Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 18
(2000)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdJeanne Verbij-SchillingsOnlangs werd op een tentoonstelling in de Leidse Universiteitsbibliotheek een bloemlezing van Franse en Nederlandse gedichten getoond. Het handschrift, dat omstreeks 1800 werd samengesteld, maakt sinds oktober 1998 deel uit van het bezit van de Maatschappij. Het werd verworven bij Ludwig Rosenthal's antiquariaat te Leidschendam. Binnen de collectie van de Maatschappij kreeg het de signatuur Ltk 2237. | |
[pagina 9]
| |
Wat de bloemlezing de lezer te bieden heeft, wordt op het titelblad treffend verwoord in het Franse motto op naam van de filosoof van Sans-Souci, de Pruisische koning Frederik II: Vous y trouverez du Serieux,
Entremélés de badinage,
Des traits un peu facéteux,
Dont la morale au moins est sage.
Wie zich in de bundel verdiept, wordt geconfronteerd met grote woorden als Geluk, Liefde en Dood, meer bepaald Smart bij het graf van de geliefde, maar al lezend ervaart hij de licht ironische toon waarin het geheel is gezet. Waar de smart met de lezer op de loop dreigt te gaan, wordt het opkomende gevoel van neerslachtigheid door puntige gedichtjes afgezwakt. De meeste gedichten zijn in het Frans. Voor Nederlands werk is slechts een bescheiden plaats ingeruimd. Een enkel gedicht is in het Latijn,Ga naar eind1 Al met al is het een bonte verzameling, ‘consistant en élegies, romances, stances, épigrammes, bons-mots, et autres, par differents auteurs’, dit alles geschreven in een regelmatige hand, en gebonden in bruin gemarmerd leer over kartonnen platten, met goudstempeling op platten en rug, en de sneden verguld. | |
Franstalige oriëntatieOp de tentoonstelling, die aan de Nederlandse literatuur in Franse vertaling was gewijd, gold het handschrift als een voorbeeld van de Franstalige oriëntatie van de Lage Landen.Ga naar eind2 Dat de bloemlezer zijn teksten koos vanuit een Hollandse invalshoek, spreekt uit de keuze van twee Nederlandse motto's, maar de plaatsing op de versozijde van de Franse titelpagina is illustratief voor de ondergeschikte positie van de Hollandse literatuur op dat moment. Ook de Nederlandse motto's zinspelen op de diversiteit van de bundel. Om met de woorden van ‘ridder Cats’ te spreken: ‘Hier is wat kroms / hier is wat rechts / Hier is wat goeds / Hier is wat van de middelmaat: / weet dat het zoo met boeken gaat.’ Zuiniger kan het welhaast niet: er worden nagenoeg alleen eenlettergrepige woorden gebruikt. Zou de samensteller zich bewust zijn geweest van het contrast met de zoveel eleganter geformuleerde verzen van de filosoof van Sans-Souci? De Latijnse motto's op naam van Martialis en Terentius dragen dezelfde boodschap uit. Voor alles wil de samensteller onderhoudend zijn, zoals het motto ‘Varietas dilectas’ onderstreept. Niettemin is de keuze minder vrijblijvend dan de motto's suggereren. Hoe verscheiden ook naar inhoud en vorm, het is geen allegaartje, de grondtoon is vrij consistent. De bundel ademt duidelijk de geest van de zeventiende en achttiende eeuw, met gedichten van gevestigde auteurs als Molière (1622-1673), Jean de La Fontaine (1621-1695), Bernard Le Bovier de Fontenelle (1657-1757), J.J. Rousseau (1712-1778) en Voltaire (1694-1778) aan Franse zijde, en de gedichten van H.K. Poot (1689-1733) en Rhijnvis Feith (1753-1824) uit de hoek van de Republiek. Het zijn de dichters van de Verlichting en het Sentimentalisme, maar dit kan een kwestie van perspectief zijn. Een niet onaanzienlijk aantal gedichten is anoniem of draagt het karakter van een gelegenheidsgedicht. In menig gedicht worden aangesprokene en afzender alleen met hun initialen aangeduid, zoals in het gedicht dat werd opgedragen aan ‘Mademoiselle P ... par M de Vxxx’. Dit is een kenmerkende vorm voor die tijd. Maar voor de niet-ingewijde is het niet eenvoudig te bepalen of het historische personen zijn of personages uit een (brief)roman. Wat sfeer betreft zou men de bundel het beste kunnen vergelijken met het oeuvre van Jean Baptiste Joseph Willart de Grecourt (1683-1743), een van de zogenaamde ‘abbés voltairiens’, van wie in de bundel vier gedichten opgenomen zijn. Guillaume Apollinaire karakteriseerde hem in de inleiding op de editie van zijn werk als ‘un excellent exemple de santé morale: gaîté discrète, sensualité tempérée, scepticisme aimable’.Ga naar eind3 Deze typering zou evengoed de samensteller van de bloemlezing kunnen gelden. Tot zijn favoriete Franse dichters behoren Voltaire en N.G. Leonard (1744-1793). De laatste wordt gerekend tot de zogenaamde creoolse dichters van de achttiende eeuw, geboren uit een Franse familie in de tropen, in het geval van Leonard in Guadeloupe.Ga naar eind4 In de bundel staan zes gedichten op zijn naam. Evenzoveel gedichten zijn ontleend aan het werk van Voltaire. Hij was het die Frederik de Grote het epitheton ‘le prince philosophe’ verleende. Op het ‘Prière de Voltaire’, dat getuige de bronvermelding aan La loi naturelle werd ontleend, volgt een ‘Vertaaling’ | |
[pagina 10]
| |
door Pieter Boddaert (1694-1760). Vanuit de invalshoek van de Republiek is de meest opmerkelijke bijdrage van Voltaire wellicht het ‘Epitre a Mr. van Haren’, waarover aanstonds meer. Eveneens interessant vanuit Hollands perspectief is het werk van A. Feutry, van wie het gedicht ‘Les tombeaux’ is opgenomen. Deze dichter vond ook inspiratie in het werk van Jacob Cats en bezorgde in 1764 een vrije bewerking van Cats' Kinderspel in het Frans: ‘On n'en a pris que le titre, et l'idée général’. Met zijn uitgave van Les jeux d'enfans, in een bijzonder klein formaat met de omvang van een speelkaart, lijkt hij de mode van het kleine in zijn tijd te ironiseren.Ga naar eind5 Onder de Hollandse auteurs zijn H.K. Poot en Rhijnvis Feith favoriet. Uit de Werken van Poot koos de bloemlezer ‘Akkerleven’.Ga naar eind6 Van Rhijnvis Feith nam hij het fragment ‘Werther aan Ismène’ en het gedicht ‘Aan ongelukkige Gelieven’ op. Het gedicht ‘De nacht’, dat hij toeschrijft aan Elisabeth Bekker, is door een latere gebruiker geïdentificeerd als een werk van Rhijnvis Feith. S.H. Vernede (1768-1840) laat zich in de bundel kennen als een gelegenheidsdichter, zowel in het Nederlands als in het Frans. In totaal zijn er vier gedichten van hem opgenomen. Met zijn gedicht ‘A ma pipe’ toont hij zich een volgeling van Grecourt. | |
Rotterdamse oorsprong?De bloemlezing is een dankbaar object voor wie geïnteresseerd is in de receptie van en de waardering voor de Franse literatuur in de Lage Landen. Verschillende gegevens geven aanleiding de samensteller in de omgeving van Rotterdam te zoeken. Zo is er het Nederlandse verjaarsdicht van Vernede dat werd opgedragen aan Mevrouw ‘G... van H...’ te Schiedam. Het Franse gedicht dat werd opgedragen aan Monsieur de Superville, pastoor van de Église Wallonne te Rotterdam, staat op naam van van Mr. van Hogendorp,
Carolina Wilhelmina van Haren (1741-1812) en Willem van Hogendorp (1735-1784).
‘Membre du Conseil à Rotterdam’. Hiervoor lijkt niemand anders in aanmerking te komen dan mr. Willem van Hogendorp (1734-1784). Hij was van 1763 tot 1772 lid van de Rotterdamse vroedschap en van 1768 tot 1773 gecommitteerde raad.Ga naar eind7 Alles bij elkaar kan men zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de samensteller in de kringen rond de familie Van Hogendorp heeft verkeerd. Zo kan men zich afvragen of Vernedes verjaarsdicht soms aan mevrouw ‘G ... van H[ogendorp]’ was gericht. Ook de keuze voor Voltaires ‘Epitre a Mr van Haren’ kan vanuit het perspectief van de familie Van Hogendorp worden verklaard. Willem van Hogendorp was gelieerd aan de Van Harens | |
[pagina 11]
| |
door zijn huwelijk met een dochter van Onno Zwier van Haren (overleden in 1799). Uit hun verbintenis werd Gijsbert Karel van Hogendorp (1771-1834) geboren. Voltaires ‘Epitre’ gold Willem van Haren, de broer van Onno. De beginregel ‘Demosthène au Conseil, et Pindare au Parnasse’ zinspeelde op de bestuurder en de dichter die in zijn persoon verenigd waren. Willem was de auteur van een avonturencyclus rond Friso, koning der Gangariden en Prasiaten, die ook de eerste koning en wetgever van de Friezen zou zijn geweest. Het in alexandrijnen geschreven gedicht (8.600 verzen) verscheen in Frans proza als Les aventures de Friso te Parijs bij H.J. Jansen et Compe.Ga naar eind8 Het ‘Epitre a Mr. Van Haren’ in deze bundel wijkt af van de slotstrofe die Voltaire oorspronkelijk tot Van Haren richtte: Notre esprit est conforme au lieu qui l'ont vu naître Volgens J.A. Alberdingk Thijm zou Voltaire aan de tekst zijn blijven sleutelen, omdat de oorspronkelijke slotstrofe, in de haast waarmee het gedicht tot stand gekomen was, aan alle kanten rammelde. In de editie van 1743 werd het slotvers vervangen door ‘La gloire d'un Francois est de servir le sien’. In de versie die in deze bloemlezing is overgeleverd, heeft de slotstrofe nog meer wijzigingen ondergaan: Notre esprit est conforme au lieu qui l'a vu naître Ook deze versie is in druk verschenen. De rijke stoffering van de bloemlezing biedt ook heel wat aanknopingspunten voor een nadere datering. Elisabeth Bekker wordt ‘veuve de Wolff’ genoemd: Ds. Wolff overleed in 1777. Het Franse verjaarsdicht van Vernede dateert van 1785. De editie van de Oeuvres van Leonard, waaruit de samensteller zegt geput te hebben, verscheen in 1787. De bundel besluit met een tekst uit de Napoleontische tijd. Verschillende bronvermeldingen bergen nog mogelijkheden in zich om de datering aan te scherpen. Veelbelovend lijkt bijvoorbeeld de vermelding dat Leonards romance ‘Arthur et Lucij’ werd overgenomen uit de Journal de Paris. Ook de gedichten van de Nederlandse dichters die nog in de eerste decennia van de negentiende eeuw werkzaam waren, bieden aanknopingspunten. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ‘Grafschrift eens kluisenaars’ van Cornelis Loots (1765-1834). Zoveel staat vast dat de bloemlezing
Willem van Haren (1710-1768).
zeker niet eerder dan in het laatste decennium van de achttiende eeuw tot stand is gekomen. De bundel is daarmee een rijke bron voor de kennis van het literaire leven in de Republiek op de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw, niet alleen vanwege de grote verscheidenheid aan geëxcerpeerde bronnen, maar ook vanwege de grote variëteit aan vormen. Om evenwel tot een gewogen oordeel over de waarde van deze bloemlezing te komen, moet nog heel wat werk worden verzet. In deze bijdrage zijn daartoe slechts aanzetten gegeven. |
|