij heeft gedacht. Het is al vaker aangetoond dat hij en zijn alter ego Hildebrand zich conformeerden aan de gedragsregels van hun tijd. Dat hield onder andere in dat de verschillende standen zich niet vermengden; in zekere zin was de Nederlandse samenleving toen een kastenmaatschappij. Er zijn passages in de Camera Obscura, zoals Nurks' opmerking over de Amsterdamse schoenenjood, waarin ‘politiek incorrecte’ zaken onbecommentarieerd blijven. Ook Hildebrands ogenschijnlijk liefdadig ingrijpen bij de zaak rond Keesjes ‘eigen lief begrafenisgeldje’ verandert niets aan diens maatschappelijke positie. In de ogen van Beets is Kegge wat wij nu een patser zouden noemen: snel rijk geworden en flink omhooggevallen. In diverse passages van het verhaal laat Beets merken niet zo gecharmeerd te zijn van een dergelijke nouveau riche. Pas aan het eind van het verhaal, wanneer de overleden zoon William ter sprake komt, toont Kegge zijn ware gevoelens en stijgt daarmee in Hildebrands achting. Een duidelijke mening over Kegges betrokkenheid bij slavernij geeft Beets als verteller en beschrijver echter niet. Later in zijn leven, nadat pleitbezorgers van betere leef- en arbeidsomstandigheden voor slaven zich hadden verenigd in de afschaffingsbeweging, nam Beets een meer uitgesproken standpunt in. In 1856 hield hij redevoeringen in openbare bijeenkomsten van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Hij ontkrachtte daarin de argumenten die voorstanders van de slavernij aanvoerden om alles bij het oude te laten. | |||||||
Literatuur
|
|