Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
H.L. WesselingTon Anbeek was er vroeg bij toen hij, nu alweer enkele jaren geleden, samen met enkele collega's een voorstel deed voor een canon van de Nederlandse letterkunde. Het voorstel riep de gebruikelijke sceptische, kritische en korzelige reacties in vakkringen op, maar daar bleef het bij. Het stuk leidde niet tot een algemene, om niet te zeggen een Brede Maatschappelijke, discussie. De tijd was er kennelijk niet rijp voor. Heel anders ging het toen de historici Jan Bank en Piet de Rooy in 2004 in NRC Handelsblad een canon van de vaderlandse geschiedenis publiceerden. Die bijdrage leidde niet alleen tot veel reacties maar ook tot navolging. Korte tijd later verschenen in dezelfde krant een canon van de Nederlandse letterkunde en een canon van de wereldgeschiedenis. Deze en enkele andere zijn onlangs gebundeld in een boekje met de simpele titel De canons. Inmiddels is ook de politiek actief geworden. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft namelijk een commissie ingesteld met de opdracht een voorstel te doen voor een canon voor het primair en secundair onderwijs. Die canon betreft de Nederlandse geschiedenis en cultuur. De tijden zijn kennelijk veranderd en het is niet moeilijk te begrijpen wat er aan de hand is. De discussies over de Nederlandse identiteit, over immigratie, integratie en inburgering, over de plaats van Nederland in Europa hebben geleid tot een heroverweging van de doelstellingen van het Nederlandse onderwijs. Wat moeten wij weten van onze cultuur, ons verleden? Dat is de vraag die velen bezighoudt en niet alleen de specialisten. Vroeger, vóór de jaren zestig, werd die vraag niet gesteld. Er was een algemeen aanvaard curriculum, niet alleen voor de vaderlandse geschiedenis en de Nederlandse letterkunde maar ook voor de geschiedenis en cultuur van de andere landen van onze beschavingskring. Dit curriculum was gebaseerd op een historisch gegroeide ideologische consensus over wat belangrijk was. Die consensus bestaat niet meer. Daarom is thans keuze en niet voorschrift of, om met Bordewijks Bint te spreken, vrijheid in plaats van tucht, het grote didactische devies. Voor het eindexamen geschiedenis bestudeert men het ene jaar in detail China onder Mao Zedong, het volgend jaar de vrouwenemancipatie in Amerika en Nederland, daarna weer de dekolonisatie van Afrika enzovoorts. De onzekerheid over wat van belang is, is zo groot dat men zelfs niet durft voor te schrijven welke tien of twintig Nederlandse boeken iedere scholier ten minste moet hebben gelezen, terwijl toch met geen mogelijkheid valt in te zien wat hier tegen zou kunnen zijn. Wat is de reden van deze angst voor canons en voorschriften? Het antwoord is simpel. Er bestaat geen algemeen aanvaard gezichtspunt meer van waaruit men zulke voorschriften of culturele eisen met enig gezag zou kunnen vaststellen. Toch lijkt dat voor de vaderlandse geschiedenis en de Nederlandse letterkunde niet erg moeilijk. Over onderdelen ervan is discussie mogelijk, maar het is duidelijk waar het over gaat: over onze geschiedenis en onze letterkunde. Bij de algemene geschiedenis ligt dat anders. Die geschiedenis gaat immers in beginsel over de lotgevallen van alle mensen behalve de Nederlanders. Zo'n geschiedenis laat zich niet als een samenhangend geheel begrijpen of beschrijven. Wat we traditioneel onder ‘algemene geschiedenis’ verstonden was dan ook iets anders. Het was de geschiedenis van Europa (vooral West-Europa) en zijn vroegere overzeese bezittingen in Amerika (vooral Noord-Amerika). Tegen deze zogenaamde ‘Europacentrische’ opvatting van de geschiedenis is na de Tweede Wereldoorlog terecht veel bezwaar gemaakt. Ze is immers gebaseerd op de dominerende plaats die Europa in de loop van de negentiende en twintigste eeuw in de wereld was gaan innemen. Die positie is echter in 1945 verloren gegaan. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie waren de nieuwe wereldmachten, later kwamen Japan en (nog later) China en India daarbij. Deze nieuwe wereldsituatie leidde tot een nieuw wereldbeeld en vroeg om een nieuw soort wereldgeschiedenis. Er zijn inmiddels heel wat pogingen gedaan om hiertoe te komen, maar een nieuwe consensus die zou kunnen resulteren in een nieuwe canon en een nieuw curriculum bestaat nog niet. De historici moeten daar verder aan werken en dat doen zij ook. |
|