Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 20
(2002)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Arianne Baggerman en Rudolf DekkerDe waardering voor staatslieden uit het verleden is in de Nederlandse geschiedschirijving nogal eens aan schommelingen onderhevig. Dat geldt echter niet voor de achttiende-eeuwse patriotse voorman en eerste president van de Nationale Vergadering Pieter Paulus (1753-1796).Ga naar eind1
Tijdens zijn leven was hij, zoals vrijwel elke staatsman, niet onomstreden, maar na zijn overlijden heeft hij onder historici doorgaans een welwillende pers gehad, als er althans over hem werd geschreven. Het zou onder meer aan zijn invloed te danken zijn geweest dat de Bataafse revolutie een ‘fluwelen’ machtsovername was. Dankzij Paulus' voortijdige overlijden kon zijn naam met harmonie geassocieerd blijven. Hij stierf immers nog voordat het politieke geharrewar losbarstte dat op deze omwenteling volgde. Ook door zijn tijdgenoten werd hij geroemd, niet alleen vanwege zijn diplomatieke gaven maar ook vanwege zijn intelligentie en zijn scherpe inzicht in politiek en geschiedenis. Dat de zoon van een brouwer uit het stadje Axel in Zeeuws-Vlaanderen zich wist op te werken tot de hoogste functie in Nederland mag op zichzelf al naar achttiende-eeuwse normen als een revolutionaire carrière worden beschouwd. Paulus' capaciteiten manifesteerden zich reeds op jonge leeftijd. Zo was hij al op zevenjarige leeftijd zeer bedreven in lezen, schrijven en rekenen. Na een opleiding aan zowel de Franse als de Latijnse school belandde hij op zijn zeventiende jaar in Utrecht om rechten te studeren. Op achttienjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste verhandeling, een beschouwing over de vraag of graaf Floris V terecht vermoord was. Deze verhandeling werd vanwege de hoge kwaliteit door het Zeeuwsch genootschap gepubliceerd, nadat ze eerst door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde was afgewezen. Twee jaar nadien volgde een omvangrijker werk over Het nut der stadhouderlyke regering, waarin Paulus een gematigde positie innam tussen de aanhangers van Oranje en de Staatsgezinden. In 1775, het jaar waarin hij als lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werd toegelaten, legde hij de laatste hand aan een dissertatie over de leenroerigheid van de Zeeuwse eilanden aan Vlaanderen. In weerwil van zijn eigen twijfels over zijn verdediging hiervan in het Latijn - ‘ik versta Cicero wel, maar kan hem niet nadoen’ - overleefde hij ook de hieraan verbonden promotieplechtigheid aan de Leidse universiteit. Vrijwel tegelijkertijd publiceerde hij het eerste deel van een vierdelig standaardwerk over de ‘grondwet’ van de Republiek, Verklaring der Unie van Utrecht. Het was een belangrijke bijdrage aan de staatsrechtelijke discussie, onder meer omdat Paulus een vergelijking trok met de Amerikaanse ‘Articles of Confederation’. Paulus' politieke stellingname radicaliseerde met de jaren van gematigd tot uitgesproken patriottisch. In 1776 ontmoette hij Joan Derk van der Capellen tot den Poll, van wie hij zeer onder de indruk was, al vond hij de radicale edelman, soms ‘al te doldriftig’.Ga naar eind2 Die indruk zag hij in 1781 bevestigd toen Van der Capellen met zijn Aan het volk van Nederland het manifest van de revolutionaire patriotten publiceerde. In dat zelfde jaar trouwde Paulus met een dochter uit een zeer gefortuneerd Delfts regentengeslacht, Françoise Vockestaert. Als advocaat-fiscaal van de Admiraliteit van de Maze kreeg Paulus zijn eerste belangrijke publieke functie. Maar omdat hij inmiddels politiek onverkort aan de zijde van de patriotten stond, was hij ook een van degenen die na de mislukte revolutie van 1787 uit zijn ambt werd gezet. Paulus zag zich niet genoodzaakt uit te wijken en kon zich weer aan het schrijven zetten, in 1793 verscheen zijn Verhandeling over de vrage: In welke zin kunnen de menschen gezegd worden gelijk te zijn? Het betrof een theoretische kwestie, die na de Amerikaanse Vrijheidsoorlog en de Franse Revolutie ook praktische consequenties had gekregen. Pieter Paulus had zijn vooruitstrevende politieke | |
[pagina 35]
| |
standpunten zo geformuleerd dat ze nog net door de beugel konden. Maar hij balanceerde op het randje van wat was toegestaan. Toen de hoofdofficier van Amsterdam in mei 1794 onderzoek verrichtte in revolutie-gezinde kringen, constateerde hij dat het werk van Paulus er druk gelezen werd.Ga naar eind3 Zijn ontslag gaf Pieter Paulus in 1788 ook alle tijd om met zijn zwager Lambert van Eck, eveneens een jurist, op reis te gaan om de uitgeweken patriotten in Parijs te bezoeken en met Franse bewindslieden te overleggen over de toekomst van de Republiek, en te peilen of zij steun zouden geven aan de hernieuwde poging tot een patriotse machtsgreep. Al spoedig bleek dat de Fransen steeds minder aandacht voor de Hollandse problemen konden opbrengen. Ze werden allengs door geheel andere beslommeringen in beslag genomen. Deze besognes, waarvan we in het reisverslag van Lambert van Eck af en toe een glimp kunnen opvangen, waren de voorbode van een geheel andere omwenteling dan die Paulus met zijn reis wilde stimuleren. Nog geen jaar nadat Paulus naar Holland was teruggekeerd, brak de Franse revolutie uit. Op wat langere termijn bleek de reis alsnog een goede politieke investering. Toen in de zomer van 1794 de Franse legers zonder veel weerstand te ondervinden de Republiek waren binnengevallen en nadat stadhouder Willem V op een vissersboot richting Engeland was vertrokken, konden de Fransen en Nederlanders het over één kwestie in ieder geval snel eens worden: Pieter Paulus was de aangewezen persoon om de leiding van het land op zich te nemen. Nog geen drie weken nadat Paulus als voorzitter van de Nationale Vergadering was geïnstalleerd, overleed hij aan een longontsteking. Dit leidde tot rouw onder de 149 overige volksvertegenwoordigers en andere Nederlanders die de nieuwe koers aanhingen. Ook in Frankrijk treurde men over het wegvallen van deze verzoenende politicus met voldoende gezag om zowel de radicale als de gematigde groeperingen onder de Bataafse revolutionairen bijeen te houden. Het tijdstip van Paulus' overlijden, vrijwel onmiddellijk nadat hij aan de macht was gekomen, gaf hier voeding aan geruchten dat hij door een radicale groepering ter orangistische of ter patriottische zijde was vergiftigd. Dit gerucht zegt vermoedelijk meer over de paranoia die de Fransen sinds de terreur van Robespierre hadden ontwikkeld dan over de ware doodsoorzaak van Pieter Paulus. Een aantal lezers van het negentiende-eeuwse tijdschrift De Navorscher boog zich jaren later over het vraagstuk maar kwam niet verder dan de conclusie dat, als Paulus zou zijn vergiftigd, het vergif wel erg langzaam had gewerkt, omdat hij al op 6 maart 1796 te ziek was om de Nationale Vergadering te kunnen bijwonen maar pas elf dagen later overleed.Ga naar eind4 De diagnose van de Dordtse predikant en
Pieter Paulus in het album amicorum van Lambert van Eck. Rijksarchief in Gelderland, Familie-archief Van Eck, inv.nr. 51.
| |
[pagina 36]
| |
medelid van de Nationale Vergadering Paulus Bosveld was ongetwijfeld adequater. In een brief van 13 maart 1796 aan zijn vriend Cornelis de Gijzelaar besteedt hij uitvoerig aandacht aan Paulus' conditie en de oorzaak van zijn ziekte, een egalitair onderdeel van het ritueel dat volgde op Paulus' installatie als voorzitter: Paulus ligt nog hard ziek, en is zeer gevaarlijk geweest aan een zinking-koorts. Den 1 maart, dag der installatie van de Nationale Vergadering woei de wind uit den Noord-Oosten met volle kaken. Hij was President, en wierd in statie thuis gebragt, door de meeste leden. Proper gekleed, met de driekleurige escharpe gedecoreerd, ging hij blootshoofds, tusschen twee reyen militairen van den grooten trap van 't gewezen stadhouderlijk quartier, in het Nationaal Hotel, over het Binnen- en Buitenhof door de Gevangenpoort. Daar zetten wij (ik ging naast hem) onzen hoed wel op; maar het groeten en blootshoofds gaan hield niet op, langs de Vijverberg, Korte Vijverberg en zoo naar 't logement van Rotterdam. Voor mij was ik weinig bevreesd, als aan koude gewoon. Dat dat het hem op zou breken was wel te voorzien.Ga naar eind5 Paulus' bijdrage aan de Nederlandse politiek is door historici weliswaar zelden anders dan positief gewaardeerd, hij kreeg van hen echter niet de aandacht die tijdgenoten als Schimmelpenninck of Van Hogendorp ten deel viel. Potentiële biografen werden mogelijk afgeschrikt door een verhaal met een zo ontijdig einde, over een politicus die in de bloei van zijn leven overleed, nog voor hij de kans had gekregen zijn politieke ideeën in praktijk te brengen. Daar komt nog bij dat er geen persoonlijk archief van Paulus bewaard is gebleven. En als dat al zou opduiken, zou het weinig substantieels bevatten, want tijdens de Restauratie van 1787 heeft Paulus naar het schijnt eigenhandig de meeste papieren vernietigd.Ga naar eind6 De eerste serieuze biografie, door P.H. Suringar, bracht het niet verder dan het eerste deel, waarin alleen de eerste dertig jaar van Paulus' leven besproken worden. Meer recent zijn een beknopt overzicht van L. de Gou, en enkele verspreide artikelen en voordrachten van verschillende auteurs waarin een of meer van zijn politieke idealen worden belicht.Ga naar eind7 Zo publiceerde Ernestine van der Wall over Paulus' ideeën over mensenrechten die door hem van een christelijke fundering werden voorzien.Ga naar eind8 In andere publicaties komt hij zijdelings aan de orde, vanwege zijn vooruitstrevende ideeën over de afschaffing van de slavernij die hij op grond van het gelijkheidsbeginsel veroordeeltGa naar eind9 of zijn ‘beslissende rol’ in de totstandkoming van de in 1795 door hem voorgelezen Verklaring van de rechten van de Mens en van de Burger.Ga naar eind10 Het wachten is nog steeds op een volwaardige biografie waarin niet alleen het gedachtegoed van deze politicus ruimte krijgt maar hij ook van vlees en bloed wordt voorzien. In de hiernavolgende bijdrage wordt hierop naar aanleiding van enkele vondsten in het familiearchief Van Eck alvast een voorschot genomen. Het verslag dat zijn zwager Lambert van Eck schreef tijdens zijn samen met Paulus ondernomen reis naar Parijs in 1788 belicht een nog onbekende episode uit Paulus' politieke carrière.Ga naar eind11 Het dagboek van Otto van Eck, oudste zoon van Lambert van Eck en oogappel van zijn oom Pieter Paulus, en enkele brieven van Paulus' echtgenote aan Otto, maken het mogelijk Paulus van een andere, meer persoonlijke, kant te leren kennen.Ga naar eind12 | |
Parijs aan de vooravond van de RevolutieLambert van Eck heeft in het voorjaar en de zomer van 1788 uitvoerig verslag gedaan van de reis die hij met Pieter Paulus maakte via Antwerpen en Brussel naar Parijs. Onderweg peilden ze de stemming onder de talloze uitgeweken patriotten. Het hoofddoel van de reis had echter een meer subversief karakter. In Parijs werd een groot aantal Franse bestuurders en opinion leaders bezocht om de mogelijkheid af te tasten met Franse steun een patriotse contrarevolutie in de Republiek der Vereenigde Nederlanden te plegen. Uit de aard van de activiteiten die Van Eck en Paulus in Parijs ontplooiden, wordt duidelijk dat beide heren alhier elk een eigen rol vervulden. Van Eck verkende, gewapend met reisgids en plattegrond, Parijs met zijn talloze bezienswaardigheden, terwijl Paulus zich van gesprek naar gesprek spoedde. De serieuze diplomatie was het terrein van Paulus die zijn zwager als steun en metgezel maar niet als deelgenoot aan zijn geheime missie had meegenomen. Veel van de ge- | |
[pagina 37]
| |
sprekken die Paulus voerde met hooggeplaatste Franse politici vonden plaats onder vier ogen, waardoor de inhoud van de gesprekken zich aan onze waarneming onttrekt. Hierdoor weten we wel dat Paulus tijdens zijn verblijf liefst 21 keer met de graaf van Montmorin, minister van Buitenlandse Zaken overleg pleegde, acht keer met de minister van Marine confereerde en evenzovele keren met de eerste minister De Brienne sprak, maar we kunnen slechts gissen naar de inhoud van het besprokene. Wanneer Paulus zijn reisgezel in vertrouwen neemt, blijft hij discreet en laat hij niet meer los dan algemeenheden, zoals naar aanleiding van zijn bezoek op 9 juni 1788 aan de graaf van Mercy d'Argenteau, een vooraanstaand politcus. Deze had ‘zig allergunstigst over onze toestand in Holland uitgelaten en was ronduit van gedagten geweest dat de zaken zo niet blijven konden, [...] latende zig voorts over het Huis van Oranje gansch ongunstig uit in de conversatie van hetzelve, als een eeuwigdurend struikelblok voor het ware interest van de Republicq aanmerkende’. Dat Lambert van Eck probeerde uit andere bronnen zijn informatietekort aan te vullen, blijkt uit een Engels krantenknipsel dat hij bij het verslag heeft gevoegd. Daarin wordt bericht dat de Engelse regering zich grote zorgen maakte over lopend geheim overleg in Parijs. Het bericht is vaag, maar kennelijk meende Van Eck dat het aan Paulus' missie refereerde. Door het troebele kijkglas van Lambert van Eck valt wel de algemene teneur van de door Paulus gevoerde gesprekken waar te nemen. De Franse regering betreurde inmiddels haar afzijdigheid ten tijde van de Pruisische inval in de Republiek. En die houding werd alom gedeeld, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de gemoedstoestand waaraan de inmiddels uitgerangeerde diplomaat Verac onderhevig was tijdens zijn bezoek aan Paulus. Deze voormalig gezant in Den Haag was ‘zeer aangedaan over den keer van zaken, bij welke hij zeide dat hij ook niet weinig gesouffreerd had’. Hij beweerde drie maanden lang zelfs alle gezelschap te hebben gemeden. Hoezeer de ontwikkelingen in Nederland de Fransen bezighielden blijkt ook uit het feit dat een van de grote opinion leaders van dat moment, de graaf Mirabeau, een heel boek aan de kwestie wijdde, Aux Bataves, sur le stadhouderat. Juist twee maanden voordat Paulus en Van Eck in Parijs arriveerden, op 1 april 1788, had hij het manuscript afgesloten met een oproep aan het Nederlandse volk om in opstand tegen hun stadhouder te komen. In de literatuurlijst noemde hij Paulus' studie over de Unie van Utrecht een ‘ouvrage distinguée’ met de toevoeging dat de auteur door de ‘revolutie’ uit zijn ambt was gezet.Ga naar eind13 Van alle Franse gesprekspartners maakte de markies De Lafayette op Lambert van Eck de meeste indruk: ‘Lafayette beviel ons boven verwagting, is jong, dog bij uitstek zedig en bedaard, zowel in zijn stem en figuur, als de duidelijkheid en bon sens, waarmede hij spreekt, praevenieren natuurlijk voor hem als groot man.’ De markies was, inderdaad, mede door zijn rol tijdens de Amerikaanse Vrijheidsoorlog waarin hij had meegevochten, uitgegroeid tot een internationale held. Hij was voor Lambert van Eck en Pieter Paulus een boeiende gesprekspartner, zeker wanneer hij uit eigen ervaring spannende verhalen vertelde over de oorlog in Amerika, zoals over de bacteriologische oorlogsvoering van de Engelsen, die het pokkenvirus, door slaven te besmetten, verspreidden onder hun tegenstanders. Tussen de twee Hollanders en de Fransman groeide al snel wederzijdse waardering en vriendschap. Ze ontmoetten Lafayette in het bestek van slechts enkele weken niet minder dan 26 keer. Tussen de bladzijden van het reisverslag bevindt zich nog een briefje van Lafayette waarin hij Paulus en Van Eck bij zich thuis uitnodigt.Ga naar eind14 Al tijdens het eerste bezoek verklaarde Lafayette zeer betrokken te zijn bij de Hollandse zaak en betuigde hij ‘te verlangen de
Gravure door R. Vinkeles en D. Vrijdag, 1796.
| |
[pagina 38]
| |
natie van dienst te kunnen zijn’. Dat zal hij zeker gemeend hebben. In 1785 was hij in Holland op bezoek geweest, kort voordat de politieke crisis in een stroomversnelling raakte. Lafayette schreef regelmatig over de situatie in de Republiek in zijn brieven aan George Washington, met wie hij goed bevriend was, en wiens borstbeeld Van Eck in zijn werkkamer op een kastje zag staan. Ook over zijn contacten met Hollandse refugiés berichtte hij in zijn brieven aan Washington: ‘I have many opportunities to see the refugees from Holland, many of whom had wished to entrust their military affairs to one who had been educated at General Washington's Head Quarters.’Ga naar eind15 Met deze laatste profielschets doelde Lafayette uiteraard op zichzelf.Ga naar eind16 Het is niet onwaarschijnlijk dat Pieter Paulus een van de patriotten was aan wie Lafayette in deze brief refereerde. Tijdens de eerste gesprekken gaven Paulus en Van Eck informatie aan Lafayette over de Nederlandse wederwaardigheden, maar door de spectaculaire ontwikkelingen in Frankrijk verschoof het onderwerp al heel snel van een eventuele toekomstige revolutie in Nederland naar de Franse situatie van dat moment en was het Lafayette die op zijn beurt tekst en uitleg moest geven. Het was ook Lafayette die hun, op de dag van hun afscheid op 2 augustus 1788, het sensationele nieuws mededeelde dat de Etats-Generaux voor het eerst sinds twee eeuwen weer bijeen zou worden geroepen. Lafayette had daaraan het zijne bijgedragen: ‘In een jaar tijds had men het nu zover gebragt daar in de Assemblee des Notables, toen hij de eerste motie maakte voor die vergadering, men hem voor dwaas hield.’ Lafayette was kennelijk trots op zijn aandeel in het op gang brengen van de revolutie. Dat de bevolking via deze tot leven gewekte instelling een stem zou krijgen werd met grote verwachtingen tegemoet gezien, ook al was de structuur van deze massale bijeenkomst archaïsch en standsgewijs. Het was voor alle betrokkenen duidelijk dat Frankrijk hiermee op het punt stond een nieuwe weg in te slaan. Dat deze weg ook een enkele reis guillotine zou betekenen voor een aantal in 1788 nog zo ijverige hervormingsgezinden - onder wie de toen nog almachtige Lodewijk XVI en enkele gesprekspartners van Pieter Paulus - moet op dat moment onvoorstelbaar zijn geweest. Zeker voor Pieter Paulus en Lambert van Eck die tijdens hun bezoek alles in het werk stelden om tot hofkringen door te dringen. Een gesprek met de koning zelf, die immers uiteindelijk het beleid bepaalde, was slechts weinigen gegeven, ook de twee Hollanders niet. Lambert van Eck liet zich echter de kans niet ontgaan hem tijdens een bezoek in Versailles in levenden lijve te aanschouwen: niet als gesprekspartner maar als toeristische attractie. Lodewijk XVI nuttigde zijn maaltijden veelal in het openbaar, waarbij toeschouwers tot op geringe afstand werden toegelaten. Aan het begin van hun bezoek aan Parijs, op een dag dat Paulus weer allerlei besprekingen voerde met mindere goden, begaf Lambert van Eck zich naar het kasteel La Muette in het Bois de Boulogne om met veel andere toeschouwers te kijken naar een diner van de koning. In het gezelschap zag hij op veilige afstand enkele bekenden, zoals de graaf van Montmorin, ditmaal in vol ornaat en behangen met medailles en eretekens. ‘We namen de koning van alle kanten terdeeg op, hij was vrolijk, gul en spraakzaam tegen een dame, die naast hem zat, at en dronk veel met appetijt, en zag er goed en genoeglijk uit.’ Kortom, het geheel bood een vertrouwenwekkende indruk in de ogen van iemand die meende dat van deze vorst de bevrijding van Nederland zou moeten komen. Dat de aandacht voor de Hollandse problemen verslapte naarmate de Franse binnenlandse problemen groter werden, bleek niet alleen tijdens de gesprekken met Lafayette. Slechts af en toe kwamen Paulus en Van Eck iemand tegen die het nog kon opbrengen mee te denken over een revolutie in de Republiek, zoals een zekere meneer Français. Deze man liet zich ‘nogal vif’ uit over de Hollandse kwestie, ‘en kon zig niet begrijpen dat er onder de Patriotten geen Brutussen gevonden wierdden die het Huis van Oranje als de eeuwigdurende oorzaak van 't bederf van ons land met tak en wortel uitroeiden’. Het advies van deze Français kwam er botweg op neer om Prins Willem V om zeep te helpen, zoals Brutus in het klassieke Rome Julius Caesar had vermoord vanwege zijn dictatoriale neigingen. Anders dan tegenwoordig was Brutus in de dagen van de patriotten nog een held in het historisch pantheon. Tirannocide kon legitiem zijn als uiterste redmiddel, zoals Paulus had geconcludeerd in zijn eerste publicatie, zijn verhandeling over de moord op graaf Floris V. Desondanks zal het hem als | |
[pagina 39]
| |
gematigd en vredelievend mens een paar jaar later niet onwelkom zijn geweest dat stadhouder Willem V met stille trom naar Engeland uitweek, waarmee dit probleem zonder bloedvergieten werd opgelost. | |
‘Geen partij egaal’: Otto van Eck en oom PaulusLambert van Eck en Pieter Paulus kenden elkaar nog uit de tijd dat ze zich na hun rechtenstudie als advocaat hadden gevestigd in Den Haag. Dat blijkt onder andere uit de kernachtige bijdrage van Pieter aan het liber amicorum van Lambert van Eck op 12 januari 1778: ‘De ware vriendschap te willen omschrijven agt ik geheel ondoenlijk en onnoodig - ook is er reeds zeer veel over geschreven. Zij is zoodanig als ze tusschen ons plaats heeft. Wij ondervinden dezelve, maar kunnen ze niet ukdrukken.’Ga naar eind17 De twee hecht bevriende collega's werden elkaars zwagers nadat zij met twee zussen in het huwelijk traden. Lambert van Eck huwde in 1778 met Charlotte Amélie Vockestaert, drie jaar later huwde Pieter met haar zuster Françoise Henriëtte. Lambert en Charlotte kregen in 1780 hun eerste kind, een zoon, Otto. Pieter en Françoise kregen twee jaar later eveneens een zoon, Josias, die echter kort na de geboorte overleed.Ga naar eind18 Hierna bleef dit huwelijk kinderloos. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat zich een bijzondere relatie ontwikkelde tussen Otto en zijn oom en tante. Dat blijkt duidelijk uit een groot aantal passages in het dagboek dat Otto vanaf zijn tiende jaar bijhield, van 1791 tot 1797. In ruim 1500 pagina's legde Otto zijn dagelijks leven vast. Oom Pieter Paulus en tante Françoise Vockestaert zijn de eerste namen die Otto in zijn dagboek noemt, op 5 mei 1791, wanneer ze arriveren op het landgoed de Ruit buiten Delft, waar de familie Van Eck 's zomers verbleef: ‘Met blijdschap heb ik ze verwelkomd.’ Het zijn ook de twee personen, die Otto, afgezien van zijn ouders, het meest noemt in zijn dagboek. Otto ging regelmatig op bezoek bij zijn oom en tante in Rotterdam. Omgekeerd kwamen zij ook vaak logeren op de Ruit. Otto klaagde eens dat ze al in geen zes weken waren langs geweest, wat een goede indicatie geeft van de hoge frequentie van deze logeerpartijen waarnaar Otto al weken van te voren reikhalzend uitkeek: ‘Ik heb met blijdschap gehoort dat zij over drie weeken bij ons komen logeeren.’Ga naar eind19 Het afscheid, daarentegen, was altijd weer moeilijk: ‘Deeze middag is oom en tante Paulus weder naer Rotterdam vertrokken. Het speet ons allen zeer en ik konde op het ogenblik van hun vertrek mijn tranen niet inhouden, zo bedroeft was ik, dog mama zeide mij dat het wel goed was dat ik zoveel belang in oom en tante's tegenwoordigheid stelde, dat ik bedroeft was wanneer zij heen gingen, maer dat er van al de genoegens welke men op deez' aarde geniet, geen een is welke bestendig bij ons blijft. Dat het dus onverstandig zoude zijn wanneer ik mij met het denkbeeld van hun vertrek zozeer ging kwellen, dat ik tot mijn bezigheden nu buiten staet zoude zijn. Ik ging dan mama's raed volgen en zogt mij te verzetten tot mijn werk, maer egter kan ik niet nalaeten te bekennen dat ik dezen avond het gansch niet plaisirig gevonden heb.’Ga naar eind20 Ook bij het einde van een logeerpartij in Rotterdam vloeiden er tranen. De vreugde van Otto over zijn thuiskomst na een vakantie van drie weken bij zijn oom en tante wordt geheel overschaduwd door zijn gemis: ‘In 't eerst was ik er zeer bedroefd omdat ik oom en tante Paulus verlaeten moest.’Ga naar eind21 Otto's dagboek geeft niet alleen informatie over de intensiteit van de band met oom en tante Paulus maar eveneens over de inhoud van hun bezigheden. Blijkbaar had Pieter Paulus ook minder serieuze kanten. Hij is de enige in Otto's dagboek figurerende volwassene die kan worden betrapt op ‘ravotten’ of het maken van ‘gekheid’ met het ventje. Het is ook oom Paulus die zijn neefje verrast met een uitzonderlijk cadeau: een ‘hand-drukkerijtje’. Hij geeft dit presentje met vooruitziende blik in 1794, aan de vooravond van de Bataafse revolutie.Ga naar eind22 Otto krijgt hierdoor de gelegenheid zich, nog voordat zijn oom in 1795 de vrijheid van drukpers zal afkondigen, alvast in de technische details te oefenen. Zijn dagboek getuigt van snelle vorderingen: ‘Ten 9 uur ontbeeten hebbende, ging ik mijne zaeken doen tot half 1, wanneer [ik] mij eens ging vermaeken met de eerste proeve te neemen van mijn klein drukkerijtje, 'twelk zeer goed ging. Alleenlijk smeerde ik er altoos te veel of te weinig inkt aen, waerdoor het of kladde of niet af ging.’ Dat Paulus' rol niet beperkt bleef tot die van suikeroom blijkt uit andere fragmenten. | |
[pagina 40]
| |
Het Haagse burgerfeest op 3 maart 1796. Detail van een gravure door J.C. Bendorp, 1797.
Zo werd Otto tijdens een bezoek aan zijn oom en tante door Paulus apart genomen om zijn kennis van het Latijn te toetsen: ‘Daer de tijd hem niet toeliet dit verder te vervolgen, heb ik deeze avond nog een grooter examen ondergaen en oom zeide, dat het nogal redelijk ging, maer dat ik wat attenter zijn moest.’Ga naar eind23 Otto's gebrekkige concentratie een maand later vormde blijkbaar aanleiding dit advies aan te scherpen: ‘door mijn onagtzaemheid in het Latijn heb ik mij eenige verwijten van oom op den hals gehaeld, 't welk ik morgen evenwel hoop te verbeteren’.Ga naar eind24 Paulus droeg eveneens een steentje bij aan Otto's theologische vorming. Tijdens een kerkbezoek van Otto's ouders en tante, was het oom Paulus die de kinderen bezighield met een Verlichte bijbelexegese. Samen met Otto en diens zusje Doortje vergeleek hij een aantal bijbelteksten op stijl en woordgebruik om vervolgens tot de conclusie te komen dat ‘het allerwaerschijnlijkst is dat de evangelist Johannes deselvde is die de drie zendbrieven geschreeven heeft, dewijl de woorden en vermaningen daerin voorkomende bijna eender en in dezelfde stijl geschreven zijn’.Ga naar eind25 Ook wanneer zijn oom niet in levenden lijve aanwezig was, vormde hij door zijn geschriften een bron van inspiratie. Zijn beroemde Verhandeling over de vrage: In welken zin kunnen de menschen gezegd worden gelyk te zyn? uit 1793 werd Otto met de pap- of eigenlijk dessertlepel ingegoten. Dit boek stond onmiddellijk na verschijnen wekenlang op het menu om door Otto tijdens het dessert te worden voorgelezen. Deze lezing werd nog eens in kleinere kring herhaald. In 1794 las Otto het werk met zijn vader voor de tweede keer opdat hij ‘en in Godsdienstige waerheid en in politique zaken gezonde begrippen aanleeren en vroegtijdig zal leeren overwinnen’.Ga naar eind26 De Bataafse revolutie in 1795 was waarschijnlijk aanleiding voor een derde lezing van de Verhandeling. Otto leest hieruit voor tijdens het dessert, maar ook in stilte. Zo trekt hij zich voor dag en dauw terug in het tuinhuis om hier ‘een uurtje te gaen zitten leezen in het boek van oom P. over de gelijkheid en in de Romeinse historie van Rollin. Dit zijn zeer vermaekelijke schriften en het vermaek word vooral vermeerd wanneer men ze leest in de vrije lugt op een schoone zomersche morgen.’ De verhandeling van Paulus was niet bepaald lichte kost voor een zestienjarige. Het traktaat telt niet minder dan 216 bladzijden waarin de belangrijkste politieke theoretici van dat moment - Rousseau, Paine, Seyes, Mackintosh, Burke - de revue passeren. Van hen is Rousseau in Paulus' optiek de belangrijkste denker. Dat blijkt uit het motto - een lang citaat uit Rousseaus traktaat over de ongelijkheid onder mensen - en uit de vele passages die in het boek zelf aan het gedachtegoed van deze auteur zijn gewijd, uit het Discours sur l'inégalité en meer nog het Contrat social. Uit dat ‘voortreffelijke werk’ nam hij veel over, maar op een aantal essentiële punten was hij het oneens met de Franse filosoof.Ga naar eind27 Rousseaus idealisering van de natuurstaat is volgens Paulus irreëel. Datzelfde geldt voor Rousseaus oproep aan de mens alleen zichzelf te gehoorzamen. Een dergelijke grondhouding zou de deur openen naar een totale anarchie. Om dit te voorkomen omschrijft Paulus niet alleen een aantal rechten die voor alle mensen zouden moeten gelden, maar tevens een aantal plichten waaraan iedereen zou moeten voldoen. In sommige van zijn ideeën gaat hij voor Nederlandse begrippen erg ver. Slavernij wordt door Paulus bijvoorbeeld op grond van het gelijkheidsbeginsel principieel verworpen. Minder vergaand zijn zijn opvattingen over vrijheid en gelijkheid voor vrouwen en kinderen. | |
[pagina 41]
| |
Pieter Paulus. Gravure door J. Wijsman.
Vrouwen worden door hem weliswaar in ‘natuurkundig’ en moreel opzicht als gelijkwaardig aan mannen beschouwd maar omdat vrouwen binnen het huwelijk van mannen afhankelijk zijn, kon die gelijkheid zich onmogelijk uitstrekken tot een juridisch en constitutioneel recht.Ga naar eind28 Om dezelfde redenen hadden kinderen een ondergeschikte positie, war in Paulus' visie blijkbaar zo vanzelfsprekend was dat een verdere onderbouwing van deze stellingname in het boek ontbreekt. Dat aan de door zijn oom bepleite vrijheid en gelijkheid een aantal restricties waren verbonden, wist Otto ook uit ervaring. In januari 1793, nog voor Paulus' Verhandeling verscheen, werd hij in een brief door zijn tante Paulus op de vingers getikt omdat hij zich de vrijheid had gepermitteerd zijn wekelijkse brief aan haar en zijn oom te verzuimen met het argument dat zij eerst maar eens zijn laatste twee brieven moesten beantwoorden: Dat gij gaerne een brief van ons ontfangt kan ik wel begrijpen, en dat gij daarom steeds verzogt, en wel bij herhaling dat was zeer gepermitteerd, maar dat gij als eene reden van uw stilzwijgen allegueert dat wij uwe twee brieven nog niet beantwoord hadden, dit mijn lieve kind kan er in 't geheel niet door. Gy begrijpt toch wel dat gij en wij in deze geen partij egaal zijn [...].Ga naar eind29 Deze aanhef gaat vloeiend over in kritiek op Otto's weinig gedetailleerde schrijfstijl - ‘maar mijn lieve Otje waarom zijn uwe brieven niet wat omstandiger’ - en een lijstje van onderwerpen waarover zijn oom en tante graag meer zouden willen vernemen ‘want dit alles interesseert ons van naby’. Meer informatie van zijn kant zou hen bovendien stimuleren in het vervolg eerder terug te schrijven. Tante Paulus trekt alle registers open om haar neefje tot een andere houding te bewegen, waarbij het wormkruid met suiker wordt toegediend. Met een uitvoerige brief aan haar en Pieter Paulus zou hij zijn moeder, die toch al met haar ogen tobde, ontlasten van haar eigen schrijftaak. Otto's zusje Doortje heeft weliswaar eerder een brief van hen gekregen - blijkbaar had Otto ook klachten geuit over deze onrechtvaardigheid - maar dat was alleen omdat ze toen nog in de veronderstelling verkeerden dat hij op korte termijn zou komen logeren. Deze plannen waren helaas doorkruist door het overlijden van een oom, maar ze beloven dat de logeerpartij zo spoedig mogelijk alsnog door zal gaan. Hierop volgen nog wat argumenten waarom het schrijven van brieven voor jongelieden zo nuttig is met weer een aantal vragen die hem moeten prikkelen terug te schrijven. Ten slotte volgt een uitgebreide reactie op de executie van Lodewijk XVI, waarin een voorschot wordt genomen op een van de stellingen in Paulus' later dat jaar te publiceren Verhandeling. De staat moet op zo'n manier worden georganiseerd dat overheden te allen tijde door het volk ter verantwoording kunnen worden geroepen. Erfelijk vorstendom leidt onvermijdelijk tot machtsmisbruik. In de brief van zijn tante Paulus kan Otto hierover al het volgende lezen: Wat kan men weinig staat maken op aardsche luijster, immers behoed die ons nergens voor en wat is het veel verkieslijker in eenen minderen stand geplaatst te zijn en daar zo in te leven dat men van zijn doen en laten behoorlijk verantwoording kan doen [...]. Schuilt hierin al wel een zekere mildheid ten aanzien van absolute vorsten - give a man enough rope and he'll hang himself - het vervolg van deze passage laat op dit punt weinig ruimte voor misverstanden en kan worden beschouwd als een voorafschaduwing van Paulus' visie aan het slot van zijn Verhandeling waarin hij in heftige bewoordingen pleit voor een machtsovername zonder bloed- | |
[pagina 42]
| |
vergieten: ‘mogt dit overal geschieden door bepaling van het algemeen gevoelen; derhalven met eensgezindheid, met opregtheid, met goed overleg, zonder haat, verdenking, partyschap, geweld, noch door andere rampen of onheilen, of ten koste van menschenbloed’. Mogelijk is de executie van Lodewijk XVI de laatste druppel bloed geweest die de emmer bij Pieter Paulus heeft doen overlopen en hem zijn eerdere standpunt over het recht op tirannocide heeft doen herzien. Zijn echtgenote schrijft Otto dat zij beiden zeer geschokt zijn door de executie van de Franse koning. Zij hadden hun hoop op gratie gevestigd: De tijding van deze executie treft ons, en doet ons zeer aan daar wij ons voorgesteld hadden dat men hem gratie zou beweezen hebben, dan neen, hij is maandagavond om 7 uuren onthoofd [...]. Deze passage is eveneens interessant omdat Otto hierin, al is hij dan ‘geen partij egaal’ met zijn oom en tante, door hen wel als serieuze gesprekspartner en vertrouweling wordt aangesproken. Diezelfde mengeling van pedagogische opmerkingen en vertrouwelijkheden is eveneens zichtbaar in een brief van Françoise Paulus aan haar neefje vier jaar later, op 1 maart 1797, wanneer Otto zestien jaar oud is. De brief heeft nu nog maar één afzender, de weduwe Paulus. Pieter Paulus is immers tot groot verdriet van Otto en zijn tante een jaar eerder overleden. Deze brief begint eveneens met wormkruid. Otto wordt van repliek gediend over zijn ongeduld ten aanzien van een nieuw middel tegen zijn hardhorendheid - het uitspuiten van zijn oren: ‘gij beoordeelt of liever veroordeeld de uitkomst reeds, na twee malen: Otje, Otje wat zijt gij ongeduldig’. Na een aantal mededelingen van meer huishoudelijke aard - ‘hier bij gaat een trommeltje met kruydkoeken, waarom de lieve zoete Jan mij verzogt’ - gaat zijn tante ertoe over bij haar zestienjarige neefje haar hart uit te storten over het gemis van haar echtgenoot. Haar verdriet hierover was weer naar boven gekomen door een bezoek van Paulus Bosveld, niet toevallig de dominee die we eerder citeerden vanwege zijn diagnose van de oorzaak van Paulus' voortijdig overlijden: zijn deelname aan de inhuldigingsplechtigheid van de Nationale Vergadering op een gure maartse dag in de open lucht, en dat nog wel - volgens revolutionair protocol - blootshoofds. Tegen deze achtergrond is het niet moeilijk een inschatting te maken van het voornaamste onderwerp van gesprek tijdens de ontmoeting tussen Françoise Paulus en Paulus Bosveld op 28 februari 1797. Françoise schrijft daarover aan haar neefje dat het weerzien met Bosveld in combinatie met het besprokene aanleiding waren geweest voor een slapeloze nacht. Toen zij tot overmaat van ramp de volgende morgen, op 1 maart 1797, was gewekt door het geluid van kanonschoten ter herdenking van de inhuldiging van diezelfde Nationale Vergadering het jaar daarvoor, was haar verdriet moeilijk te stelpen: ‘O lieven Ot wat mis ik, wat mist gij, wat mist het land, en alle die op welke oom betrekking had, niet aan hem, van wie ik met volle overtuiging zeggen kan, dat hij zig opgeofferd heeft voor zijn natuurgenoten, voor hemzelve niets te zwaar oordeelende, als hij de Natie maar gelukkig zag - ach stel u dien brave man tog ten voorbeelde, volg zijn spoor.’ De enige gedachte die Françoise kan opbeuren is de overtuiging dat ‘God niet onbeloond laat die daden welke zo geheel van eigen belang en zuijver verrigt zijn’. Otto's eigen commentaar, dat hij op de dag van zijn ooms overlijden in zijn dagboek noteerde, had eenzelfde strekking - God zou Paulus ‘nu vast voor zijn rusteloos leven, 'twelk hij in een letterlijken zin voor zijn vaderland heeft opgeofferd [...] beloonen’.Ga naar eind30 Deze passage wordt, zoals Otto door zijn tante en oom en door zijn ouders was geleerd, plichtsgetrouw besloten met een leerzame moraal: gedenk te sterven. Zijn brave notitie in combinatie met tante Paulus' oproep een voorbeeld aan zijn oom te nemen, krijgt in het licht van de latere gebeurtenissen een wrange bijsmaak. In maart van het daaropvolgende jaar sterft ook Otto, op zeventienjarige leeftijd, aan een longziekte, waarschijnlijk tuberculose - en wordt naast hem op een begraafplaats buiten Den Haag begraven. Deze nieuwe begraafplaats was met steun van onder anderen Pieter Paulus en Lambert van Eck enkele jaren eerder opgericht vanuit de Verlichte gedachte dat begraven buiten steden hygiënischer was dan in en rond kerken binnen de bebouwde kom. De benaming van deze moderne begraafplaats had niet toepasselijker kunnen zijn: Ter Navolging.Ga naar eind31 |
|