Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Stefan van den BosscheIn het verhaal van het artistieke Antwerpen van het begin van de twintigste eeuw is er een cruciale rol voor schrijvers als Karel van den Oever, Lode Baekelmans, Willem Elsschot, Jan van Nijlen en Ary Delen, de een al meer gecanoniseerd en bestudeerd dan de ander. Maar wie kent Ary Delen? Hij was kunsthistoricus én literator, maar zijn levensverhaal laat zien dat hij meer was dan dat alleen.
In een in onbruik geraakte barokkapel in de Falconrui kwamen tegen het eind van de negentiende eeuw regelmatig leerlingen van het atheneum van Antwerpen bijeen. Onder de vooral vrijzinnige jongeren daar, trof men onder meer de broers Joris en Emmanuel de Bom, Lode Baekelmans, Victor Resseler, Jan Eelen, Richard Baseleer, Ary Delen en Alfons de Ridder. Deze laatste, die als Willem Elsschot bekendheid zou verwerven, werd er door zijn vriend Delen binnengeloodst.Ga naar eind1 De artistieke beweging van De Kapel, genoemd naar de plaats van samenkomst, markeert het begin van een bewogen eeuw kunst en cultuur in de Scheldestad. Het tijdschrift Ontwaking, in 1896 opgezet door de latere zwagers Resseler en Baekelmans, droeg de kiemen van een artistieke revival. Drukker en uitgever van het periodiek was Resseler, die in die tijd bovendien de energieke voorzitter was van een strijdlustige flamingantische kring waarin leerlingen van het atheneum zich hadden verenigd. Baekelmans was een van de toonaangevende figuren van het groepje literatuurliefhebbers, dat Voor Elck wat Wils werd gedoopt.Ga naar eind2 | |
De musIn de kapel vond men op donderdagavond anarchisten van uiteenlopend pluimage,Ga naar eind3 individuen die in het Antwerpen van de eeuwwisseling de strijd voor een artistieke en sociale hervorming hadden aangebonden. De bonte bende ‘jongeren’ die in de ‘geheimzinnig-stemmige’ kapel wekelijks bijeenkwam, zo herinnerde Delen zich, waren schilders, schrijvers, musici, sociologen, ideologen en idealisten, filosofen naast dwepers en leeglopers. Ook werklieden trachtte men daar het bewustzijn van hun menselijke waarde te schenken, ‘om zich te verheffen boven den sleur van hun dagelijksch zwoegen’.Ga naar eind4 Toen De Kapel na een paar jaar haar beste tijd gehad had, bleef Ary Delen zich in het gezelschap van enkele Antwerpse kunstbroeders bewegen. Zo raakte hij spoedig bevriend met de schilder Richard Baseleer. Uit de schildersgroep van De Kapel ontstond de kunstkring Eenigen, met naast Baseleer onder anderen ook Eugeen van Mieghem, Walter Vaes en Jakob Smits.Ga naar eind5 Kort na de teloorgang in 1902 van Alvoorder, een uit De Kapel gegroeid tijdschriftje, waren Karel van den Oever, Ary Delen en Lode Baekelmans betrokken bij de redactie van het erbarmelijk gedrukte ‘strijdlustig en zeer jong-overmoedig’ Weekschrift voor Vlaanderen.Ga naar eind6 Daarin verscheen in 1902 het gedicht ‘De neus van onzen vriend Mus’, van ene Jan Michiels, het pseudoniem van Karel van den Oever. De pretentieloze verzen tekenen de scherpe contouren van de alomtegenwoordige Ary Delen, door zijn vrienden ‘de Mus’ genoemd. Herbergbezoek, geurige tabakskruiden en een grote liefde voor oudheidkunde lopen er als rode draad doorheen: Wat al te stevig buigend neusje van mijn goede
Mus
Hymalayaansch gebergte, hysterisch neusken,
Historiaansche driehoek van ons prinslik
geusken,
Zachtbuigend oorken van een koffiebus.
Sfinxneusje van Gizeh, bekoeplend in een staatsie
Van ernst en degelikheid uw Egyptiaansch gelaat,
Lief-oolijk als Cleo de Polda, zelfs als kwaad
En driftig is uw bekje, vol van gratie.
| |
[pagina 3]
| |
Ary Delen in 1905. Foto AMVC-Letterenhuis.
Hoe Steek je zachtjes snuivend al de goede geur
Der ‘fijne zware’ in je donkere gaatjes
Ikzuchtig neusje aan Piet Nelis deur.
Heb jij dan niets meer over voor uw andre maatjes
Trotsch gloeiend heuvelken in Jacobsdal,
Nog niet gepurperd door't genevertje van Bal?...Ga naar eind7
Via Delen vonden nogal wat jongeren aansluiting bij de kunstzinnige bohème in de Scheldestad. Zo was ‘de Mus’ betrokken bij de ‘Bende van Krijn’, een bont en internationaal gezelschap van Vlamingen, Hollanders en Engelsen, gegroepeerd rond Leo Krijn. Men rookte er stenen pijpen, droeg fluwelen jasjes en grote flaphoeden. Tijdens woelige vergaderingen in schildersateliers of op zolderkamers van dichters, of in de zomer op Scheldeterrassen en in zeemanskroegen, werd met plezier het burgerlijk fatsoen op de korrel genomen. Luchtkastelen werden er behalve door Delen nog gebouwd door Jan Eelen, Horace van Offel, af en toe Alfons de Ridder en voorts Koos Speenhoff, Meindert Boogaerdt en Walter Vaes. Delen noteerde later: ‘We waren anarchisten, flaminganten en theosofen, idealisten en dweepers, hemelbestormers, onbezorgd en geestdriftig, en hardnekkig vrijheidslievend allemaal. We waren woest en ongenadig onrechtvaardig zelfs [...]. We hemelden op en braken af, en met bulderende verontwaardiging vermoordden we iederen avond minstens tien “pompiers” en twintig “bourgeois”.’Ga naar eind8 | |
Kunst als levensdoelAdriaan J.J. Delen, geboren te Leuven op 10 maart 1883, werd gevormd op het atheneum, waar Pol de Mont (1857-1931) zijn leraar Nederlands was. Later studeerde hij aan het Hoger Handelsinstituut in Antwerpen en aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde in Brussel. Na het atheneum was Delen eerst enkele maanden als kantoorklerk werkzaam bij de toenmalige Red Star Line,Ga naar eind9 nadien een tijdje als bediende bij de boekhandelaar Van Melle, maar zijn aanwezigheid daar lokte meer kijkdan kooplustigen. In het achterzaaltje bij de boekhandel lazen jonge schrijvers hun pennenvruchten voor.Ga naar eind10 Delens ambtelijke carrière begon in het Antwerpse stadhuis, op het bureau Openbare Werken. Tegelijk stortte hij zich vol overgave in de journalistiek en stond in 1913 met Camille Huysmans, Willem Eekelers, Edouard Preumont en Urbain Jamar aan de wieg van de Volksgazet, waarvan het eerste nummer op 3 juni 1914 verscheen en waaraan Delen tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog iedere week een bijdrage leverde.Ga naar eind11 Maar de kost verdiende hij vooral in stadsdienst. In 1920 werd Delen onder de leiding van Maurits Sabbe (1873-1938) adjunct-conservator van het Plantin-Moretusmuseum, en zestien jaar later conservator van het Stedelijk Prentenkabinet en van het Rubenianum. Niet iedereen was overtuigd van zijn Rubens-specialisme, zoals blijkt uit een zinsnede van Gerard Walschap in een brief aan Maurice Roelants. Hij omschreef Delen, die hij overigens wel mocht lijden, als iemand die ‘over Rubens niet meer weet dan een ander en geen artistieke verdiensten heeft’.Ga naar eind12 Voorts gaf Delen les aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Na de Tweede Wereldoorlog was hij gedurende drie jaar conservator van het Museum voor Schone Kunsten. | |
LeerschoolAry Delen en Willem Elsschot werden literair gevormd door Pol de Mont. Voor Ary Delen was De Mont zelfs een tweede vader geworden. Als tiener had hij hem al geschreven: ‘Gij hebt mijn ziel gelouterd, mijn gemoed gevormd, beter gemaakt. Ik heb bij U mijn vaderland en mijn moedertaal, het schoone | |
[pagina 4]
| |
en het goede leeren liefhebben.’Ga naar eind13 Pol de Mont confronteerde zijn leerlingen met het werk van de Tachtigers en bracht hen op flamingantische paden. Delen en Elsschot werden als literair begaafde leerlingen de draaischijf van het literair clubje Flandria, een rechtstreeks gevolg van De Monts enthousiasmerende lessen over onder meer de Vlaamse literatuur.Ga naar eind14 In het literaire tijdschrift Alvoorder kwam Delen spoedig in het centrum van de belangstelling te staan. Van het derde nummer af was hij redactiesecretaris, als opvolger van Baekelmans. In Brussel hadden beiden kennisgemaakt met F.V. Toussaint van Boelaere en Herman Teirlinck. In Alvoorder publiceerde Delen zijn eerste gedichten, wat onhandig en stereotiep, en meestal onder de noemer ‘Verzen’. Toen hij in 1906 Jan van Nijlen en in 1908 Jan Greshoff leerde kennen,Ga naar eind15 had Ary Delen al bewogen jaren achter de rug: hij had als redacteur niet enkel meegewerkt aan Ontwaking en Alvoorder, maar ook aan Nieuw Leven, De Arbeid, Nieuwe Arbeid en aan het door hemzelf geanimeerde Onze Kunst, maar ook publiceerde hij gedichten en kritieken in Jong Holland, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, De Nieuwe Gids, Groot Nederland, De Vlaamse Gids, Helikon en Forum.Ga naar eind16 Met Van Nijlen en Greshoff ontwikkelde zich een vriendschap voor het leven. Maar vóór de literatuur kwam voor Delen voorlopig de kunst. In de ateliers van de schilders Walter Vaes en Richard Baseleer was hij vaak te vinden. In de eerste jaren van de twintigste eeuw moesten nogal wat jongere kunstenaars opboksen tegen de eigentijdse kunstkritiek. Een te reactionaire pers stond volgens Delen ten dienste van de burgerlijke smaak. Antwerpen was niets anders dan een ‘op artistiek gebied zeer achterlijk provinciaal nest’. De salons en musea selecteerden hun collecties uit het werk van juist die kunstenaars die door de jonge garde als achterhaald werden bestempeld. Kunstcritici die de oude goden bewierookten, hadden het dan ook niet begrepen op jongeren als Vaes, Baseleer, Smits en Van Mieghem.Ga naar eind17 Ary Delen nam het juist voor hen op. | |
Een geval apartIdeologisch en karakterologisch stond Delen ietwat apart. Hij was actief lid van de Belgische Werkliedenpartij en behoorde binnen de socialistische familie tot de uiterste linkervleugel, de marxistische flaminganten. Het Vlaamse vraagstuk kon volgens hem slechts langs die radicale weg worden opgelost. Nationalisme beschouwde hij als uit den boze.Ga naar eind18 Zijn activiteit als lid van verscheidene gezelschappen en redacties was veelomvattend. Maar met zijn opvliegende karakter en scherpe tong maakte hij het zichzelf vaak moeilijk. Door zijn echte vrienden werd hij niettemin op handen gedragen, in de eerste plaats omwille van zijn ‘breidelloze strijdvaardigheid’, zoals Greshoff het omschreef.Ga naar eind19 Ary Delen was vanaf 1908 Antwerpse correspondent van De Hofstad, en in die hoedanigheid medewerker van Greshoff, die redacteur was. De Hofstad was in eerste aanleg niet veel meer dan ‘een advertentiefuik’, hoewel het zich met Delen wel de weelde van een Antwerpse correspondent veroorloofde. Hij was Greshoffs eerste lijfelijke contact met de Vlaamse letterkunde.Ga naar eind20 Het klikte meteen. Greshoff zou bij elk bezoek aan het Zuiden zijn Antwerpse vriend opzoeken. Van Nijlen, Delen en Greshoff deelden nogal wat interesses, met name Franse en Nederlandse literatuur en schilderkunst, en gedijden het best in een kleine maar hechte vriendenkring.Ga naar eind21 Ary Delen meende dat hij ook tot de literatuur ‘geroepen’ was. Zijn gedichten weigerde hij aanvankelijk gebundeld te publiceren. Op latere leeftijd zou hij dat dan toch doen, maar vervolgens vernietigde hij de hele oplage op enkele exemplaren na. Ook als prozaïst voelde Delen zich geroepen. In 1910 verscheen zijn verhalenbundel Prinskensdag, met het bekendere ‘Fonne van den bakker’, waarin Alfons de Ridder de hoofdrol vertolkte. Aan De Ridder werd Prinskensdag trouwens opgedragen. Delen ontwierp zelf de band van het boekje, dat uitkwam bij de uitgever Meindert Bogaerdt, die hij eerder bij Leo Krijn had ontmoet. De auteur gaat in zijn verhalen naar idyllische plekjes en herinneringen op zoek, maar de grote literaire doorbraak wordt het allerminst. Delen vertelde aan G.H. 's-Gravesande dat hij jacht maakte op alle exemplaren van het boek die hij te pakken kon krijgen, om ze daarop in de kachel te gooien. Een tweede verhalenbundel, De Krengen, werd meteen vernietigd, en letterkundige pennenvruchten verschenen nadien hoofdzakelijk onder pseudoniem.Ga naar eind22 | |
[pagina 5]
| |
Elsschot en WoutersAlfons de Ridder, de latere Willem Elsschot, beleefde als boekhouder in Rotterdam naar eigen zeggen misschien wel de mooiste tijd van zijn leven. Op aandringen van zijn vrouwelijke collega en vriendin bij Werf Gusto, Anna Christina van der Tak, begon hij er zijn roman Villa des Roses.Ga naar eind23 Van Elsschots voorlezing van het pas voltooide manuscript, in september 1910 in Rotterdam, was zowel Jan van Nijlen als Ary Delen getuige. Delen herinnerde zich later dat Elsschot door zijn eigen lezing zo werd ontroerd, dat hij in tranen uitbarstte.Ga naar eind24 Villa des Roses verscheen door toedoen van Cyriel Buysse als feuilleton in de eerste drie nummers van de jaargang 1913 van Groot Nederland. In november 1913 verscheen het dankzij de bemiddeling van Delen in boekvorm bij Van Dishoeck.Ga naar eind25 Rond 1912 maakte Ary Delen kennis met de schilder en beeldhouwer Rik Wouters, met wie hij een ontroerende vriendschap onderhield. Op het moment dat ze elkaar ontmoetten, woonde Wouters in Bosvoorde, een nog bosrijke randgemeente van Brussel. Het huisje in de Bosvoordse Bezemhoek was uitgegroeid tot een ontmoetingsplek voor bevriende kunstenaars.Ga naar eind26 Wouters' artistieke productie draaide in die jaren op volle toeren en de exposities waaraan hij deelnam, volgden elkaar in razend tempo op. Delen ontpopte zich vanaf 1912 als een van zijn vurigste pleitbezorgers.Ga naar eind27 | |
Schrijven als uitlaatklepBij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtte Ary Delen met de dichter Jan Eelen en een zwager van de schilder Walter Vaes naar Den Haag, waar hij zich meteen aan de veelvuldige vriendelijke maar hinderlijke blijken van Nederlandse belangstelling ergerde. Van de vrienden was slechts Willem Elsschot in Antwerpen gebleven. Delen keerde spoedig naar huis terug maar liet zijn echtgenote Justine Cooreman en hun kinderen veiligheidshalve in Den Haag achter. Hij hernam zijn dienst op het stadskantoor en schreef nu en dan een brief voor Het Handelsblad. Met de in Antwerpen teruggekeerde vrienden Baekelmans, Baseleer en Van Mieghem ging hij geregeld op stap.Ga naar eind28 Delen, nochtans manifest anti-Duits, kwam in contact met Oberleutnant Dr. Romberg, een jurist uit Berlijn, die
Ary Delen in 1913. Foto AMVC-Letterenhuis.
in Antwerpen de functie van censor vervulde. Hij liet toe dat Delen ongestoord brieven en berichten naar Het Handelsblad kon verzenden.Ga naar eind29 Ary Delen speelde een toonaangevende rol in de consacrering van de kunstenaar Rik Wouters. In mei 1914 had hij zich naar aanleiding van de tentoonstelling van Kunst van Heden eens te meer opvallend ten voordele van Wouters uitgesproken. Zijn werk werd door Delen in Onze Kunst op één lijn gezet met dat van Van Gogh, Smits en Ensor. Op sculpturaal vlak mochten Wouters' beelden gerekend worden tot het allerbeste wat de moderne beeldhouwkunst presteerde.Ga naar eind30 Lang kon de kunstenaar niet nagenieten van de bespreking. Kort na het verschijnen ervan, begin juni, ontving Wouters zijn oproepingsbevel om zich als reservist bij zijn compagnie in Luik te vervoegen. Al bij de verdediging van ‘de vurige stede’ geraakte Wouters bij toeval van zijn regiment gescheiden, en werd nadien met de ziekenwagen naar Lier overgebracht. Zijn vrouw Nel (Hélène Duerinckx) trof daar, samen met Delen, haar man in lamentabele toestand aan. De onfortuinlijke kunstenaar vroeg haar naar Nederland te vluchten. In Scheveningen vond zij, nog tijdens de belegering van Antwerpen, samen met de echtgenote van Delen een onderkomen bij de schilder Willem Paerels, die naar zijn vaderland was gereisd maar door het uitbreken van de oorlog werd verrast en genoodzaakt in Scheveningen te blijven.Ga naar eind31 | |
[pagina 6]
| |
Na de val van Antwerpen werd Rik Wouters met zijn legereenheid door de Duitsers ingesloten en trok men zich al vechtend op Nederlands grondgebied terug. Het betreden van Nederlandse bodem betekende echter voor talloze ontredderde Belgische soldaten de gevangenschap. Vanaf half oktober 1914 bevond Wouters zich in een kamp voor krijgsgevangenen in Zeist.Ga naar eind32 De hartelijke, levenslustige en imposante verschijning die vroeger op al zijn vrienden indruk had gemaakt, was nog slechts een schim van zichzelf.Ga naar eind33 De schilder-beeldhouwer onderging opeenvolgende heelkundige ingrepen, maar die konden niet verhinderen dat uiteindelijk de onverbiddelijke diagnose volgde: een kankergezwel aan de kaak. Hij schilderde nog intense doeken, waarbij hij het schrijnende van zijn gezondheidstoestand niet uit de weg ging.Ga naar eind34 Het was duidelijk dat zijn gezondheidsbulletin nog nauwelijks verbetering zou vertonen. Rik Wouters overleed in de nacht van 11 juli 1916, drieëndertig jaar oud, in de kliniek Ziekenverpleging, aan de Prinsengracht in Amsterdam. Ary Delen had via dagbladen het nieuws vernomen. Zijn machteloosheid en ontreddering waren groot: ‘Oh! Jan, die gedachte die me niet loslaat: hem niet meer terugzien, zijn warme stevige handen niet meer voelen, zijn klare blauwe oogen niet meer zien lachen, zijn zilveren stem niet meer hooren!!’Ga naar eind35 Over de gedichten die hij in de oorlogsjaren opnieuw was begonnen te schrijven, nu met het oog op publicatie in de tijdschriften Groot Nederland, De Nieuwe Gids of De Beweging, vroeg Ary Delen de literair meer bedreven Van Nijlen om zijn ongezouten mening.Ga naar eind36 Het ligt voor de hand dat die zich wat ongemakkelijk voelde bij de gebrekkige en stroeve verzen. De vriendschap van Van Nijlen voor Delen oversteeg niettemin elke vorm van esthetische afkeer. Van Nijlen trad zelfs op als pleitbezorger bij zijn vrienden in tijdschriften, zonder de literaire kwaliteiten van de gedichten openlijk te erkennen. Anderzijds gaf hij Delen, zoals hem dat overigens was gevraagd, zijn oprechte mening over de gedichten. Daarbij getroostte hij zich toch nog enige moeite om de schaarse kwaliteiten ervan naar voren te halen. Delen beloofde Van Nijlen de nodige verbeteringen aan te brengen,Ga naar eind37 maar het resultaat bleef desondanks vrij pover. | |
ProblemenMedio 1918 belandde Delen in de Antwerpse gevangenis, nadat hij als tegenstander van de Duitsers was aangewezen. Hij bleef drieëneenhalve maand opgesloten.Ga naar eind38 Tijdens de oorlog had hij zich meer dan eens op glad ijs begeven. Toen België op 21 maart 1917 door gouverneur-generaal Von Bissing op verzoek van de Raad voor Vlaanderen admi-
Handschrift Fragment.
| |
[pagina 7]
| |
nistratief werd gesplitst, had Delen zich een fervent tegenstander getoond en het initiatief genomen tot een petitie tegen Vlaamse zelfstandigheid en daarbij honderdzestig handtekeningen van schrijvers en kunstenaars verzameld.Ga naar eind39 Toen de bevrijding in zicht kwam, voelde Ary Delen de nieuwe ontwikkelingen aan als een persoonlijke triomf, vooral dan over degenen die al die tijd getracht hadden hem in diskrediet te brengen. Jan Denucé was tijdens de laatste maanden van de Duitse bezetting Delens belangrijkste aanklager geweest en had er volgens hem toe bijgedragen dat zijn concurrent in de gevangenis werd opgesloten. Denucé was een van de activisten voor wie Delen geen goed woord over had. Het werd nog erger: na de Eerste Wereldoorlog, toen Delen voor de aanstelling tot conservator werd gepasseerd ten voordele van diezelfde Denucé.Ga naar eind40 | |
Kunst en literaire vriendenAls kunsthistoricus ontvouwde Delen een ongekende en belangrijke activiteit. Hij maakte niet voor niets carrière in het Antwerpse museale leven. Delens productie als kunsthistoricus was stilaan indrukwekkend. Hij publiceerde onder meer studies over zestiende-eeuwse boekillustraties, over Antwerpse drukkers, over de geschiedenis van het poppenspel, over grafische kunsten, een geschiedenis van de Belgische kunst, naast monografieën over Christoffel Plantin, Antoon van Dijck, Jacob Jordaens, Quinten Metsys, Henri Leys, Emile Claus, James Ensor, Henri de Braekeleer, en zijn vrienden Jakob Smits, Rik Wouters, Richard Baseleer en Walter Vaes. Op 2 maart 1933 las Willem Elsschot zijn nieuwe roman Kaas voor in Delens werkkamer in het museum Plantin-Moretus te Antwerpen. Ook Greshoff, Van Nijlen en uitgever Bob van Kampen waren aanwezig.Ga naar eind41 Enkele weken eerder, op 21 januari, had Delen Menno ter Braak leren kennen. Maar in zijn relatie met de Forum-generatie kwam stilaan een kentering. Vooral Elsschot en Greshoff hadden het niet altijd op Delens onvoorspelbaar gedrag begrepen. Toch was het Delen die enkele oude gedichten van Elsschot uit de vergetelheid had gehaald en ze via Van Nijlen aan Greshoff had doorgespeeld. Die liet ze in Forum opnemen.Ga naar eind42 In het midden van de jaren dertig raakte
Ary Delen aan het werk als conservator. Foto AMVC-Letterenhuis.
| |
[pagina 8]
| |
Delen steeds meer geïsoleerd van oude literaire vrienden als Van Nijlen, Elsschot of Greshoff. Oorzaak daarvan was vaak: zijn wispelturigheid. Van Nijlen leed op dat moment aan een oogkwaal en was van nature al erg immobiel, maar met Greshoff lag het anders. Die woonde vanaf 1927 in Brussel, maar was vooral geïnteresseerd in de artiest en de schrijver die Delen niet was. Aan diens vitaliteit lag het anders niet. Waar hij vroeger actief was in tal van letterkundige genootschappen en verenigingen, trok Delen zich gaandeweg uit dat literaire leven terug: ‘Ik heb de pest aan het literatuurtje-spelen van sommige hol-klinkende vaten, die hun peilloze leegheid verbergen onder veel ijdele leuzen en grote woorden zonder zin. En naarmate ik ouder word, verschuil ik mij meer en meer in het genot van wat ik weet “soliede waar” te zijn.’Ga naar eind43 | |
OorlogstragiekDe Tweede Wereldoorlog bracht alweer tragiek in het leven van Ary Delen. Zijn schoonzoon Jan Timmermans (1901-1962) had tijdens de Eerste Wereldoorlog sympathie opgevat voor het activisme en werd hoofdredacteur van het flamingantische studententijdschrift De Goedendag. Hij studeerde rechten, werd advocaat en in 1929 werd hij namens de Frontpartij provincieraadslid en drie jaar later Antwerps gemeenteraadslid. Hij voerde onderhandelingen met het Vlaamsch Nationaal Verbond van Staf de Clercq, om in februari 1935 VNV-gewestleider te worden en, na wat omwegen, VNV-arrondissementsleider. In Volk en Staat uitte hij onomwonden zijn bewondering voor het nationaal-socialisme en deed hij nogal wat antisemitische uitspraken. De collaborateur Timmermans werd in 1941 havenschepen en begin 1944 forceerde hij het ontslag van Antwerps oorlogsburgemeester Leo Delwaide en werd zelf eerst waarnemend, nadien officieel burgemeester van de Scheldestad. Na de oorlog, op 19 september 1945, werd hij ter dood veroordeeld en in 1951 om gezondheidsredenen in voorlopige vrijheid gesteld.Ga naar eind44 Met het lot van Timmermans, ‘dat verwaande kieken’, had Delen weinig medelijden. Wel vroeg hij zich vol vertwijfeling af wat er van zijn dochter en kleinzoon worden moest: ‘Maar die twee die toch niet verantwoordelijk zijn voor wat hij misdeed!’Ga naar eind45 | |
Een gepensioneerd prozaïstEind 1952 verscheen Delens sleutelroman Het donkere huis. Jan van Nijlen typeerde het boek als ‘een amusant pamflet’, maar vond de toon aan het einde ervan nogal bitter. De lectuur voerde hem voor enkele uren terug naar de zorgeloze tijden van voor de Eerste Wereldoorlog. Delen stuurde het eind 1950 in typoscriptvorm naar het Nieuw Vlaams Tijdschrift, maar ‘de ploert Lampo’ weigerde het op te nemen. Ook De Vlaamse Gids zag het belang er niet van in. Redactiesecretaris Jan Schepens vond dat het werk wel kwaliteiten had, maar ook minder geslaagde bladzijden. Delen vroeg uitsluitsel aan Elsschot.Ga naar eind46 Een tiental dagen daarop bezorgde die zijn wat omfloerste mening: ‘Gij hebt in Het Donkere Huis uw doel bereikt door dat sinistere mierennest in volle werking voor de geest te roepen van de lezer.’ Het donkere huis werd niet bepaald een succes. Amper een jaar later - eind 1953 - verscheen al een volgende roman van een ontketende Delen: Niemand ontsnapt aan zijn noodlot, eveneens een soort sleutelroman. Van Nijlen vond het een somber verhaal ‘maar dat ook wel zijn gekke kanten heeft, die soms zeer vermakelijk zijn’. De anachronismen nam hij op de koop toe: ‘Ik kan het mij niet anders voorstellen of de geschiedenis speelt vóór den oorlog van 1914, ofschoon enkele bijzonderheden dit schijnen tegen te spreken. Ik althans kan de personages niet anders zien dan in den tijd toen ik nog in Antwerpen woonde.’Ga naar eind47 Ary Delen had in zijn nieuwe lichting literair proza een uitgesproken aandacht voor de rol van artistieke vrienden. In Niemand ontsnapt aan zijn noodlot werd Jan van Nijlen als Jan de Beucker ten tonele gevoerd: het was een erg doorzichtige vernoeming waarvan Van Nijlen zelf in zijn correspondentie nooit gewag heeft gemaakt. Maar dat de dichter de naam van zijn grootvader kreeg, zal wel geen tijdgenoot ontgaan zijn. Volgens het personage Rik Weemaes - een alter ego van Rik Wouters - was De Beucker ‘de grootste dichter van de jonge generatie’. Lode Baekelmans trad in Delens roman op als Lode Bosteels, ‘een romanschrijver van formaat’.Ga naar eind48 Het cruciale personage Karel Meyvis, een onconventioneel schilder en tekenaar, was op Eugeen van Mieghem gebaseerd.Ga naar eind49 In die figuur van Meyvis, zal Jan Greshoff opmerken, zat de | |
[pagina 9]
| |
schilder ‘die in zijn korte bestaan de onafwendbare tragedie van alle kunstenaars belichaamt’.Ga naar eind50 Zelfs critici die ietwat van op een afstand toekeken, zoals C.J.E. Dinaux, situeerden het boek in de bohèmejaren. Het ‘bastion van de schijn’ moest door middel van kunsten overrompeld worden. Het was, nog steeds volgens Dinaux, een tragi-komisch boek, en een roman die de criticus liet hopen dat Ary Delen, de ‘lastige verstoorder van de gevestigde orde’, spoedig aan zijn memoires zou beginnen.Ga naar eind51 Delen begon metterdaad aan die memoires te schrijven, en liet Greshoff in 1951 het typoscript lezen: ‘Een andere vergelijking dan met een vat buskruit is niet mogelijk! Met een felheid, door de ouderdom opgezweept in plaats van gedempt, ging hij te keer tegen allen die hem gedurende zijn lange leven een pijnlijke doorn in het vlees geweest waren.’Ga naar eind52 Delen bepaalde zelf dat zijn herinneringen pas vijftig jaar na zijn dood openbaar mochten worden gemaakt. | |
Tot besluitAry Delen was flamboyant, wispelturig, lichtgeraakt. Hij had teveel mensen gekwetst en tegen tal van schenen geschopt. De rode draad in zijn levensverhaal blijft evenwel zijn principiële houding en zijn gedreven wil om
Omslag van Niemand ontsnapt aan zijn noodlot (1953).
boven zichzelf uit te stijgen. Delen overleed, 77 jaar oud, op 17 juni 1960 in Antwerpen. De redevoeringen op de begraafplaats Schoonselhof werden uitgesproken door burgemeester Lode Craeybeckx en door Jan Broeckx, een van Delens vroegere medewerkers. Op enkele herdenkingsartikelen na, onder meer van Jan Greshoff, verdween Delen in de vergetelheid. |
|