Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 21
(2003)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
George SliekerWanneer Hildebrand in het Camera Obscura-opstel ‘De Familie Stastok’ bij zijn oom en tante aankomt, wordt hij ontvangen ‘in een achterkamer met een hoog licht’. Oom is enigszins verbitterd dat neef op een donderdag is gekomen, ‘als wanneer de voorkamer gedaan werd’, zodat hij nu genoodzaakt is hem achter te ontvangen. Er ontspint zich een hele discussie waarbij oom zijn ongenoegen over achterkamers uitspreekt en aangeeft dat hij er niet van houdt. Overigens, aldus Hildebrand ‘een redewisseling die op de goelijkste en vriendelijkste wijze gevoerd werd’. Menig lezer zal zich hebben afgevraagd wat ooms redenen geweest kunnen zijn om niet van een achterkamer met een hoog licht te houden. De beschrijving van het huis, die Beets geeft, kan wellicht veel verklaren.
Eerder in het hoofdstuk ‘De Ontvangst’ beschrijft Beets het huis van zijn oom als volgt: ‘Het had een trapgevel en de bovenste verdieping was met kruiskozijnen in het lood. Het had slechts één zijkamer, met twee schuiframen met middelsoort ruiten, versierd door groene gazen gordijntjes op breede koperen roeden.’ Duidelijk is dat het huis uit de zeventiende eeuw stamt, de tijd immers dat de trapgevel in de Nederlandse woningbouw zijn glorietijd beleefde. Dit geveltype wordt in Nederland nog veel aangetroffen en vooral in het westen van ons land zijn er overal rijk versierde voorbeelden aan te wijzen. Ook de ramen van de bovenverdieping, met glas in lood, wijzen op een zeventiende-eeuwse oorsprong. Pas zo'n honderd jaar later, in het begin van de achttiende eeuw, was de techniek zo ver ontwikkeld dat glas in grotere oppervlaktes vervaardigd kon worden. Toen ontstond het raamtype van de voorkamer dat Beets beschrijft | |
[pagina 18]
| |
Het huis van de familie Stastok. Tekening door F. Carl Sierig uit de tiende druk van de Camera Obscura (1878).
en dat afkomstig was uit Engeland, de zogenaamde ‘sashwindows’, een type schuifraam dat wij in diverse vormen nog steeds kennen. Ongetwijfeld zal deze modernisering van het oude huis het werk zijn geweest van oom Stastoks grootvader of vader. Daarbij was uiteraard de voorkamer, als belangrijkste vertrek van het huis aan de straatkant gelegen, als eerste aan de beurt en maakten de oude ramen plaats voor de toen hoogst moderne ‘schuiframen met middelsoort ruiten’. Het interieur van de voorkamer zal vermoedelijk toen eveneens zijn gemoderniseerd. Dat betekende in de achttiende eeuw stoffen wandbespanning of behangselschilderingen en een witgestuct plafond dat de zeventiende-eeuwse balklagen aan het oog onttrok. Oom was minder vernieuwingsgezind; zijn enige bijdrage was de ‘vernieuwerwetsching’ van de behangselschilderingen in de tuinkamer, overigens een naar onze maatstaven tamelijk barbaarse ingreep. Voor het overige was hij tevreden met pijpjes roken, zijn courant en zijn borreltje bij ‘de wagen van tweeën’ en werd zo het spreekwoordelijke voorbeeld van de negentiende-eeuwse gezapigheid. Wanneer neef Pieter thuis is gekomen en men gevieren achter zit, komt het gesprek ook op ‘het goudleren behangsel in de kamer’, waarvoor ‘de muilenmakers te Waalwijk [...] grote sommen zouden hebben willen geven’. Goudleren wandbekleding was een zeventiende-eeuwse vinding waarbij het leer, veelal voorzien van reliëfs en bladgoud of -zilver op een regelwerk tegen de wanden werd gespannen. In de loop van de achttiende eeuw verdween het om plaats te maken voor stoffen bespanningen of behangselschilderingen, die op hun beurt vervangen werden door gedrukt papieren behang. Ongetwijfeld zal de achterkamer voor de Stastoks van minder (representatief) belang zijn geweest dan de voorkamer en dat is wellicht de reden dat dit vertrek ontsnapt is aan de achttiende-eeuwse moderniseringswoede. Zo bleef de achterkamer met het hoge licht in zijn oude toestand. Op diverse plaatsen in Nederland zijn nog voorbeelden van een dergelijke wandbekleding te vinden.Ga naar eind1 Wie zo'n ruimte wel eens heeft betreden, kent ook meteen de handicap van zo'n vertrek: de zware donkerlederen wandbekleding geeft een sombere indruk. Deze wordt in dit geval nog eens versterkt door het ‘hoge licht’. Ik vermoed dat dit een raam was boven ooghoogteGa naar eind2 hetgeen weer samenhangt met de wat merkwaardige plattegrond van oom Stastoks huis. In het hoofdstuk waarin Keesje zijn relaas doet, beschrijft Beets hoe achter ‘de achterkamer met het hoge licht, die om het huis van de buurman heensprong’, de keuken lag. Wellicht was deze keuken in een latere periode aangebouwd, waardoor het oorspronkelijk raam plaats moest maken voor het ‘hoge licht’. Het zijn dan ook wellicht het ouderwetse, sombere karakter van de kamer en de ongelukkige lichtval die ooms ongenoegen verklaren: hij kon neef niet ontvangen in het meest representatieve vertrek van het huis, maar was genoodzaakt dit te doen in een naar zijn zin ouderwetse en donkere kamer, waar hij zich, meer nog dan op andere donderdagen, verjaagd zal hebben gevoeld uit zijn favoriete vertrek, vanwaar hij onbelemmerd zicht had op het voorbijkomen van de ‘wagen van tweeën’, zodat die dag Keesje hem daar attent op moest maken. Ongetwijfeld was er in de voorkamer ook een fraai uurwerk, onontbeerlijk voor ‘lieden van de klok’. |