Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Stefan van den BosscheIn 1954 werd de Vlaamse schrijver Maurice Roelants benoemd tot conservator van het kasteel van Gaasbeek, een idyllische groene plek ten westen van Brussel. Het kasteel had een museale functie en kreeg met Roelants een fijnzinnig literair kasteelheer met oog voor traditie én vernieuwing.
Toen Maurice Roelants (1895-1966) zijn intrek nam in het kasteel - toen nog Staatsdomein - van Gaasbeek, was zijn literaire carrière grotendeels achter de rug en kon hij als schrijver op zijn lauweren rusten. In 1931 was hem de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza toegekend voor zijn vernieuwende roman Komen en gaan (1927). Twee decennia nadien leverde zijn wat omstreden dichtbundel Lof der liefde (1949) hem de Staatsprijs voor poëzie op. Als conservator-kasteelheer van Gaasbeek zou Roelants negen jaar in functie zijn. Na zijn pensionering woonde hij tot zijn dood in het naburige en al even landelijke Sint-Martens-Lennik. In Gaasbeek vond Roelants de ideale combinatie van een actief bestaan met reflecties over tijd en ruimte, én over de historische banden tussen Vlaanderen en Nederland, een van zijn geliefde thema's: De verrassing van de nieuwe tijd te beleven, samen met het duurzame van vele eeuwen, moet ik hier telkens weer tot mijn troost en vreugde ervaren, in het antieke land achter de Brusselse stadsrand. Op het Kasteel waar in de 13de eeuw de Abcoude's [sic], ja dezelfde van de Vecht, heer en meester waren en met goud en gezag smeten. Op het Kasteel waar in de 16de eeuw graaf Lamoraal van Egmont zijn woonstede had, die door brand werd gehavend, zoals, juist in die jaren, zijn vriendschap voor Willem de Zwijger en graaf van Hoorn, in dat vuur van strijd voor de gewetensvrijheid gehard werd. Ik verzeker u, dat het opwindend is op historische grond dag in, dag uit met zulke grote schimmen te leven en telkens nieuwe vondsten te doen.Ga naar eind1 | |
VeelzijdigMaurice Roelants was van alle markten thuis. Hij debuteerde in 1914 met de dichtbundel Eros, die hij samen met zijn vriend Raymond Herreman publiceerde. Roelants begon zijn beroepsloopbaan als onderwijzer, werd wegens ziekte spoedig boekhandelaar en uitgever in het Brusselse, maar ook die beroepen oefende hij maar een beperkte tijd uit, te weten in de oorlogsjaren 1917-1918.Ga naar eind2 Nadien werd hij ambtenaar in de vertaaldienst van het door literatoren bevolkte Ministerie van Justitie, vanaf maart 1923 voltijds journalist, onder meer als | |
[pagina 18]
| |
Maurice Roelants in 1966.
Foto amvc-Letterenhuis, Antwerpen. Brussels correspondent voor De Telegraaf en later voor Elseviers Weekblad. Met Raymond Herreman, Karel Leroux en Richard Minne - de eerste twee waren vrienden uit zijn normaalschoolperiode - stichtte hij 't Fonteintje (1921-1924), een traditionalistisch literair tijdschrift dat een tegengewicht wilde zijn tegen het humanitair-expressionisme rond het tijdschrift Ruimte. Hij was betrokken bij tal van initiatieven en tijdschriften: hij was redactiesecretaris van Vandaag (1929-1930), een cultureel weekblad dat hij stichtte samen met Herman Teirlinck, vervolgens Vlaams redacteur van het spraakmakende letterkundig tijdschrift Forum (1932-1935, met E. du Perron en Menno ter Braak), en medestichter en redacteur van het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift. Nadien timmerde Roelants ook aan een administratieve loopbaan: in mei 1941 werd hij lid van de beheerraad van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en in 1953-1954 was hij letterkundig adviseur van de minister van Openbaar Onderwijs. Zijn enthousiasme liep zeer in het oog, onder meer toen hij in 1937 met groot succes de Hoogdagen van de Vlaamse Letteren op touw had gezet, een soort boekenbeurs avant la lettre. Maar het was vooral de schrijver Roelants die van belang is. En in eerste instantie zou hij naam maken als prozaïst. Met Komen en gaan vooral, een werk dat de vernieuwing inluidde van de Vlaamse romankunst. Zijn introspectieve tocht herinnert aan de Franse ‘roman d'analyse’ en zoekt een evenwicht tussen droom en werkelijkheid, een thema dat de schrijver in later werk zal aanhouden. In Komen en gaan wordt een psychologische crisis ontleed, gecombineerd met gewetensvragen. Het decor - te situeren in Vlaams Brabant - wordt stilistisch prachtig getypeerd en vormt een verlengde op de psychologische ontwikkeling van de hoofd-personages. Het verhaal De jazzspeler (1928) zet die lijn voort, en ook Het leven dat wij droomden (1931), later verfilmd door Robbe de Hert, toont de psychologische ontwikkelingsgang van Maria Danneels, een studente die balanceert op de mentale erfenis van haar vader en haar eigen, wat onvoorspelbare gevoelsleven. Alles komt terecht (1937) is een meervoudige ikvertelling, waarin twee personages elk hun eigen verhaal doen. Het autobiografische Gebed om een goed einde (1944) ten slotte is veeleer lyrisch van toon. Thematisch basismotief in Roelants' werk is steeds: het menselijke zoeken naar geluk. | |
HerinrichtingToen Maurice Roelants in 1954 in Gaasbeek arriveerde, bevond het kasteel zich in de toestand waarin het een halve eeuw eerder door markiezin Arconati Visconti was achtergelaten. Roelants was de allereerste Nederlandstalige conservator. Door zijn talrijke relaties was hij de aangewezen persoon om het domein met een nieuwe dynamiek te laden. Roelants hielp vooral het kasteel aan Vlaanderen terugschenken. Want vóór zijn aantreden had het domein een Franstalige conservator en werd het bestuurd door een beheerraad die bestond uit drie | |
[pagina 19]
| |
Walen en één Vlaming. Die ene Vlaming was dan nog de in het Frans schrijvende en in Zuid-Frankrijk verblijvende, hoogbejaarde Gentenaar Maurice Maeterlinck. Minister van Staat Frans van Cauwelaert drong aan op ‘Vlaamse’ maatregelen en effende het pad voor Roelants' aanstelling.Ga naar eind3 Het gezin Roelants moest maandenlang bivakkeren in tochtige kamers, verstoken van waterleiding en centrale verwarming.Ga naar eind4 De heer des huizes betrok het voormalige privé-appartement van de markiezin, boven de ingangspoort. Het kasteelleven stelde hij bij voorkeur als weinig comfortabel voor: ‘Toen wij hier introkken, was het niet zo gemakkelijk om voor alle kinderen voldoende plaats te vinden. Ik heb zelfs mijn bureau moeten onderbrengen in een andere vleugel en dan nog in de logeerkamer van de markiezin Arconati Visconti.’Ga naar eind5 Maurice Roelants behoorde tot een generatie die vaak neerkeek op de bouwkundige klemtonenMaurice Roelants op kasteel Gaasbeek.
Foto amvc-Letterenhuis, Antwerpen. van de romantici. Wellicht had de schrijver het wat moeilijk met de neorenaissancestijl waarin het kasteel aan het einde van de negentiende eeuw herbouwd was.Ga naar eind6 Als telg van het modernisme vond Maurice Roelants dat het tijd werd het museum te renoveren. Hij deed dat zonder al te veel rekening te houden met de tijdgeest waarin het complex zijn specifieke karakter had verworven. De jaren vijftig hadden weinig voeling met de kunstproductie uit de decennia rond de eeuwwisseling. Eclecticisme, neostijlen en art nouveau werden als waardeloos geklasseerd. Het culturele klimaat maakte schoon schip met nogal wat monumenten. Roelants' ingrepen in Gaasbeek lagen dan ook voor de hand. Zo liet hij een aantal kamers van het museum ‘herinrichten’. Tijdgenoten onthaalden deze ingrepen op applaus: men waardeerde het verwijderen van ‘waardeloze’ lambrisering of het verwijzen van ‘minderwaardige’ voorwerpen naar het depot. De muren van een aantal kamers en gangen werden witgeschilderd en de polychromie van de eikenhouten plafonds vervangen door egaal donkerbruin. Nog drastischer ging het er in de Egmondkamer aan toe. Het venster werd dichtgetimmerd en bedekt met een somber fluwelen gordijn. De houtsculpturen in deze kamer kwamen daardoor amper tot hun recht. Door het dichtspijkeren van het raam was er bovendien geen ventilatie meer mogelijk. Het heeft niet veel gescheeld of ook de ridderzaal van het kasteel werd aangepakt. Roelants wilde daar zelfs de monumentale, historiserende wandschilderingen laten verdwijnen, maar de bestuurscommissie dacht daar anders over.Ga naar eind7 Nog in 1961 omschreef de conservator in Elseviers Weekblad het kasteel van Gaasbeek als ‘in zijn meest recente vorm een mengsel van deels geslaagde gotische en renaissance-structuur, deels barokke versierselen, die niet allemaal even te prijzen vallen.’Ga naar eind8 Ook voor de museumcollectie ontwikkelde Roelants grote aandacht. Hij hield van de talloze schilderijen, wilde de reeks geleidelijk uitbreiden, iets wat hem niet altijd lukte. Gaasbeek staat ook bekend om zijn indrukwekkende verzameling wandtapijten. Roelants was er door gefascineerd | |
[pagina 20]
| |
Maurice Roelants ontvangt het Nederlandse en het Belgische vorstenhuis tijdens hun bezoek aan kasteel Gaasbeek op 1 juni 1960. Roelants converseert met koningin Juliana. Naast hem de Belgische premier Gaston Eyskens; onder de omstanders bevinden zich koning Boudewijn, kroonprinses Beatrix, de Nederlandse premier Jan de Quay en de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns. Foto amvc-Letterenhuis, Antwerpen.
en kon ze in stilte bestuderen. Een tiental van uitzonderlijke kwaliteit uit de scholen van Doornik en Brussel liet hij restaureren.Ga naar eind9 | |
Edgard TytgatIn 1937 verscheen Roelants' verhaal ‘Uit het dagelijksch leven naar den Heiligen stal’, opgedragen aan Maria en Edgard Tytgat. De kunstschilder Tytgat (1879-1957) was een van Roelants' beste vrienden. In 1956 bracht die laatste het voor elkaar een kruisweg van Tytgat aan te kopen, terwijl de rest van de collectie schilderijen in het kasteel hoofdzakelijk uit de vijftiende tot zeventiende eeuw dateert. Oorspronkelijk was de reeks bestemd voor het barokke parochiekerkje van Gaasbeek, maar ze werd daarvoor door hogere kerkelijke instanties ongeschikt bevonden. De kunstenaar was al ziek toen hij zijn definitieve kruisweg concipieerde. Hij liet de moed vaak zakken en werd door Roelants aangemoedigd. De romancier ontbond voor de goede zaak al zijn duivels: hij schakelde onder anderen hoofdconservator Walther van Beselaere in, installeerde quasi eigenhandig een adviescommissie, en het was op advies van deze commissie maar vooral op aansturen van Roelants, dat de hele kruisweg door de overheid voor het kasteel aangekocht werd, voorontwerpen incluis.Ga naar eind10 ‘Hij was een van mijn beste vrienden’, vertelde Roelants over Tytgat. In de privé-vertrekken in Gaasbeek hingen trouwens drie prenten van de Brusselse kunstenaar: de originele illustraties bij De os en de ezel van de heilige stal, Roelants' vertaling van het kerstverhaal Le bœuf et l'âne de la crèche van Jules Supervielle (1884-1960). Het verhaal werd | |
[pagina 21]
| |
door Roelants op instigatie van Tytgat vertaald. Er hingen trouwens nog andere prenten van Tytgat in Roelants' Gaasbeekse werkkamer. Een ervan droeg als opdracht: ‘A Maurice Roelants qui est pour moi plus cher qu'un frère’Ga naar eind11 Opvolgers van conservator Roelants begrepen het anachronisme: het werk van Tytgat paste niet in de historische collectie van het museum-kasteel van Gaasbeek.Ga naar eind12 Edgard Tytgat creëerde in zijn werk een lichtvoetig geheel, soms licht erotisch getint en met ongewone thematische combinaties: paarden, stranden, kermissen, circussen, meisjes, mythische figuren, alles met veel ruimte voor het spontane en het dromerige. Ze betekenden Tytgats ontsnappingsroute uit de werkelijkheid. Die werkelijkheid was bevolkt met stedelijke randfiguren als zigeuners of foorkramers. Maar ook zij zorgden voor een betoverende en botsende toets op zijn doeken, die op raakvlakken van impressionisme, fauvisme en expressionisme te situeren zijn. Zijn gevoeligheid maakte een laat-impressionist van hem, zijn schematiseren plaatste hem in expressionistische rangen.Ga naar eind13 Wanneer precies Edgard Tytgat en Maurice Roelants met elkaar in contact kwamen, is niet bekend. Roelants schreef begin 1928 voor het eerst over Tytgat.Ga naar eind14 Opmerkelijk was echter dat de inleiding bij de catalogus van Tytgats tentoonstelling in Amsterdam door Karel van de Woestijne werd geschreven, Roelants' zwager. Het valt aan te nemen dat Van de Woestijne, even oud als Tytgat, zijn jonge zwager op het werk van de Brusselaar heeft geattendeerd. Van de Woestijne wijdde al vroeg enkele bijdragen aan het werk van Tytgat. ‘Het is genoeg, dat iemand een solo op hem inzet, of ik zing mee’, had Roelants in april 1929 over Edgard Tytgat geschreven. ‘Het volstaat dat hij het leven uitspreekt, zooals hij het doormaakt, als de held uit een sprookje, om geïnspireerd te zijn.’Ga naar eind15 Die naïeve, kinderlijke kant van Tytgats persoon en werk leek een soort bindmiddel dat schrijvers als Maurice Roelants, Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne verenigde in hun adoratie voor hem.Ga naar eind16 In elk geval ontstond nadien een soort herstelbeweging rond Tytgat, met Roelants in de hoofdrol. Meer nog: de romancier ontpopte zich tot een van zijn beschermheren bij uitstek, zoals gezegd resulterend in de opzienbarende aankoop in 1956 van de kruisweg van Gaasbeek. De kruisweg van Edgard Tytgat werd in Gaasbeek pas in 1966, het jaar van Roelants' overlijden, voor het eerst tentoongesteld. Roelants, drie jaar tevoren op pensioen gesteld, schreef zelf nog de enkele bladzijden tellende catalogus. Zijn beweegreden daartoe raakte de essentie van zijn visie op Tytgat: ‘dat vermogen om aan alles in de wereld zijn hart te schenken, een hart van beminnelijkheid, van geestig genot, uiterst fris en persoonlijk, maar dat tevens oude schatten van volkskunst vernieuwt’. In de kruisweg werd Christus met eerbied en waardigheid behandeld, in tegenstelling tot de hatelijke, vulgaire figuren die zich aan hem vergrijpen. De pijn van Christus was volgens conservator Roelants de pijn van de chronisch lijdende Edgard Tytgat. Roelants herinnerde zich wat Tytgat hem tijdens het werk aan zijn kruisweg heeft toevertrouwd: ‘Zeg er geen woord over aan Maria. Ik haal het eind niet van deze Kruisweg. Je crois que ma fin est venue.’ Maurice Roelants wist als geen ander welk persoonlijk drama in de kruisweg schuilging. Op 6 juli 1955 bracht de Diocesane Commissie voor Monumenten verslag uit van haar bevindingen: ‘de Commissie is van oordeel dat het ontwerp van kruisweg wel op zijn plaats kan zijn in een verzameling van kunstwerken, maar toch niet beantwoordt aan de voorschriften over Kristelijke Kunst, die voor onze kerken gelden.’Ga naar eind17 Maurice Roelants ontving hetzelfde commentaar. De schrijver was uiteraard erg ontgoocheld. Hij reageerde met een ontroerend pleidooi voor mededogen voor een zieke schilder en ondernam een ultieme poging de kruisweg in de Gaasbeekse dorpskerk onder te brengen.Ga naar eind18 Of Maurice Roelants toen al wist dat hij zélf zijn laatste rustplaats in de schaduw van datzelfde fraaie kerkje zou vinden, is niet bekend. Een doorslag van zijn reactie aan het adres van de commissievoorzitter, vicaris-generaal mgr. Van Eynde, wordt bewaard in het archief van het kasteel: ‘Inmiddels blijft de kerk van Gaasbeek zonder Kruis- | |
[pagina 22]
| |
Kasteel Gaasbeek anno nu.
weg, is een groep mecenassen, die meende de kerk en de Kunst te dienen, in zijn goede bedoelingen ontzenuwd, is een commissie van gelovige kunstkenners uiteraard bedremmeld, is last not least de schilder Edgard Tytgat, die alsnog niet is ingelicht, met een zware klap bedreigd’, Roelants attendeerde de vicaris-generaal erop dat het werk van Tytgat over alle grote Europese musea is verspreid en dat het voor de kunstenaar, door zijn ziekte, geen sinecure was dit werk te voltooien. ‘Verscheidene staties dragen trouwens kennelijk de tekenen van een aangrijpend vrome ontroering. Het moet voor deze man een zware klap worden, als dit werk zijn object verliest; het was sinds lang zijn droom een Kruisweg te schilderen, maar bovendien zijn aan zijn werk ook zijn bestaansmogelijkheden verbonden.’ Roelants probeerde nog de Diocesane Commissie enkele suggesties te ontlokken om de veertien staties conform de kerkelijke voorschriften aan te passen, en stelde voor desnoods een van de aquarellen in te lijsten en in de kerk zelf door de commissieleden te laten bekijken.Ga naar eind19 Op 24 november stelde Roelants, gesteund door zijn overheidscommissie, minister van Openbaar Onderwijs Leo Collard voor de Kruisweg voor het kasteel aan te kopen. Op 4 december al tekende Tytgat de verkoopovereenkomst. Roelants wilde de kunstwerken onderbrengen in de Sint-Gertrudiskapel, in 1620 in het park van het kasteel opgetrokken. De vochtigheid en het gevaar voor vandalisme deden de reeks in de opslag belanden.Ga naar eind20 | |
Public relationsRoelants' voornaamste verdienste was wellicht dat hij het kasteel uitbouwde tot een intellectuele en mondaine ontmoetingsplek. Een van de hoogtepunten onder zijn beleid was het bezoek van koningin Juliana en kroonprinses Beatrix op 1 juni 1960. Ze werden vergezeld door koning Boudewijn, eerste minister Gaston Eyskens en een indrukwekkende stoet andere ministers en notabelen. In de museumzalen werden feesten en diners georganiseerd, en door een uitgekiende promotiecampagne kon de conservator het aantal bezoekers behoorlijk opdrijven. Ook andere aanzienlijke verwezenlijkingen werden op zijn naam geschreven: hij liet de binnentuin heraanleggen en er verlichting aanbrengen, zorgde voor een goede bewegwijzering in de omgeving van het domein en creëerde door verschillende culturele manifestaties een dynamiek die het kasteel ten goede kwam.Ga naar eind21 Op de opmerking dat Roelants ‘zich wel een gelukkig man moet voelen als kasteelheer van zo een uniek domein’, antwoordde de conservator conform zijn literaire thematiek: ‘Ssst! Primo is dat geluk erg tijdelijk vermits ook een conservator een leeftijdsgrens heeft. En dan, wie zou er zich durven laten op voorstaan dat hij gelukkig is? Vandaag is het er, morgen niet meer. Ik ben dankbaar voor dit ogenblik maar niet zo vermetel om op dat van morgen te betrouwen.’ Het schrijven wilde in Gaasbeek overigens niet echt vlotten. Nochtans stelde uitgeverij Manteau een uitgave van Roelants' verzameld werk in het vooruitzicht. De reeks zou uit twaalf delen bestaan, waarvan vijf met tot dan ongepubliceerd werk.Ga naar eind22 Roelants greep echter elke mogelijke reden aan om niet te hoeven schrijven. De kamer van de markiezin - zijn werkkamer - was ook al niet erg ruim: ‘als ge zit, is het een cel afgezonderd van de wereld, als ge rechtstaat, gaat het Pajotten- | |
[pagina 23]
| |
land open en ziet ge de Italiaanse tuinen en hebt ge contact met de wereld.’Ga naar eind23 In Elseviers Weekblad had Roelants het zo uitgedrukt: ‘Dagelijks zie ik uit op het Breugheliaans landschap, waarop een stoet heren, graven, vorsten, vorstinnen in de loop van zeven eeuwen hebben gekeken’.Ga naar eind24 Dat breugheliaanse landschap had hem vanaf het begin van zijn conservatorschap al parten gespeeld: ‘Brueghel is niet dood. Derde dag van het nieuwjaar. Een kijkgat, hoog in het Kasteel, bood mij de grootte van een doek van Brueghel. Ik zag golven bomenmassieven, daartussen blauw gevroren verten, met twee, drie kerktorens. Ik zag, onmiddellijk onder de kasteelwal, het winterdonker van het weiland.’ Bij het artikel waarin Roelants dit schreef, liet hij een afbeelding van Breughels wereldberoemde doek Jagers in de sneeuw plaatsen.Ga naar eind25 In 1963 bereikte Roelants de pensioengerechtigde leeftijd en kwam er een einde aan zijn verblijf op het kasteel. Intussen had hij een modernistische woning laten bouwen in Sint-Martens-Lennik. Bij wijze van afscheid aan Gaasbeek, waar hij negen jaar had gewerkt en verbleven, schreef hij het gedicht ‘'k Hoore tuitend' hoornen,’ dat niet toevallig naar Guido Gezelle verwijst en baadt in avondlijke nostalgie. Het gedicht werd opgenomen in Roelants' enige in zijn Lennikse periode gepubliceerde werk, de dichtbundel Vuur en dauw(1965), waarvan de meeste gedichten nochtans meer dan drie decennia tevoren in Forum hadden gestaan. In het Gaasbeek-gedicht neemt de schrijver afscheid van het domein en meteen ook van zijn actieve loopbaan: De kim ligt in dampen van geel en rood,
Zo is dan mijn loopbaan ten einde gelopen
Wat nog te verwachten? Wat nog te hopen,
Dan welwillend zijn en vriend van de dood?
Wat deed ik niet al? Wat is veel? Wat is weinig?
Ik klom op de torens, 'k zag neer op het dal,
Ik zong van geluk, ik knorde chagrijnig,
Ik viel als Icarus, een eeuwige val.
Die weemoed, die wanhoop? Al pijn die geneest.
Die troost om een vreugd? Om wat meer, om wat
minder?
Daar fladderde grillig en argloze vlinder.
Was ik niet die vlinder? Ik ben hem geweest.
Adieu, goede vrienden, adieu, lieve vrouw,
Bij u was ik dikwijls veilig geborgen.
De tijd gaat voorbij. Geen zorg om mijn zorgen.
Er zijn nog Gods sterren waar blind ik op
schouw.
Het gedicht illustreert de synthese van een literaire loopbaan en een carrière als conservator. De teneur is deemoedig, nederig en sereen berustend in het afscheid. Roelants poogt in deze laatste bundel de innerlijke conflictstof nog beter te beheersen. Hij weet de momentane beleving te verzoenen met de interventie van rede en verstand. De dichter weigert zich over te geven aan het intuïtieve, het rudimentaire van de hartstocht of het onvoorspelbare van het geluk. ‘Het leven dat wij droomden’ wordt opgegeven voor een meer berustend en authentiek bestaan, met de schitterende natuur van het Pajottenland als decor. |
|