Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 19
(2001)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdJelma HoekstraEen in 1860 door de Maatschappij verworven laatmiddeleeuws handschrift met heiligenlevens bevat onder meer de legende van Cunera van Rhenen. De redactie van dit verhaal in handschrift Ltk 271 is echter opvallend dramatischer gekleurd dan de versies die uit andere bronnen bekend zijn. Is er misschien een verband met de functie die Ltk 271 ooit heeft gehad? | |
Een geur van heiligheidDe legende van Cunera laat zich lezen als een avonturenverhaal. Op een dag besluit hertog Aurelius, zoon van de koning van Orcaniën-land, een pelgrimstocht te maken. In Babylonië valt hij met zijn gevolg in handen van de Saracenen en wordt hij gevangengenomen. De dochter van de sultan van Babylonië, Florencia, bevrijdt hem en gaat met hem mee naar zijn vaderland. Daar wordt zij gedoopt. Als Aurelius op een dag te | |
[pagina 23]
| |
paard langs het huis van een jood komt, vertelt deze aan zijn vrouw dat de hertog een dochter zal krijgen die veel deugdzame werken zal doen. De jodin probeert vervolgens Aurelius te verleiden, opdat zij moeder van dit kind zal worden. Aurelius wijst haar echter af en thuisgekomen blijkt zijn vrouw in blijde verwachting te zijn. Een dochter wordt geboren en ze noemen haar Cunera. In het jaar 337 vat Ursula het plan op een bedevaart naar Rome te maken en ze vraagt haar nicht Cunera mee te gaan. Samen met elfduizend maagdenGa naar eind1 vertrekken ze en bezoeken ze de heilige plaatsen. Op de terugweg worden ze bij Keulen aangevallen door de heidense troepen die de stad belegeren. Cunera overleeft als enige de slachting; ze wordt gered door de koning van de Rijn die haar onder zijn mantel verbergt. Hij neemt haar mee naar zijn hof in Rhenen, waar ze haar geloof vasthoudend blijft belijden. De koning waardeert Cunera's deugdzaamheid en verheft haar boven de rest van zijn gevolg door haar de sleutels van ‘al sinen dingen’ te geven. Daarmee verleent hij haar ‘sleutelmacht’: zeggenschap over het rijk bij afwezigheid van de koning, iets waarover gewoonlijk alleen diens echtgenote beschikte. De koningin krijgt hoogte van de bijzondere belangstelling die haar eega voor Cunera koestert en vertelt enkele leugens teneinde zijn liefde voor Cunera te verminderen. Dit mag echter niet baten en als de koning op een dag uit jagen gaat, wurgenGa naar eind2 de koningin en haar kamermeisje Cunera. Het lichaam begraven ze in een stal. Als de koning terugkomt van de jacht, weigeren zijn paarden de stal in te gaan en al gauw wordt het lichaam van Cunera ontdekt. De koningin wordt dusdanig gemarteld dat ze haar verstand verliest. Drie dagen lang zwerft ze rond op de Grebbeberg en uiteindelijk stort ze hier vanaf en sterft. Het kamermeisje wordt als medeplichtige veroordeeld tot de brandstapel. Jaren later komt Willibrord, op doortocht naar de aartsbisschop van Keulen, in Rhenen terecht. De voornaamsten en wijsten van het stadje komen naar hem toe en vertellen over de wonderen die geschieden op de plaats waar Cunera begraven ligt. Ze vragen Willibrord of hij haar wil ‘verheffen’: een door een bisschop uit te voeren ritueel waarbij iemands gebeente werd opgegraven om op een sacrale plek, bijvoorbeeld onder een altaar, te worden herbegraven. Willibrord wil dat graag doen, maar moet eerst naar Keulen. Hij belooft dat hij Rhenen op zijn terugreis weer aan zal doen om Cunera te verheffen. Willibrord vertrekt naar Keulen en vergeet zijn belofte. Op de terugweg raakt het schip ter hoogte van de Heimenberg, nabij Rhenen, ernstig in de problemen. Een onweer barst los en de bemanning denkt met man en muis te vergaan. Willibrord bidt om Gods genade en herinnert zich zijn belofte. Als hij belooft om Cunera alsnog te verheffen, gaat de storm liggen en kan Willibrord veilig voet aan vaste wal zetten. Bij de opgraving van het lichaam stijgt een zoete geur op. Willibrord legt de dag van Cunera's lijden en dood vast op 28 oktober en de dag van haar verheffing op 12 juni. Tevens verleent hij een aflaat van veertig dagen aan iedereen die naar Rhenen komt om Cunera offergaven te brengen. | |
Dramatisch ingekleurdDe Middelnederlandse Cunera-legende is overgeleverd in maar liefst dertien handschriftenGa naar eind3 en drie drukken. Aangezien een com-
Ltk 271 fol. 194. Foto Universiteitsbibliotheek Leiden.
| |
[pagina 24]
| |
pleet overzicht van de Latijnse traditie tot op heden niet bestaat, is het niet zinvol stellige uitspraken te doen over het Middelnederlandse stemma. Er is echter één redactie die zich duidelijk onderscheidt van de andere, namelijk de legende in handschrift Leiden, UB, Ltk 271. Dit handschrift is vervaardigd in het regularissenklooster St. Gertrudis ofwel Maechdendael te Amsterdam. De eerste 145 bladen zijn beschreven in 1501 door een vrouwelijke kopiist, zoals blijkt uit het colofon op f. 145v: ‘Dit boec is ghescreven ende gheeyndet int jaer ons heren dusent vijf hondert ende een [...] Biddet voer den scrijfster om gods willen een pater noster voer horen arbeyt Of een profundis.’ De tekst op de overige 71 bladen, waaronder de Cuneralegende, is vermoedelijk gelijktijdig en door dezelfde hand neergepend. In het handschrift in octavo-formaat staan heiligenlevens, een samenspraak tussen Augustinus en Adeodatus en Latijnse hymnen met vierlijnige muzieknotatie. Naast de legende van Cunera zijn legenden van Elizabeth, Servatius, Bartholomeus en Aleida opgenomen. Ltk 271 heeft gefungeerd als refterhandschrift: er werd uit voorgelezen tijdens de gezamenlijke maaltijden in de refter.Ga naar eind4 Dit blijkt uit een aantekening op f. 210r: ‘Dit boec hoert tot sinte gheertruden bynnen amstelredam Dit bewaert die mater totter gementen behoef te lesen alst tijt is te reventer.’ Wat maakt de Cunera-legende in handschrift Ltk 271 nu zo bijzonder? Ten opzichte van de redacties in de andere handschriften valt meteen de lengte op. De bewerker van deze versie heeft alle elementen van de legende gebruikt die in de overige versies voorkomen, maar hij of zij heeft het verhaal verrijkt met dramatische inkleuringen. Bovendien heeft de bewerker korte passages tussengevoegd. Zo wordt er bijvoorbeeld verhaald van de zoektocht die de sultan van Babylonië op touw zet nadat zijn dochter Florencia met hertog Aurelius is verdwenen. De sultan is woedend op zijn onderdanen, omdat zij hem niet hebben aangespoord Aurelius meteen te doden in plaats van hem gevangen te nemen. Hij stuurt boden op pad om zijn land te doorzoeken, maar het voortvluchtige paar is het land al uit en wordt niet gevonden. Een voorbeeld van de dramatische inkleuringen die de bewerker veelvuldig toepast, is te vinden in de passage met het zogenaamde broodwonder. Cunera neemt aan het hof van Rhenen de armenzorg op zich. Na de maaltijd ruimt ze het overgebleven brood van tafel en stopt het in haar schort om het naar de armen te brengen. De koningin ziet dit en vertelt aan de koning dat Cunera hun ‘goet’ wegneemt. De koning roept Cunera bij zich: Si ghinc totten coninc blidelic ende hem toegheneycht. Sinte Cunere seide: ‘O edele heer coninc, wat soe begeerdi nu van my ghedaen te hebben? Ic byn bereyt.’ Die coninc stont mit enen ghetoghen bloten swaert. Dese maget Cunere viel op haer knyen voer hem. Die coninc sprac tot Cunere: ‘Wie maect ju soe bout ende soe koen dat ghi mijn sulver ende mijn gout mit hopen aldus wech en draghet by u selven, als my gheseit is?’ In de overige redacties moet Cunera eveneens bij de koning komen, maar staat hij haar niet op te wachten met een getrokken zwaard. Het getrokken zwaard maakt het verhaal voor het publiek levendiger. Net als in de andere redacties wordt er in de legende in handschrift Ltk 271 geraffineerd gespeeld met de voorkennis van het publiek. De bewerker doet er hier echter nog een schepje bovenop. Als de koningin beseft dat ze met leugens niets kan doen aan de liefde die de koning voor Cunera koestert, gaat ze te rade bij haar kamermeisje: Die camerier die sprac: ‘Vrou ic weet goeden raet, verstaet mi wel. Alst alre best te punte coemt, soe sellen wi Cunera worgen mit enen dwael ende wanneer dat wi hebben enen bequamen tijt ende die coninc uut is gaen yaghen mit sijn ghesyn, soe selt ghi die ander die hier sijn ghebleven hieten dat si uut gaen ende als wi dat hof alleen hebben, dan sellen wise onder ons beiden worghen, soe selt ghi vrede hebben. In die stal daer sellen wise bedelven.’ In de andere versies wordt de moord al wel besproken door de koningin en haar kamermeisje, maar niet zo tot in de details. Als dus aangekondigd wordt dat de koning op jacht gaat, weet het publiek al precies wat voor vreselijks Cunera te wachten staat. Als de koning uiteindelijk op jacht is gegaan, controleren de koningin en haar kamermeisje of alle poorten afgesloten zijn | |
[pagina 25]
| |
en er niemand meer is en gaan dan naar Cunera: Sy stieten die camerdoer op daer dese maghet Cunera op was. Sy riepen mit luder stemmen: ‘Waer is dese gokelaerster ende dese tovelaerster die die broden can verwandelen in spaenren?’ Sinte Cunere die hoerde dit gheluut, si stont op van haer ghebet ende si ghinc tot hem ende si neychde hem beyden toe. Doe sprac die coningynne: ‘Wie heeft ju tovery gheleert? Heeftet ju God u geleert? Ghi kersten, hoe sijt ghi aldus stout van ju selven? Ghi ghevet mijn goet bi nacht ende bi daghe, recht oft u waer. Weet ghi wel dat ghi hier ghecomen sijt uut vreemden lande? Wilt ghi ons hier bekeren? Alsoe hoghe sijt ghi in des conincs syn dat hijt alte mael prijst wat ghi doet, daer om sijt di dus in cont. Oec hebt ghi die slotel van myn rijc!’, ende si benamse Sinte Cunere mit groter onweerden. Het controleren van het hof op de aanwezigheid van eventuele pottenkijkers en het afsluiten van de poorten komt in de andere redacties niet voor. Evenmin is de kwade uitval van de koningin tegen Cunera elders opgenomen. De koningin verwerpt Cunera's godsdienst en doet het broodwonder af als tovenarij. God wordt door haar afgeschilderd als een magiër die zijn volgelingen nuttige goocheltrucs bijbrengt en de koningin is bang dat Cunera hen wil bekeren. Vanzelfsprekend uit ze eveneens haar woede over het feit dat Cunera over de sleutelmacht beschikt, terwijl zij daar zelf de aangewezen persoon voor zou zijn. Na enkele mededelingen van de verteller over de onschuld van Cunera, vervolgt de koningin op onheilspellende toon: ‘Ic sel nu sien wat hoer toverye sel baten. Helpt u selven nu of ghi moecht.’ Wederom geeft de koningin haar visie op de voor haar vreemde godsdienst en ze spoort Cunera honend aan daar op te vertrouwen. Voor het christelijke publiek accentueert deze monoloog de slechtheid van de koningin nog eens extra. Ze wordt nog donkerder afgeschilderd dan in de andere teksten het geval is. Wanneer de koning terugkomt van de jacht, wordt de moord op Cunera nog dezelfde dag ontdekt. De koning heeft meteen door dat zijn echtgenote een belangrijke rol in de misdaad heeft gespeeld:
Scène uit het leven van Cunera in een druk uit het begin van de zestiende eeuw, waarvan het enige bekende exemplaar berust in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
Doe die coninc Sinte Cunere aldus sach, soe wredelic ghedoot om haerre duechden wille, die hi soe seer lief had, dat si soe yammerlicken ende soe onghenadeliken verslagen was ende vermoert, sijn lieve vriendynne, ende dat dat scone, suverlike aensichte nu alder swart was van die eerde die op haer lach, soe vant hi ende dochte wel dat die coningynne werc meester hadde gheweest des maghets doot, of dat si een sake haerre doot was. In geen enkele andere redactie is beschreven hoe Cunera er uitziet na de opgraving. Hier wordt expliciet vermeld dat ze zwart is van de aarde die haar heeft bedekt. Deze beschrijving heeft een meelijwekkend effect en benadrukt daardoor nog eens het kwaad dat Cunera is aangedaan. De koningin biecht op dat het kamermeisje haar raadgeefster is geweest en haar ook geholpen heeft bij de moord. De koning geeft zijn ongezouten oordeel (ook dat komt in de overige redacties niet voor): ‘Beide sijt ghi den doot wel waert, want ghi beide ghemoert hebt.’ | |
[pagina 26]
| |
Smeuïg opgedistWaarom zou de bewerker de legende van Cunera zoals wij die vinden in handschrift Ltk 271 zo hebben verlevendigd? Het antwoord op deze vraag is niet gemakkelijk te geven. Zo is niet duidelijk of de bewerker van de legende dezelfde persoon is als degene die Ltk 271 heeft vervaardigd. Het zou ook zo kunnen zijn dat de kopiist een reeds bewerkte Cunera-legende uit een ander (onbekend) handschrift heeft afgeschreven. Nader onderzoek van de overige teksten in Ltk 271 zou moeten uitwijzen of de bewerker van de Cunera-legende en de kopiist van dit handschrift wellicht samenvallen. Als de bewerkingstechniek ook in de andere teksten in het handschrift is gebruikt en er geen oudere versies van deze legenden met deze bewerkingstechniek bestaan, is het aannemelijk dat de kopiist van het handschrift tevens de bewerker is.Ga naar eind5 Aangezien Ltk 271 een refterhandschrift is, zou de bewerking gemaakt zijn met het oog op voorlezing in de refter. Refterlezingen dienden ter stichting van de kloosterlingen, maar konden ook een middel zijn om het gemeenschapsgevoel te versterken, door bijvoorbeeld nadruk te leggen op opvattingen die in het betreffende klooster heersten.Ga naar eind6 In dit verband valt in de bewerking het accentueren van de slechtheid van de koningin op, wat zou kunnen wijzen op bijzondere aandacht voor de rol van het kwaad. Voorzichtigheid is echter geboden; stellige uitspraken kunnen pas gedaan worden als ook de overige teksten die afkomstig zijn uit Maechdendael onder de loep zijn genomen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het benadrukken van de slechtheid van de koningin puur een middel is om het verhaal te verlevendigen, zonder dat daar per se bijzondere aandacht voor het kwaad aan ten grondslag ligt. Waarom de tekst zo verlevendigd werd voor het publiek in de refter, blijft dan echter onduidelijk. Of zouden we mogen concluderen dat de kloosterlingen af en toe best vergast mochten worden op wat smeuïg opgediste teksten, eventueel om de aandacht er goed bij te houden? Als de bewerkingstechniek niet in de andere teksten in het handschriften voorkomt, kan gevoegelijk aangenomen worden dat de kopiist van handschrift Ltk 271 niet de bewerker is. De kopiist heeft de reeds bewerkte legende afgeschreven uit een onbekend (verloren gegaan?) handschrift, waarvan niet duidelijk is in wat voor context het is ontstaan. Aangezien de overige handschriften met Middelnederlandse Cunera-legenden, voor zover bekend, alle afkomstig zijn uit religieuze gemeenschappen,Ga naar eind7 gaat dat voor de legger wellicht ook op. De legger zou daar dan waarschijnlijk net als Ltk 271 gebruikt zijn voor refterlezingen. Voor de enige overgeleverde rijmversie van de Cunera-legende (in handschrift Gent, UB, 1330) heeft Van Buuren geopperd dat het mogelijk om een schooltekst zou gaan.Ga naar eind8 Het handschrift met de legende is op verschillende tijdstippen in de vijftiende eeuw geschreven, maar de herkomst is niet bekend. In een zestiendeeeuwse hand staat als bezitter een school genoemd, dus de berijmde Cunera-legende is toentertijd vermoedelijk gebruikt bij de lessen. Opvallend is dat er ook bij de rijmversie sprake is van een gedramatiseerde bewerking; in deze tekst komt voor het eerst veelvuldig gebruik van de directe rede voor en wordt een gebed van Cunera ingelast.Ga naar eind9 Het zou dus ook heel goed kunnen dat de legende in de legger van Ltk 271 bewerkt was voor een schoolgaand publiek. Wie de bewerker dan ook is geweest en wat voor motieven hij of zij gehad heeft om het verhaal zo grondig aan te pakken, duidelijk is dat de legende in Ltk 271 in elk geval gefungeerd heeft als voorleestekst in de refter. Men kan zich voorstellen dat de toehoorders in de refter geboeid hebben geluisterd naar deze extra spannende versie van de Cunera-legende. |
|